Plan: | Westvaartpark-Eco, Hazerswoude-Rijndijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.HRwestvaartparkeco-VA01 |
Het Westvaartpark is gelegen binnen de transformatiezone langs de Oude Rijn in Het Groene Hart tussen Leiden en Bodegraven en ten westen van Hazerswoude-Rijndijk. In het Westvaartpark wordt voorzien in de ontwikkeling van een nieuw woongebied met circa 350 woningen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Westvaartpark.
Om de woningbouw in Westvaartpark mogelijk te maken is door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn op 20 februari 2020 het bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude - Rijndijk' vastgesteld. Tegen het vaststellingsbesluit is een drietal beroepschriften ingediend. Bij een van deze beroepen is tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft op 2 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. Burgemeester en wethouders hebben de gemeenteraad, met in achtneming van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, voorgesteld om een herstelbesluit voor het bestemmingsplan Westvaartpark vast te stellen. Het herstelbesluit is op 24 september 2020 door de gemeenteraad vastgesteld.
In de noordoostelijke hoek van het plangebied, gelegen nabij de Rijndijk en de Gemeneweg, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid mogen de betrokken gronden worden uitgewerkt naar de bestemming 'Wonen', mits wordt voldaan aan de voorwaarden, zoals opgenomen in artikel 22.1 van het bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude – Rijndijk'. In deze regeling is onder meer vastgelegd dat binnen het uitwerkingsgebied niet meer dan 44 woningen mogen worden gerealiseerd.
Het voornemen is om ter plaatste van deze gronden 53 woningen te realiseren, dit betreft 9 woningen meer dan is toegestaan op basis van de wijzigingsbevoegdheid. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan biedt een planologisch en juridisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Hazerswoude-Rijndijk en maakt onderdeel uit van de gemeente Alphen aan den Rijn. Aan de noordzijde van het plangebied zijn enkele particuliere kavels met (bedrijfs)woningen gelegen. Momenteel bestaan de omliggende gronden aan de zuid- en westzijde van het plangebied uit agrarische gronden en bos. Echter, door de vaststelling van het bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude-Rijndijk' is op deze gronden woningbouw mogelijk gemaakt. Aan de oostzijde van het plangebied is de Gemeneweg gelegen.
In figuur 1 is een luchtfoto opgenomen. In de luchtfoto is de projectlocatie globaal aangegeven met rode omlijning.
Figuur 1. Luchtfoto projectlocatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude-Rijndijk' is vastgesteld op 20 februari 2020 door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn. Het navolgende herstelbesluit is op 24 september 2020 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gronden binnen het plangebied hebben de enkelbestemmingen 'Bos', 'Gemengd' en 'Tuin'. Tevens kent het plangebied meerdere dubbelbestemmingen, te weten: 'Waarde - Natuur', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterkering'. Daarnaast zijn de gebiedsaanduidingen 'Wetgevingszone - Wijzigingsgebied 1' en 'Vrijwaringszone - Straalpad' van kracht.
Figuur 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude-Rijndijk' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van de bestemming 'Bos' en 'Tuin' zijn geen woningen mogelijk. De bestemming 'Maatschappelijk' is onder meer bestemd voor kantoren en wonen. Op grond van de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid van kracht is geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar de bestemming 'Wonen', 'Verkeer', 'Groen' en 'Water', mits aan de in artikel 22.1 genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Met betrekking tot woningen is onder meer opgenomen dat niet meer dan 44 woningen gerealiseerd mogen worden en dat de bouwhoogte hiervan niet meer mag bedragen dan 11 meter.
Als gevolg van de dubbelbestemmingen natuur, archeologie en waterkering, dient rekening gehouden te worden met het beschermen van de huidige landschaps- en natuurkenmerken, de archeologische potentie en met de belangen van de respectievelijke waterkende functie van het terrein.
Het plangebied is eveneens gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - Straalpad'. Hiermee is bepaald dat de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, en eventuele ondergeschikte bouwdelen niet meer mag bedragen dan 52 meter boven NAP.
De ontwikkeling van 53 woningen past niet binnen de regels van het geldende bestemmingplan. Aangezien de beoogde ontwikkeling strijdig is met het geldende bestemmingsplan is een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling die voorziet in voldoende flexibiliteit om de geplande ontwikkeling te realiseren. De regeling geschiedt door middel van bindende documenten, te weten de tot het bestemmingsplan toebehorende regels en verbeelding.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied en de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie, regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de ruimtelijke- en milieuaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 een juridische planbeschrijving met een uitleg van de werking van de regels omschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de financieel-economische aspecten van het plan en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Deze paragraaf schetst een beeld van het plangebied en haar omgeving door een beschrijving te geven van de historische achtergrond van het gebied, de ruimtelijke structuur en de functionele structuur. Er wordt onder andere een toelichting gegeven op de ontstaansgeschiedenis, de structuurbepalende grenzen en de belangrijkste functies in en om het plangebied.
Het plangebied maakt deel uit van een landschap waarin de sporen van de Romeinse tijd nog altijd zichtbaar zijn. De Romeinen waren de eersten die voor militaire doeleinden grootschalig in het Nederlandse landschap ingrepen. De Oude Rijn was een belangrijke militaire verkeersader waar mensen en goederen over werden vervoerd en vormde tevens de noordgrens van het Romeinse Rijk. Deze grens wordt ook wel aangeduid als ‘limes’, Latijn voor 'grens'.
Door hoogteverschillen in het landschap, ontstaan door een afzetting van zand, grind en klei, is binnen het plangebied de nabijheid van de Oude Rijn voelbaar. Het gebied rondom deze rivier is gevormd door diverse zijtakken van de Oude Rijn. De loop van de rivier is in het verleden regelmatig gewijzigd, wat op meerdere plekken in het landschap herkenbaar is door kleine reliëfverschillen. Dit zijn de zogenoemde kreekruggen. De beddingen van de rivier vulden zich met zand. Toen later het veen in het omliggende gebied inklonk, werden de oude rivierbeddingen zichtbaar in het landschap. De kreekruggen waren door de hogere ligging goed geschikt voor bewoning. Op deze meer zandige ruggen zijn veel boerderijlinten gelegen. In de middeleeuwen werd het landschap ontgonnen.
De Oude Rijn heeft een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het gebied. De rivier vormde een belangrijke transportas van en naar Leiden. Sinds de zeventiende eeuw ontstond langs de Oude Rijn een geregelde verbinding per trekschuit tussen Utrecht en Leiden. Dit stimuleerde de bedrijvigheid langs de oevers. Toen in 1878 de spoorlijn tussen Leiden en Woerden werd geopend, gaf dat een extra impuls aan de economische activiteit in de directe omgeving van het plangebied.
In de twintigste eeuw zijn Leiden en Alphen aan den Rijn sterk gegroeid. Ook de dorpen in het gebied zijn uitgebreid, waaronder het direct ten oosten gelegen Hazerswoude-Rijndijk. De aanleg van de A4 en de N11 hebben veel betekend voor de bereikbaarheid, maar hebben ook gezorgd voor een versnippering van het landschap.
Kenmerkend voor het grootste deel van het plangebied is de middeleeuwse strokenverkaveling. Door de ligging van de rivier van oost naar west liggen de meeste sloten en kavels in de richting van noord naar zuid. Deze hoofdrichting is in het zuiden van het plangebied beter te herkennen dan in het noorden. Dit heeft te maken met het feit dat in het zuidelijke gedeelte de veenweiden nog aanwezig zijn en in het noorden bebouwing heeft plaatsgevonden.
Het gebied wordt vooral ervaren als heel groen met een afwisselend beeld: open weidegebied en opgaand groen (binnen het plangebied ligt een klein deel van het productiebos van Staatsbosbeheer), maar aan de zijde van de rivier ook wonen, werken en boerderijen met enkele grote schuren. De weidsheid van het landschap is kenmerkend voor dit deel van het Groene Hart. Toch zijn er veel hoogteverschillen in het landschap aanwezig die het zicht beperken. De hoogteverschillen lopen voornamelijk in oostwestrichting: de spoordijk, de N11 en de vaarten op boezempeil. Daartussen liggen de lage kommen waar land en water bijna op gelijk niveau liggen.
Ten westen van het hoogspanningstracé lopen zichtlijnen richting de Oude Rijn, dat is ook zo aan de overzijde van de Oude Rijn. Naast de zichtlijnen zijn in het landschap enkele oude lange noord-zuidlijnen te vinden, zoals de Gemeneweg en enkele vaarten waaronder de Westvaart. Dit zijn, naast de Oude Rijn, belangrijke cultuurhistorische lijnen.
Het plangebied ligt ten noorden van een 5 hectare groot productiebos van Staatsbosbeheer. De gronden aan de zuid- en westzijde van het plangebied hebben momenteel grotendeels een agrarische functie met landschappelijke waarde. Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Westvaartpark. Hazerswoude-Rijndijk' is het planologisch mogelijk gemaakt om woningen te realiseren.
Het plangebied kent zelf voornamelijk de functie 'Bos'. Deze gronden dienen te worden ingezet ten behoeve van bosgebied en het behoud en/ of herstel van landschappelijke en natuurlijke waarden. In het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Aan de noordzijde van het plangebied bevinden zich langs de Rijndijk enkele woningen en bedrijven. Aan de zuid- en westzijde van het plangebied bevindt zich een beoogd woningbouwplan van Synchroon. Aan de oostzijde is de Gemeneweg gesitueerd.
Beoogd wordt om binnen het plangebied 53 woningen te realiseren. Het betreffen 41 woningen in het dure/midden segment en 12 woningen in het sociale/goedkopere segment. De 41 woningen bestaan uit rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. De overige 12 woningen zijn beneden- bovenwoningen. In figuur 3 is de verkaveling van het plan opgenomen.
Figuur 3. Verkaveling projectplan (bron: Konkreet B.V. - Plegt-Vos West )
Het plangebied wordt op twee manieren ontsloten. Aan de zuidzijde wordt het autoverkeer ontsloten op de woningbouwontwikkeling die middels het bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude-Rijndijk' is mogelijk gemaakt.
Daarnaast is aan de oostzijde van het plangebied een calamiteitenroute en langzaamverkeer verbinding opgenomen. Deze weg is zijn met roze/rode kleur weergegeven en ontsluit het gebied over het water in oostelijke richting op de Gemeneweg. Aan de westzijde van het plangebied is een vergelijkbare weg beoogd, die verbinding maakt met de naastgelegen, nog te realiseren woonwijk.
In het hart van het plangebied is ruimte vrijgemaakt voor een groenvoorziening. Het omliggende oppervlaktewater wordt gedeeltelijk aangelegd, waardoor het plangebied t.o.v. omliggende gronden is te beschouwen als een eiland.
In het plangebied worden twee parkeerkoffers met parkeerplaatsen aangelegd. Een aanvullend gedeelte van de parkeervoorzieningen is gelegen op eigen terrein. Bergingen ten behoeve van de woonfunctie zijn in het openbaar gebied beoogd en weergegeven in oranje kleur. De vlonders aan het water zijn weergegeven in beige kleur.
De woningen binnen het plangebied bestaan hoofdzakelijk uit grondgebonden woningen. De woningvormen variëren van beneden-bovenwoningen, rijtjeswoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen, waardoor een gevarieerd straatbeeld onstaat. Uitsluitend in de zuidoostelijke hoek van het plangebied is sprake van een gestapelde woonvorm (beneden-bovenwoningen) met twaalf eenheden. In figuur 4 is een impressie opgenomen.
Figuur 4. Impressie stedenbouwkundige accenten (bron: A3 Architecten)
Het kavel vormt een eilandje, volledig omgeven door water. Hierdoor ontstaat een centraal pleintje, waaromheen de woningen gesitueerd zijn. De hoeveelheid rijwoningen is beperkt, en de rijtjes staan haaks op de waterrand, waardoor de bebouwing een open en landelijk karakter houdt.
Er wordt veel aandacht besteed aan zowel de aansluiting van de woningen op het pleintje, als van de woningen op de waterkant. Om aan de waterzijde de relatie tussen woningen en water te optimaliseren, zijn de bergingen hier weg gelaten. Deze bergingen worden in het ontwerp van de openbare inrichting meegenomen. Ook de overgang tussen tuin en waterkant wordt op een zorgvuldige manier vormgegeven, zodat geen verrommeling ontstaat.
De woningen zijn met hun voorgevels en entree’s op het centrale pleintje gericht. Ook de verblijfsruimte, zoals eetkamer of keuken, zijn in basis aan deze zijde gesitueerd. Op belangrijke plekken, in de lijn van de verkeersassen, zijn in de blokjes verbijzonderingen door middel van dwarskappen, hoogteaccenten en erkers gemaakt.
De bebouwing binnen het plan vormt een eenheid en ademt de jaren ’30- sfeer. De blokken zijn opgebouwd uit metselwerk en hebben mooie doorgaande raampartijen. De kappen met de verlaagde goten geven de blokken een menselijke maat. De begane grond wordt verbijzondert met erkers, welke de relatie met de straat en de sociale controle versterken. Door het toepassen van afwijkende materialen, zoals rabatdelen, krijgt elk blokje een eigen karakter, zonder dat de samenhang binnen het geheel verloren gaat.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op Rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid inzake de beoogde ontwikkeling.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SVIR) vastgesteld. Dit document beschrijft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Door vaststelling van de SVIR geldt voor de ruimtelijke ordening in brede zin dat een aanzienlijk deel van de Rijkstaken is gedecentraliseerd. Alleen voor een beperkt aantal onderwerpen wordt de bevoegdheid om algemene regels te stellen ingezet. Het gaat hierbij om nationale belangen. Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn deze nationale belangen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Het beleid met betrekking tot verstedelijking heeft het Rijk onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' overgelaten aan de lagere overheden. Wel is sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Die ladder is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en bestond oorspronkelijk uit drie treden. Per 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn komen te vervallen. Daarnaast is het begrip ‘actuele regionale behoefte’ vervangen door ‘behoefte’. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de beoogde ontwikkeling.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Om de samenhang tussen de verschillende nationale opgaven inzichtelijk te maken, zijn de rijksopgaven in deze structuurvisie per MIRT-regio beschreven.
De economie in de Zuidvleugel rust volgens de structuurvisie op vier pijlers: het Haven Industrieel Complex in de Rotterdamse regio met een concentratie van de topsectoren logistiek, energie, proces- en petrochemie; de Greenports Westland-Oostland, Duin- en Bollenstreek en Boskoop (concentratie van de topsectoren agrofood en tuinbouw); het internationaal cluster van recht, vrede en veiligheid in Den Haag en de concentraties van bedrijven en kennisinstellingen in de topsectoren high tech en life sciences (nanotechnologie TU Delft, Bio Science Park Leiden). Een goede onderlinge verbinding van deze gebieden en goede achterlandverbindingen is nodig om het vestigingsklimaat van de Zuidvleugel te versterken.
In de Zuidvleugel ligt een grote woningbouwopgave. Tot 2040 moeten er in dit gebied nog ongeveer 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen. De extra woningvraag concentreert zich voor meer dan de helft (55%) in het gebied rond Den Haag. Ook in de regio Rotterdam en het gebied rond Leiden slaat een aanzienlijk deel van de uitbreidingsopgave neer (respectievelijk 20% en 10%).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de ecologische hoofdstructuur en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur (EHS), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
Het plangebied is op kaart 9 bij artikel 2.13 lid 2 van het Barro aangewezen als onderdeel van de Romeinse Limes, een 'erfgoed van uitzonderlijke universele waarde'. Een uitsnede van de begrenzing van de Limes is weergegeven op onderstaand figuur.
Figuur 5. Uitsnede globale begrenzing Romeinse Limes (bron: Ruimtelijke plannen)
Volgens bijlage 10 bij artikel 2.13 lid 3 van het Barro zijn de volgende kernkwaliteiten van belang voor de Romeinse Limes: “De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici), grafvelden, scheepswrakken en de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens.”. In de planregels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen ter bescherming van de deze waarden (zie ook paragraaf 4.4).
Op basis van artikel 2.13 lid 4 van het Barro dienen provincies de beschreven kernkwaliteiten verder uit te werken. Daarnaast dienen de provincies in hun verordening regels op te nemen ten behoeve van instandhouding en bescherming van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.
Ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gesteld, dat in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een stedelijke ontwikkeling wordt omschreven als een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Omdat het hier gaat om de realisatie van woningen is sprake van een stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder. Omdat deze toetsing eveneens volgt uit het provinciale beleid, wordt verwezen naar paragraaf 4.1. Voor de overige aspecten wordt gesteld dat de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied geen strijdigheid vertoont met het nationale beleid.
De uitgangspunten van de beoogde ontwikkeling zijn in overeenstemming met het Rijksbeleid
Het provinciale omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Per 1 april 2019 zijn de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland in werking getreden.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie Zuid-Holland, die per 1 april 2019 in werking is getreden, omvat geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. In deze Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities voor de fysieke leefomgeving geformuleerd:
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit wordt gewerkt vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.
Provincie Zuid-Holland benoemt in haar Omgevingsbeleid vier provinciale milieubelangen. Hieronder leest u welke dit zijn en hoe de voorgenomen ontwikkeling zich verhoudt tot deze belangen:
De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een stiltegebied. De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een plaatsingsgebied voor windmolens. De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een HMC-bedrijventerrein. Afname van HMC-locaties is derhalve niet aan de orde. De voorgenomen ontwikkeling is wel gelegen in een invloedsgebied Groepsrisico van een EV-relevante risicobron. De verantwoording groepsrisico is opgenomen in paragraaf 4.6 en is voldoende bevonden.
De voorgenomen ontwikkeling is derhalve niet in strijd met de provinciale milieubelangen.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Omgevingsverordening. Deze is op 20 februari 2019 vastgesteld door Provinciale Staten en per 1 april 2019 in werking getreden. Hierin is onder andere de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. Afdeling 6.2 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op bestemmingsplannen.
Het plangebied is buiten het in de Omgevingsverordening Zuid-Holland (thans) aangemerkte bestaande stads- en dorpsgebied, maar met het plan wordt voldaan aan de wens van de provincie voor verdichting, concentratie en gewenste ruimtelijke kwaliteit. Het woningbouwprogramma maakt deel uit van de regionale woonvisie. Tevens is in hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan gemotiveerd dat in het plan rekening is gehouden met de randvoorwaarden voor klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie. Dit bestemmingsplan sluit daarmee aan op het provinciaal beleid.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen.
Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020
Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de "Woonvisie 2011 - 2020 Provincie Zuid-Holland" vastgesteld. De woningbehoefte is als gevolg van economische, politiek-bestuurlijke, demografische en technische ontwikkelingen aan verandering onderhevig. Het provinciale beleid is erop gericht om voor alle bevolkingsgroepen een voldoende en passend woningaanbod te realiseren. Passend betekent dat:
De provincie streeft ernaar dat de vraag naar en het aanbod van woningen in Zuid-Holland in balans is. Daarbij is een passend woningaanbod voor iedereen van belang. Toevoegingen en impulsen dienen bij te dragen aan een verbetering van de leefbaarheid. Aan de hand daarvan zijn in de visie vijf ambities geformuleerd:
De realisatie van woningen past binnen de doelstellingen van het provinciaal beleid, aangezien de woningen worden gerealiseerd op een goed bereikbare locatie, aansluitend op de bebouwde kom van Hazerswoude-Rijndijk en in de directe nabijheid van de in de toekomst beoogde realisatie van een station voor hoogwaardig openbaar vervoer. Daarnaast wordt het plangebied nagenoeg direct ontsloten op de provinciale weg N209 en de N11.
Dit neemt echter niet weg dat het plan moet voldoen aan artikel 2.1.1 van de provinciale Verordening ruimte; de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder is een nadere detaillering van de ladder zoals het Rijk die hanteert, waarbij moet worden aangetoond dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, passend is ontsloten en voldoet aan de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit.
Westvaartpark is opgenomen in de regionale planlijst bij de Woonagenda Holland Rijnland, die Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij brief van 3 november 2015 hebben aanvaard. Tevens maakt de ontwikkeling deel uit van de regionaal afgestemde transformatievisie voor de Oude Rijnzone. Hiermee is de woningbehoefte en regionale afstemming van de voorgenomen ontwikkeling afdoende gemotiveerd.
De locatie is nog onbebouwd en daarmee niet aangemerkt als 'bestaand stads- en dorpsgebied' in de zin van artikel 2.1.1 lid 2 van de Verordening ruimte. Het plangebied vormt vanwege zijn centrale ligging, aansluitend op de bebouwde kom van Hazerswoude-Rijndijk en de uitstekende bereikbaarheid een uitstekende transformatielocatie voor woningbouw.
De omliggende gronden rond het plangebied, worden getransformeerd tot woningbouwlocaties. Om dit te realiseren is recentelijk het bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude-Rijndijk' opgesteld.
Met het oog op artikel 2.2.1 van de Verordening, vormt het beoogde plan een inpassingsplan en daarmee een gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied. De realisatie van 53 woningen, sluit aan bij de omliggende gebiedsidentiteit waarbinnen circa 350 woningen worden gerealiseerd. Tevens zijn overige omliggende gronden, die niet binnen voornoemd bestemmingsplan zijn gelegen, reeds bebouwd met woonfuncties en/of gemengde functies, dan wel thans planologisch geschikt gemaakt voor woonfuncties. De locatie is, gezien deze omstandigheden te beschouwen als 'bestaand stads- en dorpsgebied', waar woningbouw een passende ontwikkeling is.
De uitgangspunten van de beoogde ontwikkeling zijn in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst. De eerste partiële herziening is vastgesteld op 28 maart 2012.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
De beoogde ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling in de gemeente Alphen aan den Rijn. Het projectplan sluit aan op de kernbeslissing die voorziet in concentratie van stedelijke ontwikkeling, grenzend aan bestaand bebouwd gebied. Daarnaast levert de beoogde ontwikkeling een bijdrage vanuit de Regionale Structuurvisie door mensen te binden aan de regio door een goed woonklimaat te realiseren.
Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2017
De regionale Woonagenda Holland Rijnland is een uitwerking van de op 9 juli 2014 door de Provinciale Staten vastgestelde Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). Het is een leidraad, zodat gemeenten binnen Holland Rijnland optimaal kunnen werken aan de versterking van de regionale woningmarkt.
Bij de woonagenda is een planlijst met alle (bestemmings)plannen voor woningbouw opgenomen. Westvaartpark is opgenomen in de regionale planlijst bij de woonagenda Holland Rijnland, die Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij brief van 3 november 2015 hebben aanvaard. Voor het aantal te realiseren woningen is de behoefte aan en de regionale afstemming afdoende gemotiveerd.
Transformatievisie Oude Rijnzone
De Oude Rijnzone heeft binnen het Groene Hart een speciale status verkregen. Het gaat om het gebied langs de Oude Rijn tussen Leiden en Bodegraven. De Oude Rijnzone is door de provincie Zuid-Holland in samenspraak met het rijk aangewezen als transformatiezone. In deze zone worden nieuwe woon- en werkgebieden ontwikkeld, bestaande bedrijfslocaties geherstructureerd en de water- en natuurkwaliteiten versterkt. Daarnaast moet de bereikbaarheid van het gebied worden verbeterd.
De transformatievisie heeft betrekking op het gehele gebied langs de Oude Rijn tussen Leiden en Bodegraven. Een deel van de visie heeft betrekking op het grondgebied van het plangebied. Het plangebied valt binnen het deelgebied Zoeterwoude/Hazerswoude-Rijndijk en het deelgebied Alphen-West/ Rijnwoude-Oost. De visie bevat de volgende doelstellingen:
Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw
Alphen aan den Rijn heeft net als de andere deelnemende gemeenten van de Omgevingsdienst West Holland het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) vastgesteld. Het beleidskader is een hulpmiddel om de ruimtelijke kwaliteit van ontwikkelingen te verhogen.
Het gaat niet alleen in op typische milieuaspecten als energie en duurzaam bouwen, maar ook op sociale duurzaamheid (bijvoorbeeld levensloopbestendig wonen) en economische duurzaamheid (bijvoorbeeld minder herstructureren in de toekomst betekent kostenbesparing voor de gemeente). Door middel van een aanpak verdeeld in de drie fasen van een ontwikkelingsproject (voorbereiding, ontwikkeling en realisatie) en een regionale ambitietabel, kan een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling tot stand komen. Het beleidskader geeft aan welke vragen in welke fase aan de orde moeten komen om een hoog kwaliteitsniveau van een plan te waarborgen.
Bestuursconvenant Oude Rijnzone
De 'Transformatievisie Oude Rijnzone' uit 2007 leidde in eerste instantie tot ondertekening van een Samenwerkingsovereenkomst Oude Rijnzone op 27 november 2008. In juli 2010 heeft de gemeenteraad ingestemd met de toetreding van de gemeente Rijnwoude tot de Gemeenschappelijke Regeling 'De Oude Rijnzone'. In november 2012 heeft het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling 'De Oude Rijnzone' het Ontwikkelstrategiekader 2012 vastgesteld. Hierin zijn afspraken over programmering, fasering en financiering van de diverse clusters vastgelegd.
De op te stellen clusterovereenkomsten geven de kaders aan waarbinnen de gemeente de uitvoering ter hand gaat nemen en welke externe financiële middelen hiervoor van de Gemeenschappelijke Regeling 'De Oude Rijnzone' kunnen worden ontvangen.
De afspraken uit 2008 hadden betrekking op diverse ontwikkelclusters, waaronder het cluster “Rijnwoude Wonen en Groen”, waartoe zowel woongebied Oostvaartpark als Westvaartpark behoren. De ontwikkeling van het Oostvaartpark is voor onbepaalde tijd uitgesteld. De ontwikkeling van het Westvaartpark is met het ondertekenen van de bestuursovereenkomst tussen de gemeente en de Provincie Zuid-Holland inzake het Hoogwaardig Openbaar Vervoernet (HOV-net) op 7 februari 2013 door de gemeenteraad, weer opgestart. Daarna is besloten om de ontwikkeling met een eigen bestemmingsplanprocedure mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan vormt een nadere uitwerking op het bestemmingsplan.
De ontwikkeling van het Westvaartpark is in lijn met de doelstellingen uit de Transformatievisie Oude Rijnzone en het ondertekende bestuursconvenant voor de ontwikkeling van de Oude Rijnzone. Met het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw is rekening gehouden bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan.
De uitgangspunten van de beoogde ontwikkeling zijn in overeenstemming met het regionaal beleid.
Sinds 1 januari 2014 is de gemeente Rijnwoude opgegaan in de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn. Het hieronder vermelde beleid is nog altijd geldend in de gemeente Alphen aan den Rijn.
Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031 - 'De Stad van Morgen'
De gemeente Alphen a/d Rijn heeft haar visie op de ruimtelijke structuur van de gemeente vastgelegd in de Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031 - 'De Stad van Morgen' (juni 2013). Met deze visie geven we richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de Stad van Morgen. De visie is geen dichtgetimmerd beleidsstuk, maar een flexibel, richtinggevend en inspirerend kader.
In de visie wordt onderscheid gemaakt tussen de stad, de dorpen en het landschap. Voor de dorpen in de gemeente Alphen a/d Rijn, zoals Hazerswoude-Rijndijk, is de volgende visie opgesteld:
“Vitale dorpen”
De authentieke en vitale dorpen zijn bijzondere parels in de gemeente. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn met respect voor de cultuurhistorie, maat en schaal zorgvuldig ingepast in de verschijningsvorm van de dorpen. De prachtige ligging in het Groene Hart biedt volop mogelijkheden voor een gezonde levensstijl. Het gebruik van de (elektrische) fiets past binnen deze gezonde levensstijl. Voorzieningen om de gezondheid te bevorderen, zoals sport- en welnessvoorzieningen of plekken waar streekeigen, duurzaam geproduceerde voedselproducten worden verkocht of genuttigd, zijn als economische dragers in de dorpen en het omliggende buitengebied aanwezig. Ondernemers spelen actief in op deze dragers. Bedrijvigheid met een verkeersaantrekkende werking en/of zwaar vrachtverkeer zijn in de nabijheid van provinciale wegen geconcentreerd. De inrichting van de dorpskernen nodigt uit tot ontmoeting en verblijf. Het woningbestand is duurzaam. De ruime kavels bieden mogelijkheden voor flexibele en alternatieve woonvormen, zoals woongroepen, generatie- of kangoeroewoningen. Tegelijkertijd is er vrijheid voor ruimte-intensieve hobby’s of bedrijvigheid aan huis. Iedere inwoner heeft digitaal toegang tot data, informatie en diensten, waardoor de fysieke nabijheid van voorzieningen van ondergeschikt belang is. De aanwezige sociaal-maatschappelijke functies en organisaties zijn op een efficiënte wijze georganiseerd. De sterke sociale binding van de bewoners, de aantrekkelijke en veilige woonomgeving en het bloeiende verenigingsleven vervolmaken de aantrekkelijkheid van het wonen en leven in de dorpen. Het wonen in de dorpen betekent wonen in een hechte gemeenschap, waarbij het ontmoeten - zowel virtueel als rechtstreeks - van groot belang is.
Daarnaast is er voor de dorpen een uitvoeringsstrategie opgesteld. De centrale opgave om de dorpen vitaal te houden, wordt uitgewerkt in:
Van bovenstaande uitgangspunten is het ontwikkelen van aantrekkelijke en duurzame woonkwaliteit het meest van belang voor onderhavig project. Over nieuwbouwprojecten wordt het volgende beschreven in de structuurvisie:
Bij nieuwbouwwoningen is naast het minimaliseren van energiegebruik en het gebruik van duurzame materialen nadrukkelijk aandacht voor flexibele woonvormen, die voor verschillende doelgroepen aantrekkelijk zijn. Van toekomstgerichte woningen die ook geschikt zijn voor startende huishoudens tot woonwerkwoningen die op termijn omgezet kunnen worden naar “gewone” woningen. Het woningaanbod kan op deze manier eenvoudig inspelen op de snel veranderende woningbehoefte. Dit vereist flexibiliteit in het bestemmingsplan. Het stimuleren van vormen van particulier opdrachtgeverschap maakt een eigen woning financieel bereikbaar ook voor minder draagkrachtigen zoals jongeren en starters. De dorpen blijven aantrekkelijk voor diverse doelgroepen waardoor de sociale gemeenschap in de dorpen intact blijft. De landelijke trend van vergrijzing treedt ook op in de dorpen. Er wordt gezocht naar flexibele woonvormen en woonconcepten om wonen en zorg met elkaar te combineren, zodat mensen met een zorgbehoefte toch zo lang als wenselijk in de eigen woning kunnen blijven wonen. Realisatie van alternatieve woonvormen als woongroepen, generatie- of kangoeroewoningen, het gebruik maken van technologie (domotica, breedband) of het leveren van zorgdiensten in de eigen woning, zowel door zorgkantoren als door mantelzorg of burenhulp dragen hieraan bij. Ook is een trend zichtbaar van welvarende (aankomend) senioren, die gezamenlijk een groot huis kopen en als woongroep de kwalitatief hoogwaardige privézorg zelf organiseren.
Samengestelde structuurvisie Rijnwoude 2020 (2008)
Op grond van de Wro zijn gemeenten verplicht om voor hun grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen. De gemeente Rijnwoude heeft er voor gekozen om de bestaande visies te bundelen en in één document op te nemen. Opgenomen zijn de Structuurvisie Rijnwoude 2020, Van droom naar daad (2005) en een uitsnede van gebieden uit de Transformatievisie Oude Rijnzone (2007). Aan de structuurvisie is verder een uitvoeringsparagraaf toegevoegd. De Structuurvisie Rijnwoude 2020; van droom naar daad uit 2005 is hiermee Wroen vooral ook GREX-proof gemaakt. De structuurvisie is op 11 december 2008 vastgesteld.
De hoofdkeuzen uit de 'Structuurvisie Rijnwoude 2020; van droom naar daad' zijn nog steeds actueel. De hoofdkeuzen voor de gemeente zijn:
Woonvisie Rijnwoude 2005-2020 'Wonen in de tuin van de Randstad'
De druk van steden in de regio, bijvoorbeeld de ontwikkeling van de Oude Rijnzone, was voor de gemeente Rijnwoude aanleiding om een woonvisie op te stellen. Op 22 september 2005 is deze vastgesteld door de raad. Eind 2012 is de woonvisie geactualiseerd.
De gemeente heeft verantwoordelijkheden voor een goed functionerende woningmarkt. De afgelopen jaren is het besef gegroeid dat goed inspelen op de ‘vraag’ bepalend is voor een goed werkende woningmarkt. Meer dan ooit blijkt de ‘markt’ (de vraag) te dicteren.
De gemeente heeft hierin vooral een faciliterende en regisserende rol. Zij heeft verantwoordelijkheid voor een betere afstemming tussen vraag en aanbod, in het bijzonder voor groepen die dit niet op eigen (economische) kracht kunnen. De uitvoering is in handen van autonome marktpartijen (corporaties, beleggers, ontwikkelaars). Sturing geven aan de gewenste ontwikkelingen vraagt derhalve een subtiel samenspel tussen gemeente en marktpartijen. Op grond van haar woonvisie onderneemt de gemeente de volgende activiteiten.
Tot 2020 zijn er in het gebied van de voormalige gemeente Rijnwoude 85 woningen per jaar nodig om de groei in autonome woningbehoefte op te kunnen vangen. Om het tekort van afgelopen jaren op te vangen zijn 30 extra woningen per jaar haalbaar.
Tevens wordt gestuurd op kwaliteit. Dit om de doorstroming op gang te kunnen brengen. Starters en senioren krijgen de prioriteit, waarbij de gemeente inzet op een sluitend aanbod van wonen, zorg en welzijn op kern- en of wijkniveau.
Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020
De nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 is door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn op 6 oktober 2020 vastgesteld.
In de nota parkeernormen en parkeervoorzieningen wordt geregeld hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn voor auto’s en fietsen bij nieuwe gebouwen en voorzieningen. Parkeernormen zijn ook van toepassing als een bestemming van een gebouw of voorziening wijzigt (bijvoorbeeld van winkel naar woning). Daarnaast zijn er in deze nota ook uitgangspunten opgenomen die o.a. betrekking hebben op het gebruik en de inrichting van nieuwe parkeervoorzieningen.
In de nieuwe nota zijn de parkeernormen voor nieuwe woningen niet meer gebaseerd op de prijs van de woningen maar op het gebruiksoppervlak van de woningen. De parkeernormen voor nieuwe zorgwoningen en kamerverhuur zijn niet gewijzigd. Van overige nieuwe gebouwen en voorzieningen zijn de parkeernormen beperkt gewijzigd. Bij nieuwe woningen en bedrijven kan bij structurele inzet van deelauto’s de parkeernorm voor auto’s worden verlaagd. Bij nieuwe woningen wordt bij parkeren op eigen terrein eisen gesteld aan het aantal oplaadpunten voor auto’s. Ook aan het parkeren van fietsen zijn eisen gesteld ten aanzien van de te realiseren nieuwe voorzieningen.
In paragraaf 4.2.1 wordt nader ingegaan op de parkeerbehoefte en het te realiseren parkeerprogramma.
Duurzaamheidsprogramma
Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt van de gemeente Alphen aan den Rijn. De afgelopen jaren is in de voormalige gemeente Alpen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude al stevig ingezet op duurzaamheid. Het duurzaamheidsprogramma 2014 -2020 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma zijn op 24 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente. Centraal in het beleid staat: de duurzaamheidsambities en de doelen die de gemeente willen bereiken voor de periode van 2014 t/m 2020. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in enerzijds ambities van de gemeentelijke organisatie en anderzijds ambities voor de Alphense samenleving.
Voor het behalen van deze ambities is de gemeente afhankelijk van de samenleving als geheel. De gemeente stimuleert en faciliteert; ‘Een duurzaam Alphen aan den Rijn bereiken we samen’. De stip op de horizon is: ‘In 2050 is de samenleving van Alphen aan den Rijn fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal’. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma zijn per ambitie projecten benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om bij te dragen aan het behalen van de ambities.
In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid en de toegepaste duurzaamheidsmaatregelen.
Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn (2017)
In dit beleidsstuk wordt verwoord hoe de gemeente met de risico's die voorvloeien uit externe veiligheid wenst om te gaan. Het beleid geeft onder meer aan hoe de procedure voor de verantwoording van risico's en de afweging daarvan plaatsvindt.
Voor het plangebied is van belang dat de N11 en de N209 worden gebruikt als route voor gevaarlijke stoffen. De N11 is onderdeel van het Basisnet Weg voor het vervoer van route plichtige stoffen. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft geen beleid voor routering. De spoorweg is geen route voor gevaarlijke stoffen. De Oude Rijn wordt sporadisch gebruikt voor gevaarlijke stoffen, maar dit is van geringe betekenis. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
Gemeentelijk monumentenbeleid
Op 29 juni 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot invoering van gemeentelijk monumentenbeleid. Eén van de onderdelen van het besluit betrof het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van monumenten in bestemmingsplannen, waaronder ook de gebruiksmogelijkheden voor gemeentelijke monumenten. In het vierde kwartaal van 2012 is een start gemaakt met de aanwijzing van de eerste tranche van 10 gemeentelijke monumenten.
Het bestemmingsplan 'Westvaartpark Hazerswoude-Rijndijk' is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. Voornoemd bestemmingsplan houdt rekening met de kwaliteiten van de Oude Rijnzone door bijvoorbeeld cultuurhistorische elementen en doorzichten te beschermen, onder andere via het voor het plan opgestelde beeldkwaliteitsplan. Voorliggend bestemmingsplan en de stedenbouwkundige opzet van het plangebied zijn in overeenstemming met het beeldkwaliteitsplan.
Het toevoegen van 53 woningen in de dorpskern van Rijnsdijk is in lijn met zowel de samengestelde structuurvisie en de woonvisie. Tot 2020 zijn er in het gebied van de voormalige gemeente Rijnwoude 85 woningen per jaar nodig om de groei in autonome woningbehoefte op te kunnen vangen. Om het tekort van afgelopen jaren op te vangen zijn 30 extra woningen per jaar haalbaar. Het toevoegen van 53 nieuwe woningen draagt bij aan de doelstellingen in de gemeente. Daarnaast is in de structuurvisie gesteld dat het versterken dorpse kwaliteiten en het niet (visueel) vastgroeien aan de nabijgelegen stedelijke gebieden wordt beschouwd als een kwaliteit. Voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van Rijnsdijk, zonder dat sprake is van een (visuele) vergroeiing tussen verschillende dorpskernen. Het toevoegen van woningen draagt daarnaast bij een complete, leefbare gemeente van subregionaal niveau. Het toevoegen van woningen versterkt de positie van het reeds aanwezige voorzieningencentrum.
Met onderhavig bestemmingsplan worden in het plangebied 53 woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen worden uitgevoerd in verschillende woonsoorten en segmenten. Hiermee wordt invulling gegeven aan de structuurvisie van de gemeente om flexibele woonvormen voor verschillende doelgroepen te realiseren. Bij de woningen wordt zoveel mogelijk aandacht besteed aan duurzaamheid. Hiermee is het initiatief in lijn met de uitgangspunten die zijn beschreven in de gemeentelijke structuurvisie. De uitgangspunten van de beoogde ontwikkeling zijn in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit bestemmingsplan, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten, aangezien de beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe zijn gegroeid. Het milieubeleid stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Artikel 3.1.6 van het Bro:
De ontwikkeling omvat de realisatie van 53 woningen en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, wel worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.
In paragraaf 3.3 en 3.4 is de woningbehoefte in de regio en gemeente toegelicht. In het kader van het regionale besluit, sluit het projectplan aan op de kernbeslissing die voorziet in concentratie van stedelijke ontwikkeling, grenzend aan bestaand bebouwd gebied. Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude-RIjndijk' en het navolgende herstelbesluit is inmiddels in feite sprake van een bestaand stedelijk gebied.
Daarnaast levert de beoogde ontwikkeling een bijdrage vanuit de Regionale Structuurvisie door mensen te binden aan de regio door een goed woonklimaat te realiseren. De projectlocatie is dankzij de nabij gelegen N209 en N11 goed bereikbaar. Verder houdt dit bestemmingsplan rekening met de kwaliteiten van de Oude Rijnzone door bijvoorbeeld cultuurhistorische elementen en doorzichten te beschermen, onder andere via het voor het plan opgestelde beeldkwaliteitsplan. Hiermee is het plan in lijn met het gemeentelijk beleid.
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het regionale en gemeentelijke woonbeleid. De wenselijkheid van de ontwikkeling is in het kader van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' voldoende gemotiveerd.
Voor de beoogde ontwikkeling is de parkeernorm van de Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 van toepassing. Het uitgangspunt van de berekening is het aantal vierkante meter gebruiksoppervlak van de beoogde woningen. In onderstaande tabel zijn de bijhorende parkeernormen opgenomen.
Op basis van het beoogd aantal woningen en bijhorend gebruiksoppervlak blijkt vooralsnog een parkeerbehoefte van 89 parkeerplaatsen. In het plan zijn 97 parkeerplaatsen beoogd, waarvan 27 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het parkeerprogramma voldoet daarmee vooralsnog aan de uitgangspunten van de Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020. Bij de aanvraag voor omgevingsvergunning zal worden getoetst aan de nota. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.
Ter plaatse van de gronden van het plangebied was grotendeels de bestemming 'Bos' van kracht. De ontwikkeling naar de bestemming 'Wonen' levert een toename van verkeersbewegingen. Om de verkeersgeneratie van het plan in kaart te brengen, is het beoogde programma ingevoerd in de CROW-rekentool. Op basis van de functie wonen, 'koop tussen/hoek' in de rest bebouwde kom van Alphen aan den Rijn, geldt dat voor 41 woningen sprake is van een verkeersgeneratie van 275 motorvoertuigbewerkingen (mvt) per etmaal op een gemiddelde weekdag. Voor de 12 woningen in de sociale sector geldt op basis van de functie wonen, 'huurhuis sociale huur' in de rest bebouwde kom van Alpen aan den Rijn, een verkeersgeneratie van 54 mvt per etmaal op een gemiddelde weekdag. In totaal is sprake van een verkeersgeneratie van 329 motorvoertuigbewerkingen per etmaal op een gemiddelde weekdag. Aangezien de verkeersbewegingen nagenoeg direct op de Gemeneweg worden ontsloten, gaan de extra verkeersbewegingen nabij het plangebied op in het overige verkeer. De extra verkeersbewegingen kunnen worden opgevangen in het huidige verkeersnetwerk. Aanpassing van het wegprofiel is niet noodzakelijk.
Als gevolg van de woningbouw worden extra voertuigritten gegenereerd die verdeeld worden over de verschillende omliggende wegen, waaronder de Rijndijk en de Gemeneweg. De wijk Westvaartpark is al vóór 2010 meegenomen in de verkeers- en milieumodellen. De intensiteiten, gegenereerd door de nieuwe wijk, maken dus deel uit van de autonome ontwikkelingen. Ook is in de plannen opgenomen dat er een station wordt aangelegd. Daarvoor moet de Gemeneweg worden omgelegd en worden de spoorbomen ca. 100 meter naar het westen verplaatst. Dit geeft extra opstelruimte voor de spoorbomen, waardoor motorvoertuigen met bestemming Hazerswoude-Rijndijk, niet meer op de afrit hoeven te wachten. De aan te brengen nieuwe verkeersregelinstallatie op het kruispunt bij de afrit N11-Gemeneweg zal in de regeling altijd rekening houden met het voorkomen van terugslag op de N11, waardoor veiligheidsproblemen worden geminimaliseerd.
Het herstelbesluit (ex artikel 6:19 Awb) voorziet in aanpassingen op het vlak van ontsluiting. Aanvullend is een verkeersveilige aansluiting (zonder rotonde) van Westvaartpark op de Gemeneweg t.h.v. de Potgieterlaan opgenomen.
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap beheert zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat deze voldoen aan het waterbeleid. Dit is vastgelegd in diverse beleidsdocumenten van Europees (Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) tot gemeentelijk niveau. Ook het Hoogheemraadschap heeft zijn eigen beleid; dit is vastgelegd in het “Waterbeheerplan 5: Waardevol Water”. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het beheersgebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 53 woningen mogelijk met bijbehorende voorzieningen (zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, etc.). Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de watertoets doorlopen. De watertoets (17 januari 2019) en de berekening watercompensatie (15 oktober 2020) zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2. In deze paragraaf is een samenvatting van de watertoets opgenomen.
Veiligheid en beschermde gebieden
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het plangebied gedeeltelijk gelegen binnen een regionale waterkering. In principe is bouwen in de zone van regionale waterkeringen en de bijbehorende beschermingszones niet toegestaan. De waterkering wordt ter plaatse van het plangebied echter opgeheven en opgeschoven richting de Oude Rijn. Over de verplaatsing van de waterkering heeft afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Om deze reden is de waterkering van de verbeelding verwijderd.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is sprake van een toename van 7.863 m2 aan verhard oppervlak. Het beleid van Rijnland stelt dat minimaal 15% van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd moet worden door een toename van oppervlak van open water. In de toekomstige situatie wordt 1.693 m2 aan oppervlaktewater toegevoegd en andere maatregelen toegepast (zoals oeververbreding), waardoor een tekort van 359 m2 aan oppervlaktewater resteert.
Het tekort moet worden vermenigvuldigd worden met een maatgevende bui (55 mm). Uit deze berekening blijkt dat, in aanvulling op de voorgenomen maatregelen m.b.t. oppervlaktewater, een waterberging van 132 m3 noodzakelijk is. Echter stelt het Hoogheemraadschap de voorwaarde bij de omrekening van het tekort aan waterberging naar kubieke meters aan kratten, aanvullend 10% dient te worden aanhouden als overdimensionering van het systeem. Hiermee komt het tekort aan berging uit op 145 m3 aan kratten. In het plan is vooralsnog 205 m3 aan berging in infiltratiekratten opgenomen, waarmee wordt voldaan aan de voorwaarden van het Hoogheemraadschap.
Ten aanzien van de voorgenomen maatregelen met betrekking tot watercompensatie van verhard oppervlak welke niet in open water kan plaatvinden, is een watervergunning vereist. De maatregelen dienen te voldoen aan de eisen in artikel 27 “Alternatieve Waterbergingen” van de Keur 2020-1 van Hoogheemraadschap van Rijnland.
Riolering
Door realisatie van het woningbouwplan Westvaartpark neemt ook de droogweerafvoer toe. De totale belasting op het gemeentelijk rioolstelsel bedraagt circa 21 m3 per dag. Het hemelwater zal zoveel mogelijk oppervlakkig worden afgevoerd naar het oppervlaktewater in hetzelfde peilgebied. Er wordt gebruik gemaakt van een gescheiden rioolstelsel. Hierbij is het overigens van belang dat geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag optreden. Emissie van vervuilende stoffen dient dan ook voorkomen te worden.
Grondwater
Het plangebied heeft te maken met ondiepe grondwaterstanden. Dit kan problemen geven voor de benodigde ontwateringsdiepte voor de geplande ontwikkelingen. Daarom zal per woongedeelte van het plangebied specifiek gekeken moeten worden naar de lokale drooglegging en ontwatering.
Een watervergunning is vereist om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van de Keur 2020-1 van Hoogheemraadschap van Rijnland. Een watervergunning zal via een separate procedure worden aangevraagd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt.
In het geldende bestemmingsplan 'Westvaarpart, Hazerswoude – Rijndijk' is aan een deel van de gronden binnen het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' toegekend. In het moederplan is het aspect archeologie reeds beschouwd en onderzocht (zie Bijlage 12 Archeologisch vooronderzoek), waarin is aangegeven dat op basis van de in de periode 2003 tot heden uitgevoerde onderzoeken blijkt, dat mogelijk alleen ter plaatse van vindplaats 1 nog archeologische relicten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Vindplaats 1 bevindt zich in in het noordelijke gedeelte van het plangebied. Ter bescherming van eventuele aanwezige archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen, waardoor het aspect geen belemmering vormt.
Met deze dubbelbestemming worden eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd. Dit betekent, dat voor het uitvoeren van bodemverstorende activiteiten met een omvang van respectievelijk meer dan 100 m2 en die die dieper reiken dan 0,3 meter beneden maaiveld niet zondermeer is toegestaan.
Ter bescherming van eventuele aanwezige archeologische waarden is ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' uit het moederplan overgenomen in het bestemmingsplan. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning (voor bouw woningen/graven sloot/andere graafwerkzaamheden) dient middels een proefsleuvenonderzoek te worden aangetoond dat archeologische waarden niet aanwezig zijn of niet worden aangetast. Voor het proefsleuvenonderzoek is het noodzakelijk dat een Programma van Eisen wordt opgesteld. Dit document is onderdeel van de stukken behorende bij de aanvraag van de omgevingsvergunning.
Het proefsleuvenonderzoek wordt bij voorkeur uitgevoerd voordat de aanvraag voor de omgevingsvergunning wordt ingediend.
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie (tabel 1).
Tabel 1. Richtafstanden milieuzonering (bron: handreiking 'Bedrijven en milieuzonering')
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en gemengd gebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
Het plangebied is gelegen in het omgevingstype rustige woonwijk. Op grond van het het geldende bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude-Rijndijk' waarbinnen het plangebied is gelegen en op grond van omliggende bestemmingsplannen 'Van Rijksweg 11 tot Rijn' en 'Watertoren e.o.' kunnen in de omgeving van het plangebied verschillende activiteiten aanwezig zijn en worden uitgevoerd, waarbij sprake is van een hindercontour. Hieronder zijn de bestemming en het perceel waarop zij van kracht zijn benoemd:
Het perceel Rijndijk 119(A) grenst aan het plangebied. Ter plaatse van dit perceel is de bestemming 'Gemengd - 1' van kracht. Binnen deze bestemming zijn kantoren, wonen en opslag en stalling, uitsluitend als nevenfunctie, toegestaan.
Voor kantoren geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van 10 meter. Echter, gezien de functie wonen ter plaatse van deze locatie eveneens mogelijk is gemaakt middels de bestemming 'Gemengd - 1' in het geldende bestemmingsplan, wordt reeds niet aan deze richtafstand voldaan. Indien de woningen binnen het plangebied gelegen op een kortere afstand dan 10 meter, wordt deze afstand als acceptabel geacht, gezien de mogelijkheid om woningen te realiseren binnen dezelfde bestemming, welke reeds bepalend is voor de bedrijfsactiviteiten.
Tevens is het plangebied niet gelegen binnen de hindercontouren van de overige bedrijfsactiviteiten.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen
(Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) van belang.
Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.
Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.
Het bureau Windmill Milieu en Managment heeft een inventarisatie uitgevoerd naar de risico's ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over water, weg en spoor en door buisleidingen. De inventarisatie is opgenomen in Bijlage 3. In de nabijheid van het plangebied zijn diverse risicobronnen aanwezig. In deze paragraaf worden de risicobronnen toegelicht.
Transport over water en spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of invloedsgebied van een waterweg of spoorweg. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over het water en het spoor vormen geen aandachtspunt voor het plangebied.
Transport over de weg
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied van nabijgelegen wegen waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een PR 10-6-risicocontour of een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie.
Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich (deels) binnen het invloedsgebied van enkele buisleidingen. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen moeten kwantitatief inzichtelijk worden gemaakt met behulp van het rekenprogramma CAROLA, gevolgd door een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico. In de navolgende paragraaf is de verantwoording opgenomen.
Bij de vaststelling van het geldende bestemmingsplan 'Westvaartpark, Hazerswoude - Rijndijk' is reeds een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. In deze verantwoording is rekening gehouden met de later uit te werken plandelen. Voor wat betreft het plandeel 'Konkreet' is rekening gehouden met de realisatie van 70 extra woningen. Aangezien minder dan 70 woningen worden gerealiseerd, is enkel sprake van een positief effect ten opzichte van de rekenresultaten van het uitgevoerde onderzoek. Volledigheidshalve is de verantwoording opgenomen in Bijlage 4.
Voor buisleiding A-515-deel-1 geldt dat de oriëntatiewaarde van de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná de planrealisatie niet wordt overschreden en zelfs minder bedraagt van 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De realisatie van het plan leidt wel tot een toename van de hoogte van het groepsrisico van deze buisleiding. Voor buisleiding A-803-deel-1 wordt, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie, helemaal geen groepsrisico berekend.
Daarnaast moet het plan voldoen aan de praktijkrichtlijnen van de brandweer. Bij de zone van 0-200 meter vanaf de N11 betreft dat o.a. de centrale uitschakeling van het luchtcirculatiesysteem of andere maatregelen aan nieuwe gebouwen om de schuilmogelijkheden in geval van een incident te vergroten.
Volgens het EV-beleid van de gemeente wordt deze maatregel verplicht door middel van de planregels (voorwaardelijke verplichting voor het gebruik van gebouwen). Onder de Omgevingswet moet bij nieuwbouw de mechanische ventilatie worden voorzien van een knop waarmee deze volledig is uit te schakelen (verplichting onder de Omgevingswet, lid 4, art. 4.124 Besluit Bouwwerken Leefomgeving).
Calamiteitenroute
In het plan is de calamiteitenroute gelegen in de westelijke en oostelijke richting. Via deze wegen kan, in geval van een calamiteit, van de risicobron af worden gevlucht. Na het vluchten in westelijke of oostelijke richting kan vervolgens in noordelijke richting gevlucht worden. Een calamiteitenroute direct in noordelijke richting is niet mogelijk, aangezien deze gronden in eigendom zijn van een particulier. Daarnaast is het verschil van route dermate klein en wordt door haaks op het incident te vluchten al direct meer afstand tot een incident gecreëerd. De kans dat een ongeval met de gasleiding direct aan de zuidzijde, in het midden van het plangebied, voorkomt is eveneens erg klein. Onder meer door maatregelen rond de buisleidingen om incidenten te voorkomen. Een calamiteitenroute in noordelijke route heeft geen evidente meerwaarde.
Gezien de maatregelen reeds in het moederplan zijn opgenomen en sprake is van een lagere toevoeging personen dan voorheen rekening mee is gehouden, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming (zoals een woning) altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Onderhavig bestemmingsplan maakt geluidsgevoelige objecten mogelijk. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is door BURO Bouwfysica een akoestisch onderzoek naar wegverkeers- en spoorweglawaai uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. In onderstaand figuur zijn de gehanteerde cijfers 1 tot en met 7 zoals gebruikt in het model weergegeven.
Figuur 6. Gehanteerde cijfers plangebied t.b.v. het rekenmodel (bron: BURO Bouwfysica)
Wegverkeerslawaai
Uitsluitend het verkeer op de N209-Gemeneweg veroorzaakt op de bouwvlakgrenzen 1, 3 en 7 een geluidsbelasting die de voorkeursgrenswaarde overschrijdt met maximaal 57 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Voor wat betreft de overige wegen is geen sprake van een overschrijding van grenswaarden.
Spoorweglawaai
In de nabije toekomst wordt verwacht dat de spoorlijn intensiever wordt benut. Er is sprake van een verdubbeling van het spoorverkeer. Daarnaast is het de bedoeling nabij het plan een station te realiseren. Beoordeeld is of deze ontwikkelingen mogelijk tot een aanvullende belemmering kunnen leiden voor de woningbouw in dit plan.
In het onderzoek is uitgegaan van de gegevens uit het emissieregister spoor. De gegevens uit dit registers betreft een ‘vergunde of gereserveerde’ geluidruimte voor het gebruik van het spoor. Uit een analyse van de referentiepunten ter hoogte van het plan blijkt dat tussen de geluidsbelasting op basis van het gebruik in 2014 en de maximaal vergunde ruimte (Geluidsproductieplafond) voor deze spoorlijn meer dan 3 dB ruimte is. Een verdubbeling van het gebruikt leidt tot een geluidstoename van 3 dB zodat de wijziging van het spoor lijkt te passen binnen de bestaande vergunde geluidsruimte waarmee in dit onderzoek rekening is en ook moet worden gehouden. De aanleg van het station leidt echter tot een wijziging (verlaging) van de rijsnelheid van de treinen. In het algemeen geldt voor modern schijfgeremd reizigersmaterieel dat deze minder geluid emitteren bij lagere snelheid dan bij hoge snelheid. De aanleg van een station leidt in dat geval niet tot een toename van de geluidsbelasting. Bovendien biedt het bestaande geluidproductie plafond voldoende ruimte om een eventuele toename van geluid op te vangen. Met de gehanteerde uitgangspunten wordt de geluidbelasting niet alleen bepaald volgens de wettelijk aangewezen methode, maar is ook sprake van een ‘worst case benadering’ voor de planontwikkeling
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Het aspect industrielawaai behoeft niet te worden onderzocht.
Uit de berekeningen blijkt dat alleen vanwege het verkeer op de N209-Gemeneweg (max. 57 dB) op de bouwvlakgrenzen met de bestemming wonen met direct zicht op deze weg een geluidsbelasting ondervinden die de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt, maar niet de maximale ontheffingswaarde van 63 dB waardoor het toepassen van dove gevels niet noodzakelijk is. Vanwege de overige wegen en het spoortraject is geen sprake van een overschrijding van grenswaarden. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is het noodzakelijk om voor woningen vanwege de N209-Gemeneweg een hogere waarde vast te stellen
Een Besluit hogere waarden is noodzakelijk. Het aspect geluid vormt een randvoorwaarde, maar geen belemmering voor de realisatie van de 53 woningen.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied zijn diverse onderzoeken uitgevoerd:
Onderzoek
Uit het indicatief bodemonderzoek (2007) is gebleken dat in de grond geen verontreinigingen zijn aangetroffen. Het slib in de sloten is ingedeeld in klasse 1 specie wat betekent dat het slib in het aquatisch milieu mag worden verspreid. Aan het maaiveld en in de grond is geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
Uit het verkennend bodemonderzoek (2018) is gebleken dat de verontreinigingen in de verschillende categorieën zijn aangetroffen. Verspreid over de onderzoekslocatie is de bovengrond puinhoudend. Daarnaast zijn op twee locaties enkele plaatjes asbestverdacht materiaal aangetroffen in de bodem. Dit betreft een laag teelaarde ter plaatse van gestalde asbestverdachte golfplaten en de puinhoudende bovengrond bij het bruggetje.
Het asbestverdachte plaatmateriaal ter plaatse van de laag teelaarde is asbesthoudend. Daarnaast is in de grond in de fractie asbest aangetoond. Het totale asbestgehalte overschrijdt de interventiewaarde. Verder is zowel zintuigelijk als analytisch geen asbest aangetoond in de geanalyseerde puinhoudende bovengrondmonsters van het overige deel van de locatie en het puinpad.
In de puinhoudende bovengrond overschrijden de aangetoonde lood en kwik gehalten de achtergrondwaarde. In de bovengrond ter plaatse van de noordoosthoek van de onderzoekslocatie, waar enkele fruitbomen staan, overschrijden de aangetoonde lood, kwik en DDD gehalten de achtergrondwaarde. In de puinhoudende bovengrond van het puinpad overschrijden de aangetoonde kobalt, lood en PAK gehalten de achtergrondwaarde. In de zintuigelijk schone boven- en ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarde van de onderzochte parameters aangetoond.
In de puinhoudende bovengrond van de zuidelijke gedempte sloot overschrijden de aangetoonde kobalt, zink, kwik en lood gehalten de achtergrondwaarde. In de slibhoudende ondergrond overschrijdt het aangetoonde PAK gehalte de achtergrondwaarde.
In het grondwater zijn de verspreid over de onderzoekslocatie concentraties barium en naftaleen boven de streefwaarde aangetoond. Uit het verkennend waterbodem (2018) onderzoek is gebleken dat geen ernstige verontreinigingen zijn aangetoond.
Onderzoeksresultaten
Op basis van indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) wordt de puinhoudende bovengrond beoordeeld als 'altijd toepasbaar', 'klasse wonen' of 'klasse industrie'. De zintuigelijk schone boven- en (slibhoudende) ondergrond van de rest van de onderzoekslocatie wordt geclassificeerd als 'altijd toepasbaar'.
Uit onderzoek blijkt dat geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Er is wel een sterke asbestverontreiniging in een laag teelaarde aangetoond. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is voldoende vastgelegd voor de planologische procedure.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).
Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als: geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³) voor zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het zal gaan om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
De beoogde ontwikkeling voorziet in 53 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden kan geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en de ontwikkeling daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goed woon- en leefklimaat
Voor toetsing aan de achtergrondconcentraties geldt voor NO2: 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 : 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5: 25 µg/m3. Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 14 april 2020) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie op rekenpunt 16007729: de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van fijnstof PM10 : 18,6 µg/m3, van fijnstof PM2,5 : 10,9 µg/m3 en van stikstofdioxide NO2 : 18,9 µg/m3 zijn. De verwachting is dat de achtergrondconcentraties in het nieuwe decennium geleidelijk zullen afnemen.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geldt dat sprake is van een toename aan motorvoertuigbewegingen. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer desondanks wordt opgeteld, blijven de achtergrondconcentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide alsnog ruim onder de grenswaarden. Op basis van de NIBM-tool geldt voor een verkeersgeneratie van 271 motorvoertuigen per etmaal een toename van 0,22 µg/m3 aan NO2 en 0,04 µg/m3 aan PM10. Ook in dit geval blijven de achtergrondconcentraties onder de grenswaarden en de grens voor 'Niet in betekenende mate'.
Tabel 2. GCN-achtergrondconcentraties ter plaatse van rekenpunt 16007729 (bron: nsl-monitoring.nl)
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan. Er is sprake van een goed woon-en leefklimaat.
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Floraen Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden worden beschermd op basis van de Habitatrichtlijn (HR). Deze gebieden zijn aangewezen als Natura-2000 gebied omdat er bijzondere habitattypen en/of bijzondere plant- en diersoorten aanwezig zijn. Laatstgenoemde kunnen van stikstofgevoelige habitattypen afhankelijk zijn. Vanaf 1 juli 2015 is gewerkt met de PAS: de Programmatische Aanpak Stikstof. De PAS is het beleid waarmee Nederland het hoofd bood aan de problematiek rond stikstof en natuur. In de PAS zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Dit is het geval voor 117 van de ruim 160 Natura 2000-gebieden.
Met een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het Programma Aanpak Stikstof komen te vervallen (ECLI:NL:RVS:2019:1603). De uitspraak heeft een aantal belangrijke gevolgen voor toekomstige en bestaande ontwikkelingen. Zo zijn de eerder geldende drempelwaarden komen te vervallen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Deze toename van stikstofdepositie kan het gevolg zijn van de aanlegfase (bouwwerkzaamheden) en de gebruiksfase (het gebruiken van het plan).
Op het moment dat een ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie vraagt dit om nadere aandacht. Wanneer sprake is van een bijdrage zal worst case een passende beoordeling gemaakt moeten worden. In geval van een bestemmingsplan leidt dit tot een planMER-plicht.
Soortenbescherming
De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Buro Mearlant een ecologische quickscan (Bijlage 10) uitgevoerd ter plaatste van het plangebied. Daarnaast is door Mees Ruimte & Milieu een onderzoek naar stikstofdepositie (Bijlage 11) uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn hieronder overgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Natura 2000, en/of belangrijke weidevogelgebieden. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied De Wilck (tevens NNN) op circa 1,4 km afstand van het plangebied.
Om te bezien of de aard van de ingrepen en het beoogd gebruik een negatief effect hebben op beschermde natuurgebieden is een onderzoek uitgevoerd naar stikstofdepositie. In het onderzoek zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd met betrekking tot de aanlegfase en gebruiksfase. Uit beide berekeningen blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De berekeningen hebben geen depositieresultaten boven 0,00 mol per hectare per jaar opgeleverd.
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Soortenbescherming
In het plangebied of binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden, zijn de volgende potentiële natuurwaarden aangetroffen waar rekening mee gehouden dient te worden:
Het naastgelegen bos is in potentie geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen. De gronden van het plangebied zijn potentieel geschikt als jachtgebied en vliegroute. Ter plaatse van het plangebied is geen bebossing aanwezig. Het plangebied maakt hiermee geen onderdeel uit van het bosperceel. Daarnaast is de beoogde infrastructuur gepositioneerd in het centrum van het plangebied. de woningen omringen de nieuwe infrastructuur. Direct rondom de infrastructuur zal straatverlichting worden gerealiseerd. Gezien de afschermende werking van de woningen en de relatief grote afstand van straatverlichting tot het omliggende plangebied (en aanwezige bomen), is geen sprake van een toename aan verlichting op bomen rondom het plangebied. Een nader onderzoek naar vleermuizen is om deze reden niet noodzakelijk.
De aanwezigheid van de grote modderkruiper kan op basis van de gekende verspreidingsgegevens redelijkerwijs worden uitgesloten.
Gezien de aard van de ingrepen zijn negatieve effecten voor de meeste soorten op voorhand uit te sluiten of te voorkomen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. Indien volgens de aanbevelingen uit de quickscan en de toelichting van het bestemmingsplan wordt gewerkt, zijn negatieve effecten voor beschermde soorten uitgesloten.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2017 is een historisch vooronderzoek uitgevoerd om te bepalen voor welke gebieden in de gemeente Alphen aan den Rijn een verhoogd risico geldt op achtergebleven CE (rapport Vooronderzoek Conventionele Explosieven gemeente Alphen aan den Rijn, Saricon bv, 16S140-VO-02, 12 juli 2016).
De verdachte gebieden zijn ingetekend op de Risicokaart CE. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van CE. Verder onderzoek naar CE is niet noodzakelijk.
Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Indien men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan.
De ontwikkelende partij heeft voor de koopwoningen in het plangebied een hoge energieambitie geformuleerd. Het energieconcept is Nul-Op-De-Meter, zodat de toekomstige bewoners (binnen wettelijke kaders) geen maandelijkse energielasten zullen betalen. Om die ambitie te behalen is er voor gekozen om de woningen te ontwerpen op basis van een gemiddelde Rc-waarde van 5,5, dubbel glas, zeer goede kierdichting (Qv10=0,30), elektrische (lucht-water)warmtepomp, WTW-ventilatie en circa 16-20 zonnepanelen. Dit resulteert in een EPC waarde van circa EPC = - 0,4.
Het voorgestane bouwsysteem is een droogstapelbouwsysteem bestaande uit geprefabriceerde dragende wanden van beton, kanaalplaatvloeren, prefab houten binnenwanden en houten dakelementen. Hout elementen worden grotendeels vervaardigd uit FCS gekeurd uit (mix 70%).
De huurwoningen worden gerealiseerd in een nader te bepalen energieconcept dat is gebaseerd op de Trias Energetica. Dit betekent dat de bouwkundige schilisolatie is geoptimaliseerd om warmteverlies/ instraling te voorkomen. Daarnaast is gekozen voor een zeer energiezuinige installatie gekozen, zodat er minimale zonnepanelen hoeven worden ingezet om energiestromen te compenseren cq. reduceren.
Gezien de voorgenomen duurzaamheidsmaatregelen kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot duurzaamheid.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 53 woningen. Voor de voorgenomen ontwikkeling is D11.2 relevant.
Tabel 3. Relevant onderdeel D: activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 t/m 7.20 van de wet van toepassing is (bron: bijlage II Besluit m.e.r.)
In het kader van bestemmingsplan 'Westvaartpark' is reeds een m.e.r.-beoordeling gedaan en een aanmeldnotitie vastgesteld. In deze beoordeling zijn de woningen van voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Een nadere beoordeling is derhalve niet nodig.
Voor een stedelijke ontwikkeling in deze mate kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie.
De vorm van het bestemmingsplan wordt in belangrijke mate bepaald door de vereisten ten aanzien van uitwisselbare, vergelijkbare en digitale plannen. Deze standaarden zijn vanaf 1 januari 2010 wettelijk van kracht en worden periodiek aangepast. Voor de planopzet (en vorm) is vooral de momenteel geldende SVBP 2012 van belang. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmings- en wijzigingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Concreet moet hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan:
De standaarden hebben geen betrekking op de inhoud van een bestemmingsplan. Dit blijft een zaak van het bevoegde gezag (de gemeente). Het bestemmingsplan is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting. Tevens is het plan aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Concreet betekent dit dat de terminologie in de regels van het plan zijn afgestemd op de 'Wabo-terminologie'. Zo is bijvoorbeeld de term 'ontheffing' vervangen door 'afwijken' en is de term 'aanlegvergunning' vervangen door 'omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'.
Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies (en bebouwingsmogelijkheden), met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
Enkelbestemmingen
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Dubbelbestemmingen
Artikel 7 Waarde - Archeologie 2
Artikel 8 Waarde - Natuur
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
In het vervolg van deze paragraaf wordt per bestemming een beknopte nadere toelichting gegeven.
Artikel 3 - Groen
De bestemming 'Groen' is aangewezen voor groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Er mogen in deze bestemming geen gebouwen worden opgericht, maar alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Wel zijn functies als (ontsluitings)wegen, voet- en fietspaden en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Artikel 4 - Verkeer
Vrijwel alle wegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer'. In deze bestemming zijn wegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen en verkeersvoorzieningen mogelijk. Daarnaast behoren ook speel- en nutsvoorzieningen, groen en water tot de functies die zijn toegestaan.
Artikel 5 - Water
De belangrijkste watergangen in het plangebied zijn bestemd als 'Water'. Deze bestemming is gericht op (het behoud van de bestaande) watergangen maar biedt ook ruimte voor groenvoorzieningen. Op die manier zijn de bestemmingen Groen en Water feitelijk uitwisselbaar.
Artikel 6 - Wonen
De woningen binnen het plangebied hebben de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn naast woningen ook aan-huisgebonden beroepen toegestaan. De hoofdfunctie wonen mag daardoor echter niet worden verdrongen. Tevens zijn ondergeschikte functies zoals opslag, recreatieve voorzieningen en parkeren mogelijk.
Op de verbeelding is aangegeven hoe hoog de maximale bouwhoogte mag zijn. Tevens is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwd mag worden. Daarnaast zijn de bouwregels opgenomen in de planregels. Het totale aantal woningen mag niet meer bedragen dan 53 eenheden.
Artikel 7 – Waarde – Archeologie 2
Met deze dubbelbestemming worden eventuele in de ondergrond aanwezige archeologische waarden beschermd. Voorafgaand aan bodemverstorende activiteiten met een omvang groter dan 100 m2 én een verstoringsdiepte van dieper dan 0,3 meter beneden maaiveld dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te zijn.
Artikel 8 – Waterstaat - Waterkering
Met deze dubbelbestemming worden dijken en andere waterkerende elementen beschermd. Deze dubbelbestemming beperkt de bebouwingsmogelijkheden zodat de waterkering gewaarborgd blijft.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.
Het kostenverhaal van de door de gemeente voor dergelijke ontwikkellocaties te maken kosten, dient verzekerd te zijn. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de gemeentelijke kosten zijn verzekerd.
Het gemeentebestuur streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht het gemeentebestuur veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Deze paragraaf over de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid' gaat nader in op de maatschappelijke dialoog die in het kader van het bestemmingsplan zal plaatsvinden.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de voor de gemeente Alphen aan den Rijn gebruikelijke vooroverlegpartners. In deze paragraaf worden de reacties toegelicht en waar nodig beantwoord.
De provincie Zuid-Holland heeft op 27 juli 2020 aangegeven geen opmerkingen te hebben, waarmee gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 16 juli 2020 gereageerd op het concept ontwerpbestemmingsplan. Het hoogheemraadschap maakt kenbaar bezwaar te hebben tegen de planvorming, aangezien geen sprake is van een uitgebreide waterbalans. In het plan dient te worden aangegeven hoeveel oppervlaktewater wordt gedempt, in hoeverre de verharding toeneemt en hoeveel oppervlaktewater er wordt gegraven. Daarnaast dienen de uitgangspunten van de alternatieve waterberging kenbaar te worden gemaakt, zodat het tekort aan oppervlaktewater voor de compensatie van de toename van de verharding kan worden gemotiveerd.
Verder ligt binnen het plangebied een waterkering. Deze waterkering zal worden opgeheven en opgeschoven richting de Oude Rijn. Dit aspect van het plan is niet uitgewerkt. Op de concept verbeelding is de waterkering dan ook nog weergegeven als dubbelbestemming. Ook ligt de dubbelbestemming van de waterkering op de bestemming "water". De verbeelding zal hierop moeten worden aangepast.
Aanvullend wijst het hoogheemraadschap erop dat voor toename aan verhard oppervlak, graven of dempen van oppervlaktewater, werken in of nabij de kern- en beschermingszones van waterkeringen of oppervlaktewater of in kwelgevoelig gebied een vergunning/melding op grond van de Waterwet dient te worden aangevraagd.
In reactie op de vooroverlegreactie van het hoogheemraadschap, is in het bestemmingsplan een aangepaste watercompensatieberekening toegevoegd. Een watervergunning zal in een later stadium worden aangevraagd.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in opdracht van de gemeente Alphen aan den Rijn het bestemmingplan beoordeeld en op 25 augustus 2020 geadviseerd ten aanzien van de aspecten op de aspecten geluid, bodem, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie, archeologie, duurzaamheid, milieueffecten (m.e.r.-beoordeling) en provinciale belangen.
De opmerkingen van de Omgevingsdienst Midden-Holland hebben geleid tot een aangepast akoestisch onderzoek en een nieuw onderzoek naar de effecten van stikstofdepositie. De overige opmerkingen zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
De veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) heeft op verzoek van de gemeenten Alpen aan den Rijn een advies uitgebracht over de fysieke veiligheid omtrent het bestemmingsplan, op 21 juni 2021. De veiligheidsregio adviseert ten aanzien van de calamiteitenroute. In dit kader is een nadere verantwoording opgenomen in het bestemmingsplan over de ligging van de calamiteitenroute. Deze verantwoording is afgestemd met de VRMH.
Op het bestemmingsplan Westvaartpark-Eco, Hazerswoude-Rijndijk zijn geen zienswijzen binnengekomen.