direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn - eerste herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Bedrijventerrein Hoogewaard is een bedrijventerrein van ruim 30 hectare (netto) in Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn. De helft van de bedrijven op het terrein behoort tot de maakindustrie. Op 7 mei 2012 is de Visie op Hoogewaard vastgesteld waarin de ambities voor herstructurering en uitbreiding zijn vastgelegd. Uitgangspunt voor de gemeente Alphen aan den Rijn daarbij is dat de gemeente industriële ontwikkelingen met een hoge milieucategorie (met bijbehorende werkgelegenheid) wil blijven faciliteren gericht op een kwalitatieve impuls in het gebied met een goede afstemming naar de omliggende woningbouw. Ten behoeve daarvan is op 15 maart 2018 het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hoogewaard' vastgesteld. Dit bestemmingsplan vormt het ruimtelijke kader waarbinnen de ambities worden vormgegeven.

Op basis van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard" is gestart met de herstructurering en uitbreiding van het terrein. Watergangen zijn verlegd, bedrijfskavels zijn heringericht, de J.G. van der Stoopweg is verlengd en nieuwe bedrijfskavels zijn uitgegeven. Langs de noordoostrand van het bedrijventerrein is voorzien in een groene inpassing. Dit als overgang naar de lintstructuur van de Landlustweg en Lagewaard. Onder andere na overleggen met de klankbordgroep is de groene inpassing vormgegeven. Voor een deel is dit inmiddels gerealiseerd, maar de inpassing vraagt vanwege het meer robuuste karakter deels meer ruimte dan in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard" is voorzien.

Om de aanleg daarvan mogelijk te maken zijn de afgelopen periode onderzoeken uitgevoerd en is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld. In deze herziening wordt tevens een beperkt deel van het bedrijventerrein meegenomen. Het betreft een deel in het noordoosten waarvoor in het nu geldende bestemmingsplan nog een agrarische bestemming (met wijzigingsbevoegdheid naar bedrijventerrein) van toepassing is. In het kader van de herstructurering zijn hier de watergangen verlegd en is de J.G. van der Stoopweg aangelegd (verlengd). In deze herziening worden deze gronden voorzien van een passende bestemming en krijgen de resterende stukken grond de bestemming 'Bedrijventerrein'.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied van deze herziening ligt geheel in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen een den Rijn" en bestaat uit twee deelgebieden. Het bedrijventerrein Hoogewaard, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is gelegen aan de oostzijde van de kern Koudekerk aan den Rijn (gemeente Alphen aan den Rijn). Op onderstaande figuren is het plangebied bij benadering aangegeven. Voor de exacte duiding van de plangrenzen wordt verwezen naar de verbeelding bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied in Koudekerk a/d Rijn, plangebied bij benadering rood omlijnd (bron luchtfoto: PDOK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging plangebied in directe omgeving, plangebied bij benadering rood omlijnd (bron luchtfoto: PDOK)

Het plangebied wordt globaal begrensd door hoofdzakelijk agrarische gronden alsmede een volkstuin ten noorden en door het bedrijventerrein Hoogewaard ten zuiden.

Meer specifiek beslaat het plangebied (delen van) de kadastrale percelen bekend als: gemeente Koudekerk aan den Rijn (KDK02), sectie B, nummers 5065, 5067, 5070, 5077, 5124, 5146, 5152, 5156, 5167, 5175, 5187, 5190, 5193, 5196,5197, 5218, 5219 en 5221

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voorliggend plan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn", vastgesteld op 15 maart 2018 door de gemeente Alphen aan den Rijn. De overige geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied zijn:

  • "Cultuurhistorie", vastgesteld op 27 januari 2022 door de gemeente Alphen aan den Rijn;
  • "Parapluplan Archeologie", vastgesteld op 28 maart 2019 door de gemeente Alphen aan den Rijn;
  • "Geluidszone Industrieterrein Oude Rijn", vastgesteld op 13 oktober 2016 door de gemeente Alphen aan den Rijn.

De aspecten cultuurhistorie, archeologie en geluid komen aan bod in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten, waarbij bovenstaande bestemmingsplannen (waar relevant) nader worden toegelicht. Op het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn" wordt hieronder nader ingegaan.

Bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn" (2018)

Het plangebied is gelegen op gronden die zijn voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen', 'Recreatie - Dagrecreatie Volkstuin' en 'Water' (zie ook onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0003.png"

Figuur 1.3: Geldende bestemmingen, plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen)

Dubbelbestemming
Voor het gehele plangebied geldt bovendien de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' op grond van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn" (2018). Middels het "Parapluplan Archeologie" (2019) is deze echter komen te vervallen en vervangen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. In de paragraaf 5.1 Archeologie en Cultuurhistorie) wordt nader op het aspect archeologie ingegaan.

Gebiedsaanduidingen
Voor delen van het plangebied zijn daarnaast gebiedsaanduidingen opgenomen in verband met de geluidzone van het industrieterrein. Op het aspect geluid wordt ingegaan in paragraaf 5.6 Geluid. Voor het noordwestelijk deel van het plangebied is de gebiedsaanduiding 'overige zone - zoekgebied waterberging' opgenomen. Op het aspect water wordt ingegaan in paragraaf 5.10 Water. Ter plaatse van de zuidwestelijke zone van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding gas' in verband met externe veiligheid, hier wordt in paragraaf 5.4 Externe veiligheid nader op ingegaan.

Wijzigingsbevoegdheden
Op het oostelijk deelgebied zijn diverse wijzigingsbevoegdheden van toepassing ('wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1', 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied - 4'), teneinde de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Water' onder voorwaarden te kunnen wijzigen naar 'Bedrijventerrein' en/of 'Verkeer'. Deze bestemmingsplanherziening voorziet hierin.

Toetsing

De toekomstige invulling van het plangebied is binnen deze bestemmingen niet toegestaan (een en ander zoals nader toegelicht in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving). Dit vormt dan ook de aanleiding tot voorliggende herziening.

1.4 Planvorm

Deze herziening wijzigt gedeeltelijk de bestemmingen. Uit de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan blijkt op welke punten het bestemmingsplan is herzien. In de planregels van deze herziening wordt verwezen naar het reeds in werking zijnde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn", omdat de daarbij behorende planregels nagenoeg volstaan. De enige uitzondering is het beoogde scherm in de bestemming 'Groen'. Middels de regels van dit bestemmingsplan wordt dan ook een aanvulling op de bestemming 'Groen' gedaan waarmee een scherm mogelijk wordt gemaakt ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding, zoals deze is weergegeven op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft de beoogde ontwikkelingen en het doel van voorliggend plan. In hoofdstuk 4 komt het ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie, regio en gemeente aan bod. In hoofdstuk 5 worden de ruimtelijke en milieutechnische omgevingsaspecten behandeld. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor deze omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 is een juridische planbeschrijving. Hier staat een uitleg van de werking van de planregels. Vervolgens staat in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Hier wordt ingegaan op de financieel-economische aspecten van het plan. In hoofdstuk 8 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangegeven door middel van een beantwoording van inspraakreacties van de bevolking en overlegreacties van instanties.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied maakt onderdeel uit van bedrijventerrein Hoogewaard. Dit hoofdstuk geeft een beeld van het plangebied door een beknopte beschrijving te geven van de historische achtergrond van het gebied en van de ruimtelijke en functionele structuur.

2.1 Historie

Het kenmerkende karakter van 'Het Oog' van Koudekerk aan den Rijn is ontstaan door de stroming van twee nagenoeg gelijkwaardige Rijnarmen in het landschap. In de loop der tijd is de noordelijke stroom (huidige Lagewaard) verworden tot een zijarm van de Oude Rijn. Op de kaart van 1850 is duidelijk te zien dat de eerste occupatie in het gebied plaatsvond langs de secundaire arm (Lagewaard) waarbij de omgeving ontgonnen werd. Ook langs de Hoogewaard is bebouwing te onderscheiden. In de periode tot 1950 zijn nauwelijks ontwikkelingen te onderscheiden. Het enige herkenbare beeld, is dat door ruilverkaveling schaalvergroting plaatsvindt. In de periode na 1950 komt een sterke ontwikkeling op gang. Koudekerk aan den Rijn wordt uitgebreid met woonwijken in de westhoek van het oog, welke het gebied tussen de Hoogewaard en de Lagewaard opvult. Aan de Hoogewaard, in de zone langs de Oude Rijn ontstaat het gemengde watergebonden bedrijventerrein (hoge milieucategorie) Hoogewaard tussen de kern en Gnephoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0004.png"

Figuur 2.1: Historische ontwikkeling

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn" heeft reeds de revitalisering en uitbreiding van het bedrijventerrein gefaciliteerd. Het bedrijventerrein is daarbij onderverdeeld in drie onderdelen: de (destijds) bestaande bedrijven langs de Hoogewaard, de bedrijfspercelen die in aanmerking kwamen voor herstructurering en de nieuwe uitbreiding van het bedrijventerrein.

Het bedrijventerrein Hoogewaard is omsloten door landschappelijke gebieden. Aan de oostzijde is het beeldbepalende historische lint de Landlustweg gelegen, van het bedrijventerrein gescheiden door een groene, agrarische zone. Het huidige bedrijventerrein wordt bovendien aan de noordwestzijde omzoomd door een watergang en groenstrook (waar voorliggende herziening betrekking op heeft). De aanleg van een groene bufferzone rondom het bedrijventerrein betekent dat het terrein minder zichtbaar is vanuit de omgeving. Ook zijn bouwhoogtes aan de rand beperkt. Aan de rand van het bedrijventerrein is een maximale bouwhoogte toegestaan van maximaal 12 meter. Op het midden van het bedrijventerrein is bebouwing met een hoogte van maximaal 20 meter toegestaan. Op deze manier wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied en de overgangen naar omgeving vergroot.

De ontsluiting van het bedrijventerrein vindt plaats via J.G. van der Stoopweg en de Hoogewaard. Aan de zuidzijde van het bedrijventerrein ligt de Oude Rijn. In plangebied zelf lopen (hoofd)watergangen die aansluiten op de poldersloten in het buitengebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein Hoogewaard en deze robuust vorm te geven is een concreet plan tot stand gekomen. De inpassing wordt vormgegeven door een forse strook groen, water en een wal/zichtscherm (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0005.png"

Figuur 3.1: Groene omzoming Hoogewaard (inrichtingsvoorstel 18/05/2022, gemeente Alphen aan den Rijn)

De groenstrook bestaat uit twee verschillende profielen. In de noordwestelijke hoek is voorzien in een breed profiel (zie figuur 3.2). Op de grondwal is een zichtscherm voorzien. Dit scherm heeft in principe een tijdelijke functie, totdat het groen tot wasdom is gekomen. De op de afbeeldingen weergegeven sloten in deze zone zijn al gerealiseerd en planologisch toegestaan binnen de bestemming 'Groen'. Om groenstrook in de volledige breedte toe te staan, wordt de groenbestemming middels deze partiële herziening naar het noordwesten toe uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0006.png"

Figuur 3.2: Profiel 11 m+ zone (bron: gemeente Alphen aan den Rijn)

In de oostelijke zone is voorzien een meer bescheiden profiel zonder grondwal (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0007.png"

Figuur 3.3: Profiel 7 m zone (bron: gemeente Alphen aan den Rijn)

Aan de noordzijde van het bedrijventerrein liggen bovendien nog gronden met een agrarische bestemming. Deze gronden worden inmiddels doorsneden door de doorgetrokken J.G. van der Stoopweg en de waterstructuur van de hoofdwatergang is ter plaatse veranderd. Voor deze gronden gelden, op grond van het geldende bestemmingsplan, diverse wijzigingsbevoegdheden naar 'Bedrijven' en/of 'Verkeer'. In plaats van gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheden, wordt dit meegenomen in voorliggende herziening. Dit aangezien de groenzone hier ter plaatse nog moet worden bestemd op basis van het concrete plan daarvoor. De bestemming 'Groen' wordt zodoende in overstemming gebracht met het plan voor de groenzone (dus groter/breder dan nu bestemd), de J.G. van der Stoopweg krijgt in dit deel een bestemming 'Verkeer' en ook de waterbestemming wordt in overeenstemming gebracht met feitelijke situatie. Er ontstaan twee extra bestemmingsvlakken voor 'Bedrijventerrein'. Ten zuiden van J.G. van der Stoopweg (circa 1.600 m2) worden bedrijven tot en met categorie 4.2 toegestaan en ten noorden ervan (circa 3.200 m2) worden bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. De toegestane milieucategorieën zijn daardoor in lijn met de bestemmingen en milieucategorieën van aansluitende percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0008.png"

Figuur 3.4: Indicatieve inrichting deel van het plangebied met voorheen een bestemming 'Agrarisch' (bron: gemeente Alphen aan den Rijn)

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0009.png"

Figuur 4.1: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd.

  • 1. Combineren boven enkelvoudig;
  • 2. Kenmerken & identiteit;
  • 3. Afwentelen voorkomen.


Relatie tot ontwikkeling

De NOVI wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Toch heeft voorliggende herziening raakvlakken met diverse nationale belangen. Zo wordt invulling gegeven aan het nationale belang tot het Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit (belang 2). Een goede omgevingskwaliteit is onderdeel van de centrale doelstelling van de Omgevingswet en als zodanig van nationaal belang. De in de NOVI gehanteerde term leefomgevingskwaliteit omvat zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit van de fysieke leefomgeving. De groenstrook die met voorliggende herziening mogelijk gemaakt wordt, levert een bijdrage aan de kwaliteit van natuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het bedrijventerrein. Daarnaast biedt de herbestemming naar 'Bedrijventerrein' kansen om bij te dragen aan het nationale belang tot het Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat (belang 16). Een concurrerende, duurzame en circulaire economie in heel Nederland is de basis van de welvaart van Nederland, nu en in de toekomst. Door de agrarische percelen te herbestemmen in aansluiting op het omliggende bedrijventerrein, wordt het ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat versterkt.

De ontwikkeling is in lijn met de NOVI. Gelet op de aard en omvang van het project, wordt verder beleid hierover overgelaten aan provincie en gemeente.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die juridisch doorwerken op het niveau van het bestemmingsplan, waardoor het de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperkt, daar waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is per onderwerp aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden. De onderwerpen uit het Barro zijn nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). De verschillende nationale belangen zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0010.png"

Aan de hand van het kaartmateriaal behorende bij het Barro en Rarro kan worden beoordeeld in hoeverre het plangebied gelegen is binnen of in de nabijheid van een gebied waar nationale belangen een rol spelen.

Relatie tot ontwikkeling
Uit een toets aan het kaartmateriaal blijkt dat het plangebied gelegen is binnen één van de gebieden die zijn aangewezen als gebied met uitzonderlijke universele waarden, namelijk de Romeinse Limes. Zie figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0011.png"

Figuur 4.2: Kaart Romeinse Limes, ligging plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: Barro)

In het Barro is bepaald dat de kernkwaliteiten van de verschillende gebieden met uitzonderlijke universele waarden bij provinciale verordening nader dienen te worden uitgewerkt en geobjectiveerd. Het Barro heeft op dit onderdeel dan ook geen directe werking op voorliggend bestemmingsplan. Wel dient rekening te worden gehouden met het bepaalde in het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland.

Het bepaalde ten aanzien van de Romeinse Limes is nader uitgewerkt in het Omgevingsbeleid van provincie Zuid-Holland, zie paragraaf 4.2 van deze toelichting. Van belemmeringen voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan is geen sprake.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Relatie tot ontwikkeling

De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 5, waarin de ontwikkeling aan de omgevingsaspecten wordt getoetst.

4.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toelichting op gebruik

De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.”

Relatie tot ontwikkeling

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt (zie uitspraak met ECLI-nummer: ECLI:NL:RVS:2017:1724).

De groene inpassing is niet ladderplichtig. De uitbreiding van het areaal aan bedrijfsbestemming in dit bestemmingsplan bestaat uit circa 5.000 m2 netto aan bedrijfsbestemming.

De uitbreiding is op basis van wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6.1 Wro al voorzien in het geldende bestemmingsplan, maar dit wordt op basis van jurisprudentie niet gezien als harde plancapaciteit. Derhalve is een verantwoording nodig.

Uitgangspunt voor de verantwoording is dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Het gebiedje ligt ingeklemd tussen bestaande industrieterrein. Zowel planologisch als feitelijk.

In het provinciale, regionale en gemeentelijk beleid is opgenomen dat er een behoefte is aan bedrijventerreinen in Holland Rijnland.

In de provinciale behoefteraming wordt de bovenkant van de bandbreedte (WLO Hoog) voor Holland Rijnland als aannemelijk aangemerkt op basis van de historische krapte, de plannen voor transformatie en de verwachte trends in werkgelegenheidsontwikkeling en terreinquotiënt.

De uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen in regio Holland Rijnland in de periode 2021-2030 bedraagt tussen de 70 en 131 hectare netto. Er is in de prognose geen raming gemaakt op niveau van de gemeenten binnen Holland Rijnland. Om de geprognotiseerde marktvraag naar bedrijventerreinen in Alphen aan den Rijn inzichtelijk te krijgen maken we een indicatieve geografische verdeling van de uitbreidingsvraag in regio Holland Rijnland naar gemeentelijk niveau.

Dit aandeel schat de gemeente op 19 tot 23% van de uitbreidingsvraag in de regio Holland Rijnland. De verwachte uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen in gemeente Alphen aan den Rijn komt op basis van het gemeentelijk beleid uit op minimaal 13 tot maximaal 30 hectare netto in de periode 2021 tot en met 2030 (10 jaar).

In de nabijheid wordt in 'Rijnpark - Hoogewaard West' voorzien in 6 hectare bedrijventerrein. Als resultante is ook daarna nog een aanzienlijke resterende behoefte en ruimte voor circa 5.000 m² aan bedrijventerrein. Bovendien is in het kader van de transformatie van bedrijventerrein in het nabijgelegen Rijnhavengebied sprake van een compensatie-opgave voor bedrijventerrein. De gemeente dient op basis van de Omgevingsverordening Zuid-Holland zorg te dragen voor nieuw areaal aan bedrijventerrein dat vanwege transformatie is komen te vervallen. De compensatie-opgave vanwege 'Kop West' bedraagt bijvoorbeeld 2,4 hectare. Met de toevoeging van areaal in dit bestemmingsplan wordt deels concreet invulling gegeven aan die opgave.

Op basis van de algemene uitbreidingsvraag en vanwege de compensatieopgave blijkt dat sprake is van voldoende behoefte voor de uitbreiding die in dit bestemmingsplan is voorzien. De ladder van duurzame verstedelijking is daarmee succesvol doorlopen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 1 april 2023 is de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities.

De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.

Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zeven ambities draagt Zuid-Holland bij aan een betere leefomgeving in de provincie.

Ruimtelijke kwaliteit

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in
    beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
  • Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0012.png"

Figuur 4.3: Inpassen, aanpassen en transformatie (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)

Relatie tot ontwikkeling

De ontwikkeling vindt aansluiting bij de gebiedsidentiteit en voegt zich in een bestaande structuur. Er is sprake van 'inpassing'.

Een deel van het plangebied is in de Omgevingsvisie aangemerkt als bedrijventerrein (kaart 14). Het betreffen de gronden die middels deze herziening worden herbestemd naar bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0013.png"

Figuur 4.4: Uitsnede kaart 14 behorend bij de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie, plangebied bij benadering rood omlijnd

Uit de kaart 'Buitenstedelijke recreatieve ontwikkelingen' blijkt dat het plangebied conform de Omgevingsvisie is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Opvallend is dat dit niet in overeenstemming is met de begrenzing van het reeds bestaande bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0014.png" Figuur 4.5: Uitsnede kaart 10 behorend bij de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie, plangebied bij benadering rood omlijnd

Ook is het gehele gebied aangewezen voor 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën' (kaart 42), hier wordt in het kader van de Omgevingsverordening (hiernavolgende paragraaf) nader op ingegaan. Overige kaartlagen zijn, gelet op de aard en de omvang van deze herziening, niet of nauwelijks relevant en worden daarom verder buiten beschouwing gelaten.

Verder is de kwaliteitskaart beoordeeld. Bij de ontwikkeling (inpassing) in het plangebied zullen de richtpunten zoals voortgekomen uit de kwaliteitskaart van belang zijn voor de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van het plan. De kaartlagen worden hieronder toegelicht. Vooruitlopend wordt opgemerkt dat aan de relevante richtpunten kan worden voldaan.

Laag van de ondergrond

Het plangebied is voor wat betreft de 'Laag van de ondergrond' gelegen in het bijzonder relief – oude stroomgordels en geulafzettingen en in het rivierdeltacomplex – rivierklei/ veen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0015.png"

Figuur 4.6: Uitsnede Laag van de ondergrond (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland), plangebied bij benadering rood omlijnd

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand (bijzonder reliëf – oude stroomgordels en geulafzettingen);
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (bijzonder relief – oude stroomgordels en geulafzettingen);
  • Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar (rivierdeltacomplex - rivierklei/ veen).

De ontwikkeling tast de herkenbaarheid van het landschap niet aan. De huidige vorm en contouren blijven behouden en worden juist versterkt.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Het plangebied is op de 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' aangegeven als onderdeel van de veenlandschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0016.png"

Figuur 4.7: Uitsnede Laag van de cultuur- en natuurlandschappen (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland), plangebied bij benadering rood omlijnd

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

  • Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.

De beoogde ontwikkeling staat sloten en groen toe, waarbij rekening gehouden wordt met kenmerken van het landschap. Nieuwe bebouwing in de vorm van (tijdelijk) zichtscherm en toekomstige bedrijfsbebouwing wordt binnen de bestaande structuren ingepast. Onderhavige ontwikkeling past binnen de gestelde richtpunten.

Laag van de stedelijke occupatie

Het oostelijk deel van het plangebied is op de 'Laag van de stedelijke occupatie' aangegeven als onderdeel van de watergebonden bedrijventerreinen en steden en dorpen. Ook geldt hier deels een aanduiding voor stads- en dorpsranden. Het gehele plangebied is daarnaast aangewezen met bouwwerken voor energie-opwekking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0017.png"

Figuur 4.8: Uitsnede Laag van de stedelijke occupatie (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland), plangebied bij benadering rood omlijnd

De richtpunten voor 'Watergebonden bedrijventerreinen' zijn:

  • Er wordt respectvol omgegaan met aanwezig cultuurhistorisch erfgoed (zoals het industrieel erfgoed langs de Oude Rijn).
  • Ontwikkelingen in en rond de mainport sluiten aan bij het grootschalig industriële en logistieke havenkarakter.
  • Ontwikkelingen op en rond natte bedrijventerreinen sluiten aan bij het industriële en logistieke land-waterkarakter en dragen bij aan een gepaste overgang tussen terrein en omgeving.
  • Omgeving en het benutten van de milieuruimte zonder hinder voor de omgeving.

De ontwikkeling sluit aan bij deze richtpunten. De ontwikkeling draagt bij uitstek bij aan een gepaste overgang tussen bedrijventerrein en omgeving. Er wordt immers voorzien in een groene bufferzone, watergangen en een bestemming 'Bedrijventerrein' op gronden waar dit reeds met wijzigingsbevoegdheid voor ogen was.

De richtpunten voor 'Steden en dorpen' zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

In het kader van 'Stads- en dorpsranden' kan worden opgemerkt dat de relatie tussen bebouwd gebied en landschap afhankelijk is van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Het bijbehorende richtpunt is:

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Er is sprake van een bedrijventerrein. De ontwikkeling levert een belangrijke bijdrage aan de beeldkwaliteit van de rand van het terrein en de samenhang met de omgeving. Aan de richtpunten voor 'Steden en dorpen' en 'Stads- en dorpsranden' kan dan ook worden voldaan.

Het richtpunt voor 'Bouwwerken voor energie-opwekking' is:

  • Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving.

In dit geval is geen sprake van plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking, daarom wordt dit richtpunt niet nader beschouwd.

Laag van de beleving

Het plangebied is op de 'Laag van de beleving' aangegeven als onderdeel van de Romeinse Limes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0018.png" Figuur 4.9: Uitsnede Laag van de beleving (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland), plangebied bij benadering rood omlijnd

Het bijbehoreden richtpunt voor ontwikkelingen in dit gebied is:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.

De ontwikkeling respecteert de aanwezigheid van de Romeinse Limes en doet hier niet aan af. Aan het richtpunt kan worden voldaan.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Per 1 april 2023 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.

Relatie tot ontwikkeling
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. In onderstaande tabel worden de relevante onderdelen in kaart gebracht en voorzien van toelichting op de relatie tot het plangebied.

Artikel   Relevantie   Relatie tot plangebied  
Artikel 3.36 Vrijstellingen
ontgrondingen  
Dit artikel heeft betrekking op
ontgrondingen. In het artikel worden categorieën van ontgrondingen weergegeven waarvoor vrijstelling wordt verleend van het het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet.  
Ontgrondingen maken vooralsnog geen deel uit van de ontwikkeling. Voor zover ontgrondingen plaatsvinden, zal bij de ontwikkeling rekening gehouden worden met de bepalingen uit de Ontgrondingenwet en de eventueel van toepassing zijnde vrijstellingen uit de provinciale
Omgevingsverordening.  
Artikel 6.9 Ruimtelijke
kwaliteit

Artikel 6.9a
Beschermings-
categorie 3 Buitengebied

(deel van het plangebied)  
In lid 8 van artikel 6.9 is bepaald dat
ontwikkelingen ter plaatse van het
plangebied mogelijk gemaakt kunnen
worden die vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a. Op grond van artikel 6.9a is een ontwikkeling ter plaatse van het plangebied toegestaan, "mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied." Bij de motivering dient ingegaan te worden op de volgende kwaliteiten: de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin; de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen; het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap; de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.  
Zoals toegelicht, wordt de
beoogde ontwikkeling getypeerd als 'inpassen'. De ontwikkeling kan op basis van het provinciaal beleid zodoende mogelijk gemaakt worden, mits deze in overeenstemming is met artikel 6.9a. Dit vormt zodoende een
randvoorwaarde om de ontwikkeling mogelijk te maken in overeenstemming met provinciaal beleid. Op inpassing van groen wordt onder deze tabel nader ingegaan, waar de relatie met de beschermingscategorie eveneens nader wordt beschouwd.  
Artikel 6.10f Functiemenging   Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, dient op grond van dit artikel rekening te houden met de mogelijkheden voor functiemenging.   Ter plaatse van de bedrijfsbestemmingen wordt een grote diversiteit aan bedrijfsactiviteiten toegestaan. In zoverre is sprake van functiemenging. Gelet op de aard van bedrijventerrein (gezoneerd) is functiemenging met niet-werkfuncties ongewenst.  
Artikel 6.12 Bedrijven

(deel van het plangebied)  
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, dient vestiging mogelijk te maken van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel te voorzien in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein. Een bestemmingsplan op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.   De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming. Een en ander wordt nader toegelicht onder 'groen inpassing' onder deze tabel.  
Artikel 6.27 Archeologie en Romeinse Limes   Een bestemmingsplan voor gronden binnen de Romeinse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, dient bestemmingen en daarbij behorende regels te bevatten die de verwachte archeologische waarden beschermen. Een van de voorwaarden is de uitvoering van archeologisch onderzoek bij werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd.   Voor het plangebied van deze herziening is het niet nodig gebleken om een archeologische dubbelbestemming op te nemen. Het aspect archeologie wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1 Archeologie en Cultuurhistorie.  
Artikel 6.27a Risico's
van klimaatverandering  
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: wateroverlast door overvloedige neerslag; overstroming; hitte; droogte; alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.   In de planuitwerking wordt voldoende rekening gehouden met de risico's ten aanzien van klimaatverandering.
 
Diverse artikelen met
betrekking tot
watersystemen / peilbesluit /
regionale wateren
(waterschappen)  
Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem. In de betreffende artikelen van de provinciale omgevingsverordening worden verplichtingen en bevoegdheden van het waterschap vastgelegd, bijvoorbeeld met betrekking tot het beheerplan van waterschappen en normen voor bergings en afvoercapaciteit van regionale wateren.   Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het
Hoogheemraadschap van Rijnland. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het verplichte peilbesluit.
Op het aspect water wordt nader ingegaan in paragraaf 5.10 Water van dit bestemmingsplan.  


Groene inpassing

De groene inpassing is geheel voorzien in het gebied dat als beschermingscategorie 3 is aangewezen. In de verordening (artikel 6.9a, eerste lid) is bepaald dat ter plaatse een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied. In artikel 6.9a sub 3 staat dat het eerste lid is niet van toepassing op de ontwikkeling van natuur- en groengebied en grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 6.10. De groene inpassing is een natuur- en groen gebied waardoor een motivering in beginsel achterwege kan blijven.

Secundair kan worden gemotiveerd dat de groene inpassing ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied als zodanig toeneemt. Bezien van uit de linten Landlustweg en Lagewaard vormt de inpassing een natuurlijke overgang naar het bedrijventerrein, waarbij ook het tussenliggende weide- en (toekomstig) retentiegebied beter tot zijn recht komt.

De uitbreiding van bedrijfsbestemming is beperkt en vindt plaats in een gebied dat in de provinciaal verordening reeds als Bedrijventerrein (kaart 20) is aangeduid. Het plan is daarmee in overeenstemming met de verordening. De uitbreiding zorgt niet voor aantasting van de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin, het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap en de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Daarvan is ter plaatse van de beoogde uitbreiding van bedrijventerrein geen sprake.

Conclusie

De Omgevingsverordening vormt gelet op het bovenstaande geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn: "Groene gemeente met lef!"

De gemeente Alphen aan den Rijn op 14 september 2021 de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn "Groene gemeente met lef!" (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie is een visie-document waarin de langetermijnkeuzes van de gemeente zijn beschreven voor de fysieke leefomgeving. De gemeente Alphen richt zich daarbij op ontmoeten en verbinden, duurzaam en groen en vitaal wonen en leven. De omgeving is alles buitenshuis, dus alles wat nodig is om te wonen, te werken, te leren en te ontspannen of sporten. Het gaat bijvoorbeeld over lucht en water, wegen en gebouwen.

De ontwerp-Omgevingsvisie geeft echter nu al een concreet beeld van de doelen en opgaven waar de gemeente zich de komende jaren voor heeft gesteld. Om die reden wordt in deze paragraaf ingegaan op de Omgevingsvisie, waarbij ook de relatie wordt gelegd met voorliggend bestemmingsplan. Het achterliggende doel van het omgevingsbeleid richt zich op het verbeteren van de kwaliteit van leven voor alle inwoners. Met de identiteit en kwaliteiten beschrijven wordt beschreven wie de gemeente Alphen aan den Rijn is en behouden dient te blijven. Met de trends en ontwikkelingen wordt beschreven waar de gemeente in de toekomst naar toe moet.

In de omgevingsvisie wordt ook aandacht besteed aan de positionering in de regio. Er worden voordelen in een bredere (regionale) samenwerking, want de oplossingen voor de opgaven waar Alphen aan den Rijn voor staat, houden niet op bij de gemeentegrenzen. De resultaten van al deze onderdelen samen, leiden tot integrale opgaven. Deze worden de 5 thema's, waarvan de gemeente de ambitie heeft gesteld deze thema's zo goed mogelijk uit te voeren. De volgende 5 thema's komen aan bod:

  • 1. gezonde vergroening;
  • 2. samen sterker;
  • 3. waardevol buitengebied;
  • 4. landschappelijke verstedelijking;
  • 5. duurzaam ondernemen.

Binnen de vijf thema's zijn vervolgens een aantal doelen gesteld om de ambities per thema te bereiken. In totaal omvat elk thema vier doelen, waardoor 20 doelen zijn verwoord in de Omgevingsvisie die er gezamenlijk toe moeten leiden dat de gemeentelijke ambities gestalte krijgen. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders. Voor de burger is de visie niet bindend, maar biedt het wel inzicht in de koers die de gemeente de komende jaren zal gaan varen. De uitgangspunten van de Omgevingsvisie worden uiteindelijk doorvertaald in het gemeentelijk omgevingsplan zoals dat volgens de Omgevingswet voor iedere gemeente dient te worden vastgesteld. Het Omgevingsplan is bindend voor iedereen.

De visie op bedrijventerreinen komt met name tot uiting in het thema duurzaam ondernemen en de trend Competitieve (Circulaire) Economie. Vanuit de trend van Competitieve (Circulaire) Economie blijft de (regionale) vraag naar ruimte voor groei en innovatie van het MKB naar verwachting hoog de komende jaren. De uitbreidingslocaties voor het MKB worden gezocht aangrenzend aan de bestaande bedrijventerreinen in de gemeente, in het bijzonder nabij de N11 en de containerterminal. Ruimte voor nieuwe bedrijvigheid is dus een belangrijke opgave, net als de verduurzaming van bestaande bedrijven en bedrijventerreinen.

Onder het thema 'duurzaam ondernemen' is het opwekken van duurzame energie bij bedrijventerreinen als prioriteit opgenomen. Daarnaast is er aandacht voor voldoende uitbreidingsruimte voor bedrijventerreinen. Op het gebied van bedrijventerreinen ziet de gemeente ruimte voor groei, maar zet tevens in op de optimalisatie van het ruimtegebruik en verdere verduurzaming van bestaande bedrijventerreinen. Op de kaart zijn daarom gebieden gemarkeerd die onderzocht worden op haalbaarheid als te ontwikkelen bedrijventerrein ("Zoekgebieden bedrijven & duurzaam ondernemen"). Zo kan het aantal arbeidsplaatsen gelijk op groeien met de toename van het aantal inwoners. Het areaal bedrijventerreinen met hoge milieucategorie blijft gelijk.

Voor het thema landschappelijke verstedelijk is voorzien in het integreren van stedelijke groei met landschappelijke ontwikkeling van stadsranden met ruimte voor klimaatadaptatie, natuur en energie.

Relatie tot ontwikkeling

Bedrijvigheid is genoemd als kernkwaliteit van de gemeente. Ongeveer een derde van het bebouwd gebied wordt gevormd door bedrijventerreinen met een klein deel kantorenlocaties. Deze gebieden zijn van groot belang voor het sterke en diverse Midden- en kleinbedrijf (MKB) van de gemeente en de werkgelegenheid.

In dat kader wordt onder andere ingezet op uitbreiding aangrenzend aan bestaande terreinen. De (kleine) uitbreiding in onderhavig plan is daarvan een voorbeeld. Het terrein, aan drie zijden al omsloten door een bedrijfsbestemming, wordt toegevoegd waardoor een logische begrenzing van het bedrijventerrein ontstaat.

Die begrenzing van het terrein, die om functionele redenen lineair en hard is, wordt als robuuste groen zone ingepast en zorgt voor een landschappelijke versterking. De harde 'stadrand' wordt door water en natuur omgeven en zorgt ervoor dat een overgang wordt gerecreëerd naar het meer landelijke gebied. De verstedelijking wordt op deze wijze landschappelijk ingepakt.

4.3.2 Bedrijventerreinenstrategie 2021

De bedrijvenstrategie is op 16 december 2021 vastgesteld en is de economische uitwerking van de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn: "Groene gemeente met lef! op het gebied van bedrijventerreinen. De volgende elementen vormen de bouwstenen voor de bedrijventerreinenstrategie:

  • Alphen aan den Rijn is een woon-werkstad: meer woningen en inwoners betekenen ook ruimte voor meer banen, en omgekeerd. Een sterke economie geeft meer onderbouwing aan ruimte voor een sterk woningbouwprogramma.
  • Alphen aan den Rijn is voor behoud van voldoende ruimte voor bedrijvigheid en inzetten op een ondernemersklimaat waar ondernemers letterlijk de ruimte krijgen om te kunnen groeien, te innoveren en te verduurzamen.
  • Alphen aan den Rijn zet in op efficiënter ruimtegebruik op de bedrijventerreinen.
  • Alphen aan den Rijn waarborgt fysieke infrastructuur en ontsluitingsmogelijkheden.
  • Alphen aan den Rijn zal nieuwe bedrijventerreinen in kaart brengen en hiervoor locaties aanwijzen.
  • Alphen aan den Rijn wil gerichte kaveluitgifte koppelen aan gemeentelijke doelstellingen.
  • Alphen aan den Rijn heeft bedrijventerreinen die voldoen aan de duurzaamheidsscore van minimaal 7 (DPL werkwijze).

De volgende uitgangspunten worden met deze gemeentelijke bedrijventerreinenstrategie voor Alphen aan den Rijn vastgelegd:

  • Het tekort aan bedrijventerreinen tot 2030 (conform de behoefteraming 2021 van de Provincie Zuid Holland) moet worden opgevangen. Dit gaan we doen door primair in te zetten op intensivering van het ruimtegebruik op bestaande bedrijventerreinen en wanneer dit niet voldoen oplevert het nader onderzoeken van locaties voor het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen.
  • Bij ontwikkeling van nieuwe bedrijfskavels zal er worden getoetst op de beleidslijnen zoals vastgelegd in de Economische Agenda, de Omgevingsvisie en het programma Duurzaamheid 2021-2030.
  • Bij de afweging tussen woningbouw en bedrijvigheid wordt het uitgangspunt dat er te allen tijde een evenwichtige balans tussen wonen- en werken behouden moet worden, met daarbij tevens als inzet het verkleinen van de uitgaande pendel.
  • Bij de transformatie van reguliere bedrijventerreinen naar woningbouw zorgen we op tijd voor het vastleggen van de benodigde compensatiemogelijkheden en schuifruimte op bedrijventerreinen.
  • We gaan actief in gesprek met bedrijven en eigenaren van bedrijfsvastgoed om kansen voor vernieuwing, verduurzaming en intensivering van het ruimtegebruik op bedrijventerreinen in kaart te brengen.
  • We starten de verkenning voor het ontwikkelen van een circulair bedrijventerrein in combinatie met de opgaven vanuit het programma Duurzaamheid en de Omgevingsvisie.
  • We borgen voldoende ruimte op de bedrijventerreinen voor het behoud van werkgelegenheid en om ondernemers investeringszekerheid te geven. Het behoud van onze bestaande reguliere bedrijventerreinen met daarbinnen ruimte voor intensivering ruimtegebruik en het optimaal benutten van de planologische ruimte voor het uitbreiden van bedrijfsactiviteiten zijn het uitgangspunt binnen het gemeentelijk beleid.

Per bedrijventerrein is de kernstrategie omschreven. Specifiek voor Hoogewaard is de kernstrategie benoemd als: consolideren + ontwikkeling en uitgifte voortzetten. Hoogewaard wordt in de Bedrijventerreinenstrategie gekenmerkt als "een groot bedrijventerrein dat vanwege zijn locatie perfect is voor ondernemingen in de hogere milieucategorieën. Het terrein functioneert behoorlijk goed, mede door de verbeterde ontsluiting naar de N11 en de realisatie van de Maximabrug. Er is nog zo'n 2 hectare uitgeefbaar. De watergebonden potentie van het terrein dient nog te worden verbeterd: wel zal de provincie Zuid-Holland haar nieuwe laad-en loswal aan de Hoogewaard voor gebruik door bedrijven onder voorwaarden beschikbaar stellen. Rijnpark – Hoogewaard II vormt voor de toekomst een ontwikkeling van circa 6 hectare bedrijventerrein."

Relatie tot ontwikkeling

Het terrein Hoogewaard bevindt zich reeds in de fase van herstructurering, vernieuwing en intensivering waarvoor de planologische basis ligt in het geldende bestemmingsplan. Dat sluit aan op de ambities van de bedrijventerreinenstrategie.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een beperkte uitbreiding van het areaal aan bedrijventerrein. Die uitbreiding is middels wijzigingsbevoegdheden in het geldende bestemmingsplan reeds voorzien, maar wordt nu in onderhavige herziening voor de groene omzoming meegenomen. Ter plaatse leidt dit tot een logische afronding en aanheling van het bedrijventerrein Hoogewaard. Het toe te voegen areaal is beperkt, maar biedt wel ruimte aan bedrijvigheid in milieucategorie 3.2 en hoger, zoals dat voor Hoogewaard als zodanig ook geldt. Deze ontwikkeling is wenselijk gelet op de behoefte. Met de uitbreiding van areaal wordt bovendien voorzien in compensatie in areaal voor transformatie elders. Het plan sluit daarmee aan op de ambities en uitgangspunten zoals verwoord in de Bedrijventerreinenstrategie en daarin geformuleerde kernstrategie voor Hoogewaard.

4.3.3 Voorbereidingsbesluit

De gemeenteraad heeft op verklaard dat een bestemmingsplan wordt voorbereid. Dit bestemmingsplan richt zich op het beperken van de mogelijkheden voor het ontwikkelen van nieuwe kleine bedrijfsunits op 'bedrijfsbestemmingen' die in de huidige regels nog zijn toegestaan en economisch ongewenst zíjn. Dit zogenoemde voorbereidingsbesluit is op 6 december 2023 bekend gemaakt en op 7 december 2023 in werking getreden en geldt voor het grondgebied van de gemeente.  

Relatie tot de ontwikkeling

In het bestemmingsplan is voorzien in een bestemming bedrijventerrein waarbinnen bedrijvigheid is toegestaan tot en met milieucategorie 3.1 respectievelijk 4.1. Omdat percelen met ruimte voor dergelijke milieucategorieën relatief schaars zijn is het met in achtneming van de strekking van het voorbereidingsbesluit niet gewenst dat deze gronden worden gebruikt voor bedrijfsverzamelgebouwtjes met een lage milieucategorie. De kans dat bestemmingen dan niet optimaal worden benut neemt toe. In de planregeling is naar model van de regeling in het voorbereidingsbesluit een regeling opgenomen die het bouwen of gebruiken van units, al dan niet in bedrijfsverzamelgebouwen, opslag- en/of garageboxen en selfstorage niet toestaat.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Archeologie en Cultuurhistorie

5.1.1 Wettelijk kader

Erfgoedwet

De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2022 in werking treedt.

Nota Belvedère (1999)

Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in de Nota Belvedère beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

5.1.2 Relatie tot ontwikkeling

Op grond van het paraplubestemmingsplan Archeologie is sprake van een archeologische verwachting. Zoals reeds toegelicht maakt het plangebied onderdeel uit van de archeologisch waardevolle zone van de Romeinse Limes.

In een gedeelte van het plangebied is in 2020 door Vestigia een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd (Vestigia, rapport V1988, 3 november 2020: Archeologisch vooronderzoek in het kader van de herontwikkeling van industrieterrein Hoogewaard te Koudekerk aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn). Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 1 Archeologisch vooronderzoek industrieterrein Hoogewaard.

Zoals verwacht zijn in het plangebied inderdaad oeverafzettingen (op bedding- of geulafzettingen) aangetroffen. Door de grootschalige kleiwinning in het gebied voor de baksteen- en dakpannenindustrie is de toplaag van de oeverafzettingen niet meer aanwezig. Archeologische vondsten worden hier niet meer verwacht. Daar waar de bodem nog redelijk intact is, ligt een voormalige restgeul. Hiervoor geldt ook een lage verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0019.png"

Figuur 5.1: Bijlage 4 uit het verkennend booronderzoek van Vestigia

Op het terrein van Hoogewaard 229-233 is in 2010 een bureau- en booronderzoek uitgevoerd door Becker & Van de Graaf (B&G rapport 915, juli 2010: Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Hoogewaard 229-233, Koudekerk aan den Rijn). Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 Archeologisch onderzoek Hoogewaard 229-233.

Op basis van het vooronderzoek gold voor dit plangebied een hoge archeologische verwachting. Het gebied ligt namelijk op de oevers van de Oude Rijn, van oudsher een zeer geschikte plaats om op te wonen. Dit plangebied maakte van de 17e - 19e eeuw deel uit van de tuinen van de voormalige buitenplaats Meerwijk. Mogelijk zijn er verstoringen als gevolg van intensief gebruik en kleiwinning vanaf de 19e eeuw. Bij het veldonderzoek zijn de vermoedens bevestigd. Inderdaad is er geen sprake meer van een intact bodemprofiel. De top van de kleiige oeverafzettingen is afgegraven. Archeologische waarden worden niet meer in het plangebied verwacht. De verwachting kan naar laag worden bijgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0020.png"

Figuur 5.2: Bijlage 3 uit het booronderzoek uit 2010

In het plangebied zijn twee aan elkaar grenzende onderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn ook op of nabij de uit te breiden watergang boringen gezet. De onderzoeken schetsen een vergelijkbaar beeld. De oorspronkelijke bodem bestaat uit beddingafzettingen met hierop oeverafzettingen. Vanwege de hogere ligging waren deze in ieder geval vanaf de IJzertijd bewoonbaar. Door de kleiwinning vanaf de 19e eeuw is de toplaag verdwenen en daarmee ook het potentiële archeologische niveau. Aangezien geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen bij beide onderzoeken, kon daar de verwachting naar laag worden bijgesteld.

5.1.3 Conclusie

De archeologische verwachting voor het plangebied is laag. Voor de huidige plannen en graafwerkzaamheden is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het opnemen c.q. overnemen van een dubbelbestemming voor archeologie is gezien de onderzoeksresulltaten niet nodig.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Wettelijk kader

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere gevoelige functies) die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0021.png"
Figuur 5.3: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering (Bron: VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering')

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk. Het woon- en leefklimaat is in een gemengd gebied anders dan in een rustige woonwijk. Als gevolg kan - zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat - de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied, met uitzondering van het aspect gevaar. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

5.2.2 Relatie tot ontwikkeling

De groenbestemming heeft in het kader van bedrijven en milieuzonering geen uitstraling vanwege geluid, geur, stof of gevaar. Andersom levert de groenbestemming ook geen beperkingen op vanwege geluid, geur, stof of gevaar van omliggende functies.

De toe te voegen bedrijfsbestemmingen volgen de milieuzonering zoals deze al voor het bestaande bedrijventerrein is gehanteerd. Het stukje aan de noordoostkant van de J.G. van der Stoopweg krijgt als maximaal toegestane milieucategorie 3.2. Het stukje aan de westzijde van de J.G. van der Stoopweg krijgt maximaal milieucategorie 4.1.

In de lintstructuur van de Landlustweg liggen de meest nabijgelegen woningen. De verscheidenheid aan functies in het lint en de omstandigheid dat het lint ligt in de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein, maakt dat het gebied aangemerkt kan worden als gemengd gebied. Om die reden kunnen de richtafstanden uit de VNG-publicatie, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.

De afstand tussen het bestemmingsvlak waarbinnen maximaal milieucategorie 3.2 wordt toegestaan en de meest nabijgelegen woonbestemming bedraagt 90 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand die 50 meter bedraagt.

De afstand tussen het bestemmingsvlak waarbinnen maximaal milieucategorie 4.1 wordt toegestaan en de meest nabijgelegen woonbestemming bedraagt 140 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand die 100 meter bedraagt.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.3 Bodem

5.3.1 Wettelijk kader

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

5.3.2 Relatie tot ontwikkeling

Op basis van oud kaartmateriaal en uit bevindingen van voorgaande bodemonderzoeken is gebleken dat ter plaatse van het plangebied meerdere slootdempingen aanwezig zijn. De aanwezigheid van slootdempingen met dammetjes (mogelijk met asbest), alsmede het geplande grondverzet (het verbreden / aanleggen van sloten), gaven aanleiding tot een milieukundig bodemonderzoek.

Het betreft een verkennend bodemonderzoek (Verkennend bodemonderzoek Omzoming Hoogewaard, Sweco, projectnummer 51001439, d.d. 26 januari 2023) en waterbodemonderzoek (Verkennend waterbodemonderzoek Groene Omzoming Hoogewaard, Sweco, projectnummer 51001439, d.d. 9 maart 2023). De onderzoeken zijn opgenomen als bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek en Bijlage 6 Verkennend waterbodemonderzoek.

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • In de grond en het grondwater zijn maximaal licht verhogingen van de onderzochte parameters aangetoond. De bevindingen geven dus geen aanleiding om meer bodemonderzoek te doen.

Uit het verkennend waterbodemonderzoek blijkt het volgende:

  • De bagger uit de 3 onderzochte watergangen (zie onderstaande figuur) is verspreidbaar op de aangrenzende perceel/percelen. (Volgens de Nota Bodembeheer Midden-Holland kan de vrijkomende bagger binnen dezelfde bodemkwaliteitszone worden hergebruik binnen 10 km van de sloot.)
  • Alleen de bagger van watergang 3 is bij het toepassen elders op landbodem, afwijkend van aangrenzend en niet dezelfde bodemkwaliteitszone, niet geschikt voor hergebruik om deze manier. De bagger uit de watergangen 1 en 2 is wel geschikt om elders op landbodem toe te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0022.png"

Figuur 5.4: Situering onderzoekslocatie waterbodemonderzoek, met in de blauwe lijn de watergangen

De bevindingen uit de uitgevoerde (water)bodemonderzoeken geven geen aanleiding om meer onderzoek te doen. Bij de werkzaamheden op en/of in de bodem moet rekening te worden gehouden met wettelijke regels, richtlijnen voor veiligheid en eventueel van toepassing zijnde meldingsverplichtingen. Bij de uitvoering van werkzaamheden is dit in acht genomen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang

  • Plaatsgebonden risico (PR): Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een gedegen verantwoording, kan afwijken. Dit betreft de zogeheten verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.

5.4.2 Relatie tot ontwikkeling

Nabij de zuidwestgrens van het plangebied loopt een gasleiding (hogedruk aardgasleiding W-517-01, 12 inch, 40 bar). Voor deze gasleiding geldt een 100% letaalzone van 70 meter en het invloedsgebied bedraagt 140 meter (beide zijden van de gasleiding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0023.png"
Figuur 5.5: Ligging buisleiding ten zuidwesten van het plangebied

In de veiligheidszone van deze leiding zijn nieuwe kwetsbare objecten in beginsel uitgesloten. De veiligheidszone ligt deels over het plangebied. Daar waar de veiligheidszone tot in het plangebied reikt, is uitsluitend sprake van de bestemming 'Groen' (de nieuwe bestemming 'Bedrijventerrein' is buiten de veiligheidszone gelegen). Deze groenbestemming maakt geen kwetsbare objecten mogelijk. Volledigheidshalve is de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding gas' conserverend overgenomen. Gezien voorgaande vormt de buisleiding geen belemmering voor de groenzone.

5.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.5 Flora en fauna

5.5.1 Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming

Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de Regeling PAS (Programmatische aanpak Stikstof) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitstpraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden, en kan al sprake zijn van een negatief effect op het moment dat de rekenresultaten meer depositie dan 0,00 mol/ha/jr weergeven.

Natuurnetwerk Nederland

Het natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

5.5.2 Relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend ecologisch uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten flora en fauna (Verkennend natuuronderzoek Omzoming bedrijventerrein Hoogewaard in Koudekerk aan den Rijn, een oriënterend onderzoek in het kader van de wet- en regelgeving voor natuur, opgesteld door Sweco, projectnummer 51001439, d.d. 08-02-2023).

De rapportage is opgenomen als Bijlage 3 Quickscan ecologie bij deze toelichting. Uit de quickscan ecologie blijkt dat risico's voor schade aan beschermde soorten voldoende kunnen worden uitgesloten. Voor de werkzaamheden aan de watergang is een ecologisch werkprotocol opgesteld, deze is volledigheidshalve opgenomen als Bijlage 4 Ecologisch werkprotocol.

Negatieve effecten op beschermde gebieden als verstoring door geluid, licht, trilling, etc (m.u.v. stikstof) als gevolg van het voorgenomen initiatief worden niet verwacht. Om risico's op stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuurgebieden uit te kunnen sluiten is bovendien een berekening in Aerius Calculator gedaan. De rapportage is opgenomen als Bijlage 7 Stikstofdepositieonderzoek.

Uit de berekening in de AERIUS Calculator 2023 blijkt dat er als gevolg van het project in de aanleg- en gebruiksfase geen toename is van stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn daarmee op voorhand uit te sluiten. Voor het project is daarmee geen Wnb-vergunning benodigd voor het onderdeel stikstofdepositie.

5.5.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.6 Geluid

5.6.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde.

5.6.2 Relatie tot ontwikkeling

Bedrijventerrein Hoogewaard is een zogenaamd gezoneerd industrieterrein. De groene omzoming ligt in de geluidszone om het gezoneerde industrieterrein. Voor deze geluidszone geldt dat geen nieuwe geluidgevoelige inrichting zijn toegestaan. De groene inpassing / bestemming maakt geen geluidgevoelige inrichtingen mogelijk.

De beperkte uitbreiding van bedrijventerrein vindt hoofdzakelijk plaats binnen de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein. In het geldende bestemmingsplan rust op deze gronden al de gebiedsaanduiding geluidzone- gezoneerd industrieterrein. Het gebied maakt ook reeds onderdeel uit van het zonebeheermodel. Per bestemmingsvlak is op basis van dit model en in lijn met het geldende bestemmingsplan hier via een gebiedsaanduiding geluidsruimte vastgelegd.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Wettelijk kader

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
5.7.2 Relatie tot ontwikkeling

Gezien de omvang van de ontwikkeling, mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van het CIML (Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit) kan worden beoordeeld wat de huidige totale concentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de totale concentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via CIML op 13 oktober 2023).

Jaar   Totale concentratie rekenpunt coördinaat 'X: 102901 y: 461339'    
  NO2 (µg/m3)   PM10 (µg/m3)   PM2,5 (µg/m3)  
2021   14,6   19,9   12,1  
2030   10,8   17,0   9,4  
Grenswaarden   40   40   25  

Figuur 5.6: Totale concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de directe omgeving van het plangebied jaar 2021 en 2030

5.7.3 Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.8 Niet gesprongen explosieven

5.8.1 Algemeen

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de munitie uit de Tweede Wereldoorlog niet tot de gewenste uitwerking kwam en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Op grond van Arbowetgeving moet in alle gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten een oriënterend onderzoek worden gedaan voordat werkzaamheden kunnen starten. Op basis hiervan kan vervolgens nader onderzoek nodig blijken.

5.8.2 Relatie tot ontwikkeling

Uit eerder uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied onverdacht is op ontplofbare oorlogsresten. Verder onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten is volgens ODMH niet noodzakelijk.

Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, kan ODMH niet met zekerheid stellen dat die er niet zijn: als men bij graafwerk toch stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

5.8.3 Conclusie

Het aspect niet-gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.9 Verkeer en parkeren

5.9.1 Wettelijk kader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteiten. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteiten mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.

5.9.2 Relatie tot ontwikkeling

De groenzone betreft geen functie die verkeer aantrekt. Ten behoeve van het beheer en onderhoud van de noordelijke groenzone is aan de noordwestzijde voorzien in een verbinding vanaf de J.G van der Stoopweg, ter plaatse van de huidige keerlus.

De bedrijfsbestemmingen liggen beiden direct aan de J.G. van der Stoopweg en zijn daarmee direct ontsloten op de bestaande infrastructuur. De verkeersgeneratie is gelet op de beperkte netto omvang van de bedrijfspercelen beperkt.

Op basis van de CROW-normering voor werkgebieden is sprake van een 'Gemengd terrein'. Het betreft een terrein met hindercategorie 1,2,3 of 4, voor reguliere bedrijvigheid en niet behorend tot de categorie 'hoogwaardig bedrijvenpark' of 'distributiepark'. Bij dit type werkmilieu hoort een gemiddelde verkeersgeneratie (weekdag) van 158 voertuigbewegingen (128 personenauto's, 30 vrachtauto's) per hectare netto bedrijventerrein.

Op basis van deze kengetallen is de gemiddelde verkeersgeneratie voor de omvang van de in dit plan toe te voegen areaal aan bedrijfsbestemming (circa 5.000m²) opgenomen in onderstaande tabel.

  Weekdag   Werkdag (1,33 van weekdag)  
Auto   64   86  
Vrachtauto (41% < 7,5 ton / 59% > 7,5 ton)   15   20  
Totaal   79   106  

Deze aantallen kunnen goed en veilig worden afgewikkeld op de J.G. van der Stoopweg. De J.G. van der Stoopweg is immers de interne hoofdontsluiting van het bedrijventerrein.

De parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden opgevangen. Dat is, net als in het nu geldende bestemmingsplan, geborgd in de (overige) regels van het bestemmingsplan met een verwijzing naar de gemeentelijke beleidsregels.

5.9.3 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.10 Water

5.10.1 Wettelijk kader
5.10.1.1 Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water is in oktober 2000 vastgesteld door het Europese Parlement en de Europese raad. Artikel 1a geeft de betekenis van de richtlijn aan:

"Doel van de richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van land, oppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater in de Gemeenschap, waarmee aquatische ecoystemen en, wat de waterbehoeften betreft, terrestrische ecosystemen en wetlands die rechtstreeks afhankelijk zijn van aquatische ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed, en beschermd en verbeterd worden."

De richtlijn biedt dus een kader voor het beschermen van de waterkwaliteit. Daarbij wordt van de lidstaten vereist dat zij het waterkwaliteitsniveau organiseren per stroomgebied. Voor Nederland houdt dit een indeling in naar stroomgebieden van de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems. Voor de Alphense situatie betekent dit een indeling bij het stroomgebied van de Rijn.

5.10.1.2 Nationaal beleid

Waterwet

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Nationaal Waterplan 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Het plangebied van het NWP bestaat uit het volledige Europese deel van het Nederlandse grondgebied, waaronder de territoriale zee en de Nederlandse Exclusieve Economische Zone (EEZ) van de Noordzee. Het beheer en de uitvoering van het waterbeleid door Rijkswaterstaat heeft betrekking op de rijkswateren en de rijksvaarwegen.

Besluit ruimtelijke ordening

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

Nationale maatlat klimaatadaptatie (2023)

De ministeries van IenW en BZK hebben een landelijke maatlat opgesteld voor groen en klimaatadaptief bouwen. Daarmee is het voor overheden en de bouwsector duidelijk waaraan zij moeten voldoen om te bouwen en te ontwikkelen in een veranderend klimaat. De landelijke maatlat bestaat uit kwalitatieve doelen, kwantitatieve prestatie-eisen en richtlijnen voor de thema’s overstromingen, wateroverlast, droogte, hitte, biodiversiteit en bodemdaling. Deze maatlat kunnen medeoverheden, vastgoedeigenaren en de bouwsector leggen naast hun plannen voor klimaatbestendige nieuwbouwontwikkelingen. De vereisten kunnen zij in hun bouwontwikkeling meenemen. Omdat iedere regio met andere effecten van klimaatverandering te maken krijgt, is binnen deze kaders locatiespecifieke uitwerking mogelijk.

5.10.1.3 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2022-2027

Provinciale Staten hebben het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. Hierin staat hoe samen met de partners wordt gewerkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland. Dit regionaal waterprogramma is onderdeel van het Zuid-Hollandse omgevingsprogramma.

Convenant Klimaatadaptief Bouwen Zuid-Holland (2018)

De provincie Zuid-Holland heeft een grote bouwopgave, die de kans biedt om klimaatbestendig te ontwikkelen en hiermee schade of duurdere herstelmaatregelen in de toekomst te voorkomen. De provincie heeft daarom in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit.

5.10.1.4 Beleid Waterschap

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap van Rijnland. Rijnland heeft diverse beleidsdocumenten waarin het waterbeleid is neergelegd.

Waterbeheerplan 6 (2022-2028)

Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het nieuwe Waterbeheerplan (WBP6) vastgesteld. In deze nota presenteert Rijnland zijn waterbeheerprogramma voor 2022 – 2028. De Waterwet en straks de Omgevingswet vereisen dat waterschappen elke 6 jaar de aanpak van hun watertaken vastleggen in een waterbeheerprogramma. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028.

Keur en Uitvoeringsregels

De Keur is een juridisch document (verordening). Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten. De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico. In de Algemene regels staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico. In de Beleidsregels tot slot, staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico, waarvoor een watervergunning nodig is.

5.10.1.5 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024

Op 10 december 2020 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024 vastgesteld als beleidsplan voor de invulling van de gemeentelijke watertaken. Deze drie wettelijke watertaken zijn het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater, het verwerken van hemelwater (neerslagwater), en een zorgplicht voor de grondwaterstand in stedelijk gebied. Deze watertaken staan nu nog in verschillende wetten, maar zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen in de Omgevingswet. Een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschrijft het beleid voor de uitvoering van de drie watertaken die gemeenten volgens de wet hebben.

Alleen de verplichting tot het hebben van een vastgesteld GRP, nu nog opgenomen in de wet Milieubeheer, verdwijnt met invoering van de Omgevingswet. Tot de instrumenten van de Omgevingswet behoort wel de mogelijkheid tot het vaststellen van een programma voor de gemeentelijke watertaken. Dit Gemeentelijk Watertaken Programma is de opvolger van het 'GRP 2016-2020'. Omdat de invoering van de Omgevingswet een jaar is uitgesteld naar 1-1-2022, is het tevens de vervanger van het wettelijk verplichte GRP.

  • 1. inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  • 2. inzamelen en verwerken van hemelwater;
  • 3. nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied.

Stedelijk afvalwater

Stedelijk afvalwater is huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Dit afvalwater wordt ingezameld en getransporteerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. Deze zorgplicht dient mede ter implementatie van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater en sluit aan op de zorgplicht van de waterschappen om het stedelijk afvalwater te zuiveren alvorens het terug in het milieu wordt gebracht.

Hemelwaterafvoer

Vanuit de bouwregelgeving zijn ontwikkelaars verplicht om stedelijk afvalwater en hemelwater gescheiden aan te bieden. De initiatiefnemer is nadrukkelijk in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het benutten, dan wel bergen van het eigen hemelwater. Particulieren die niet de mogelijkheid hebben om het hemelwater op het eigen terrein te verwerken, kunnen de afvoer vanaf hun perceel op de gemeentelijke voorziening, indien aanwezig, aansluiten. In nieuwbouwgebieden legt de gemeente daarom altijd een gescheiden rioolstelsel voor afvalwater en hemelwater aan. Hemelwater wordt, daar waar mogelijk, direct door de perceeleigenaar in de bodem of het oppervlaktewater gebracht. Als dat niet mogelijk is, gaat de gemeente over op inzameling. Berging en afvoer vinden zoveel mogelijk lokaal plaats door directe lozing op een waterpartij of infiltratie in de bodem. Als dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt hemelwater in een buizenstelsel over een langere afstand getransporteerd om het elders in het milieu te brengen. Ook bij nieuwe aanleg is het ontwerp en de dimensionering berekend op zwaardere belasting door de klimaatverandering.

Grondwater

Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht voor de grondwaterstand in de openbare ruimte. Deze zorgplicht houdt ook in dat de gemeente het eerste aanspreekpunt is bij problemen met de grondwaterstand in het stedelijk gebied.

5.10.2 Relatie tot ontwikkeling

De waterstructuur in en rondom het plangebied is de afgelopen jaren aangepast en uitgebreid. Als gevolg van de herstructurering, uitbreiding en aanpassing van het bedrijventerrein Hoogewaard is ook het verhard oppervlak toegenomen.

Hierover heeft steeds afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Ten einde te kunnen voldoen aan de watercompensatie die daarmee samenhangt is in het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Hoogewaard” een zoekgebied opgenomen ten behoeve van de (toekomstige) waterberging. Deze ligt ten noorden van het bedrijventerrein.

Ten behoeve van een totaalverantwoording voor de waterberging is de situatie vanaf referentiejaar 2011 in beeld gebracht om daarmee de totale watercompensatie te bepalen, zie daarvoor bijlage 8. Op basis van deze informatie is een watervergunning aangevraagd. De watervergunning (kenmerk 2023-022309) is op 12 december 2023 verleend door het Hoogheemraadschap van Rijnland.

In de hiernavolgende figuur is het overzicht met de dempingen en nieuw gegraven water gevisualiseerd, zodat kan worden voorzien in voldoende wateroppervlakte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Khoogewaard1her-VA01_0024.png"

Figuur 5.7: Overzicht dempingen en nieuw gegraven water

Specifiek voor dit bestemmingsplan is relevant dat circa 16.000 m² wordt bestemd als 'Groen'. Daarbinnen is inmiddels ruim 2.500 m² water gerealiseerd en wordt aanvullend groen/aangelegd aangeplant. Ter plaatse van de bedrijfsbestemming/verkeersbestemming in dit plan is water gedempt langs de noordzijde dat in het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Hoogewaard” is bestemd als water (540 m²). Daarvoor in de plaats is water gerealiseerd aan de zuidzijde en ook als zodanig bestemd in dit plan. De oppervlakte daarvan bedraagt circa 650 m². Per saldo is dit ruimte voor compensatie.

De oppervlakte van de J.G van der Stoopweg zoals deze in dit plan is opgenomen bedraagt ruim 800 m² en de gezamenlijke oppervlakte van percelen met een bedrijfsbestemming in totaal ruim 4.800 m². Op basis hiervan is aanvullende compensatie nodig. Die opgave is voor het gebied als geheel uitgewerkt. De toename aan verharding op basis van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Hoogewaard” en onderhavig plan, kan en zal in hetzelfde peilgebied worden gecompenseerd, zoals dat in bijlage 8 is verwoord en uitgewerkt.

Voor wat betreft de afvoer van vuilwater en hemelwater is ter plaatse sprake van een gescheiden stelsel, waarbij het hemelwater wordt afgevoerd naar het nabijgelegen oppervlakte water. Hierop kunnen bedrijven aansluiten.

5.10.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.11 Besluit m.e.r.

5.11.1 Wettelijk kader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

5.11.2 Relatie tot ontwikkeling

De aard en omvang van de ontwikkeling is beperkt. Daarbij is in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. In het kader van het geldende bestemmingsplan is reeds een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Daaruit volgt dat geen significante effecten op de omgeving te verwachten zijn door de herstructurering van Hoogewaard. Het verruimen van de groene omzoming en in omvang beperkte wijziging van de gronden met een agrarische bestemming naar de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Verkeer' zal niet tot andere conclusies leiden. Dit betekent dat een plan-m.e.r. niet nodig is.

5.11.3 Conclusie

Het Besluit m.e.r. vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Deze partiële herziening bestaat uit:

  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van de partiële herziening. Op de verbeelding zijn de (wijzigingen in de) bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van de herziening. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

De regels uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn' blijven van toepassing en wordt op een punt aanvuld. Het gaat daarbij om het mogelijk maken van het beoogde (tijdelijke) zichtscherm. In deze partiële herziening zijn de regels onderverdeeld in 3 hoofdstukken:

  • Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. De wijze van meten blijft ongewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn' en is daarom niet opnieuw in de inleidende regels opgenomen.
  • Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk is de wijziging ten opzichte van de regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hoogewaard, Alphen aan den Rijn' opgenomen.
  • Overgangs- en slotregels. Volledigheidshalve zijn in dit hoofdstuk de overgangsregels overgenomen. Tot slot is een slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.

Voor zover nog niet gerealiseerd wordt de uitvoering van het plan bekostigd uit de grondexploitatie. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het gemeentebestuur streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht het gemeentebestuur veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Dit hoofdstuk over de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid' gaat nader in op de maatschappelijke dialoog die in het kader van deze herziening plaatsvindt.

8.1 Participatie

De groene omzoming van het bedrijventerrein kent zijn oorsprong in de op 7 mei 2012 vastgestelde Visie op Hoogewaard vastgesteld waarin de ambities voor herstructurering en uitbreiding zijn vastgelegd. Over de vormgeving en uitvoering ervan zijn in de navolgende periode verschillende visies, beelden en verwachtingen ontstaat.

In 2022 is een (nieuwe) klankbordgroep gevormd waarin omwonenden, belanghebbenden, de Stichting Landschappelijk Lint Lagewaard en Landlustweg (SLLLL) en de Stichting Hoogewaard Bedrijvig (SHB) zitting hebben. In een aantal bijeenkomsten zijn varianten voor de inpassing besproken en verkend. Uiteindelijk hebben de bijeenkomsten geleid tot het plan voor de inpassing zoals dit in dit bestemmingsplan planologisch wordt mogelijk gemaakt.

8.2 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in oktober 2023 een concept van het bestemmingsplan toegezonden/aangemeld bij de volgende instanties:

  • Provincie Zuid Holland
  • Hoogheemraadschap van Rijnland
  • Gasunie N.V.
  • Tennet TSO B.V.
  • Liander
  • Oasen N.V.
  • Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) 

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid en regelgeving, zo volgt uit de aanmelding van het plan bij de provincie. Liander, Tennet, Gasunie N.V. en Oasen N.V. hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Op de opmerkingen van de overige instanties wordt hieronder nader ingegaan.

Hoogheemraadschap van Rijnland

Het hoogheemraadschap van Rijnland constateert dat het plan voldoet aan het beleid met betrekking tot dempingen en compensatie van deze demping. Voorts wordt er op gewezen dat in het kader van de totale compensatie die samenhangt met de uitbreiding en herstructurering van Hoogewaard nog te weinig compensatieruimte is voorzien/gerealiseerd. Tot slot wijst het Hoogheemraadschap Rijnland nog op de 'Nationale maatlat klimaatadaptatie' en het 'Convenant Klimaatadaptief Bouwen Zuid-Holland' en verzoekt deze op te nemen in de plantoelichting.

Naar aanleiding van de reactie is de plantoelichting aangevuld voor wat betreft de 'Nationale maatlat klimaatadaptatie' en het 'Convenant Klimaatadaptief Bouwen Zuid-Holland'. Voor de totale compensatieopgave van Hoogewaard heeft de gemeente een watervergunning aangevraagd bij Rijnland op basis van een integraal compensatieplan. Over de exacte invulling en uitvoering vindt nader overleg en afstemming plaats tussen partijen.

Veiligheidsregio Hollands Midden

De Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) constateert dat:

  • er geen bijzonderheden ten aanzien van de bereikbaarheid voor hulpdiensten, de voorziene kleine uitbreiding voor bedrijventerrein ligt aan een doorgaande weg;
  • er geen bijzonderheden zijn ten aanzien van de bluswaterwinning omdat brandkraan en open water aanwezig zijn nabij de uitbreiding van het bedrijventerrein.
  • het plangebied vanuit het regionale dekkingsplan is gelegen in een buurt met 'Categorie 3' met het overheersende kenmerk 'Verspreid liggende woningen' / 'Verspreid liggende gebouwen voor zelfredzame personen'. De nieuwe ontwikkeling past binnen het profiel van de vastgestelde categorie. Daarbij wordt opgemerkt dat bij verdere uitbreiding van het bedrijvengebied dit wijzigt in een 'Categorie 2' . De referentiewaarde voor 'Categorie 2' is 10 minuten. De daadwerkelijke opkomsttijd (prognosetijd) bedraagt 10 minuten. Daarmee zal het gebied 'Goed' blijven scoren.
  • naast het scenario 'Gebouwbrand' zijn andere scenario's vanuit externe veiligheid niet relevant voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. Wel is er een gering risico op een overstroming vanuit een regionale kering. De beperkte wijzigingen vragen echter niet om nader advies hierover.
  • er geen aanvullingen/opmerkingen zijn op de uitwerking van paragraaf 'Externe veiligheid' in de plantoelichting.

De reactie als zodanig is verwekt in deze paragraaf, maar heeft geen aanleiding gegeven de plantoelichting overigens aan te passen.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft vanaf 14 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In die periode is één zienswijze ingediend. Deze is beoordeeld in de Nota van beantwoording van zienswijzen. Deze is als bijlage 9 toegevoegd aan deze plantoelichting. Ambtshalve zijn bij de vaststelling nog aanpassingen gedaan deze zijn vermeld in de Nota van wijzigingen. Deze is als bijlage 10 toegevoegd aan deze plantoelichting.