Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: bestemmingsplan Weidelanden - eerste herziening
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.B135weideland1her-VA01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Weidelanden is een uitbreidingslocatie ten zuiden van Hazerswoude-Dorp. Voor Weidelanden is een bestemmingsplan vastgesteld op 31 mei 2012 en in werking getreden op 2 augustus 2012. Er mogen maximaal 210 woningen worden gerealiseerd. Het woningbouwplan wordt gefaseerd uitgevoerd.
 
Fase 1, het noordelijke deel, is momenteel in uitvoering. De oplevering hiervanvindt op dit moment plaats (begin 2015).
 
Fase 2omvatte in eerste instantie een appartementencomplex met 14 appartementen, 32 twee-onder-één kapwoningen aangevuld met rijwoningen. De afzet van de twee-onder-één kapwoningen in fase 1 is moeizaam gebleken en een ontwikkeling van appartementen is op dit moment niet haalbaar. Om die reden is gekeken naar een alternatief wat beter aansluit op de huidige marktontwikkelingen.
 
figuur 1 oude situatie fase 2
 
In samenspraak met BDP Khandekar is gezocht naar een andere verkaveling passend binnen het vastgestelde beeldkwaliteitsplan en de LIOR van de gemeente Alphen aan den Rijn, waarbij wordt ingespeeld op de vraag naar vrije kavels en betaalbare woningen met een diversiteit aan verschillende beukmaten in de variaties van rijwoningen en drie- en vier-onder-éénkapwoningen.
 
Deze studies hebben geleid tot de thans voorliggende verkaveling. Deelplan 2 omvat nu 5 vrije kavels en 48 woningen. 4 twee-onder-een-kapwoningen en eengezinswoningen verdeeld in blokjes vandrie-onder-één-kap en vier-onder-onder-één kap. De huidige verkaveling verschiltten opzichte van de vorige op een aantal punten, echter wel met behoud van de stedenbouwkundige structuur, de diversiteit en de landelijkheid.
 
figuur 2: nieuwe verkaveling fase 2
 
De nieuwe verkaveling is vanuit stedenbouwkundige overwegingen acceptabel. Ook vanuit volkshuisvestelijk oogpunt bestaan hiertegen geen bezwaren, omdat het totale woningbouwprogramma (inclusief financieringscategorie en typologie) niet wijzigt.Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk, omdat in fase 2 het appartementengebouw vervalt. Deze wijziging wordt gecombineerd met het herstel van de groenstrook en de verkeersweg in fase 3.
 

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de kern Hazerswoude-Dorp en maakt deel uit van het woningbouwplan Weidelanden.
 
figuur 3: globale ligging totale plangebied Weidelanden
 
De partiële herziening betreft drie deelgebieden van het totale woningbouwplan die allen aan de westzijde van het projectgebied liggen.
 
Het eerste deelgebied betreft de kavel waar nu uitsluitend appartementen gebouwd mogen worden en waar twee vrije kavels geprojecteerd zijn. Het tweede deelgebied betreft drie uit te geven vrije kavels. Het derde deelgebied ligt in fase 3, waarbij vrije kavels en het appartementencomplex gerealiseerd worden. De deelgebieden zijn in figuur 4 weergegeven.
 

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De gronden van voorliggende partiële herziening vallen binnen het bestemmingsplan Weidelanden, vastgesteld door de gemeenteraad van Rijnwoude (thans: gemeente Alphen aan den Rijn) in zijn vergadering op 31 mei 2012. Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de woningbouwontwikkeling. De drie deelgebieden van deze partiële herziening hebben de volgende bestemmingen:
 
Deelgebied 1
De gronden van deelgebied 1 vallen binnen de bestemming Wonen-2, met nadere aanduiding ‘gestapeld’ en ‘maximum wooneenheden 14’, met een bouwhoogte van 13,5 meter.
 
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, in de vorm van aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen, vrijstaande woningen, patiowoningen en ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b. aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met inachtneming van het bepaalde in lid 10.5.2;
c. parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen oeververbindingen, water en ontsluitingen;
d. tuinen en erven.
 
Het nieuwe stedenbouwkundige verkavelingsplan gaat uit van twee vrije kavels op deze locatie. Aangezien uitsluitend gestapelde woningen mogelijk zijn, is de realisatie van twee vrije kavels strijdig met het vigerende bestemmingsplan.
 
Deelgebied 2
De gronden van deelgebied 2 vallen binnen de bestemmingen Groen en Verkeer-verblijfsgebied.
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, paden, verhardingen, ontsluitingen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' voor nutsvoorzieningen, alsmede voor ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken ten dienste van de bestemmingen Wonen - 2 en Wonen - 4.
 
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsgebieden, langzaamverkeersroutes, water, bruggen en parkeer- , groen-, speel- en nutsvoorzieningen.
 
Binnen dit deelgebied zijn vrije kavels geprojecteerd. De achtertuinen van deze woonbestemming vallen binnen de bestemmingen Groen en Verkeer-verblijfsgebied. Wonen binnen deze bestemmingen is strijdig met de regels van het bestemmingsplan.
 
Deelgebied 3
De gronden van deelgebied 3 vallen binnen bestemmingen Groen en Verkeer-verblijfsgebied.
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water, paden, verhardingen, ontsluitingen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' voor nutsvoorzieningen, alsmede voor ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken ten dienste van de bestemmingen Wonen - 2 en Wonen - 4.
 
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsgebieden, langzaamverkeersroutes, water, bruggen en parkeer- , groen-, speel- en nutsvoorzieningen.
 
Binnen dit deelgebied is het appartementencomplex geprojecteerd. Het realiseren van deze gestapelde woningbouw is strijdig met de regels van het bestemmingsplan.
 
figuur 4: deelgebieden partiële herziening
Conclusie
Om het nieuwe verkavelingspatroon voor fase 2 en 3 te kunnen realiseren dient een planologische procedure doorlopen te worden om de strijdigheden op te heffen. Met deze partiële herziening van het bestemmingsplan worden de strijdige bestemmingen herzien in de benodigde bestemming ‘Wonen’.
  

2 Planbeschrijving

Aan de basis van de ontwikkeling van Weidelanden liggen het ‘Beeldkwaliteit Weidelanden, Hazerswoude-Dorp’ en het ‘Definitief Ontwerp Stedenbouw Weidelanden’. In de gemeenteraadsvergadering van 26 mei 2011 is dit stedenbouwkundige ontwerp ten grondslag vastgesteld. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt de voorgestane ruimtelijke structuur van de locatie weergegeven. Omdat het plan is opgedeeld in een viertal fasen kan de woningdifferentiatie in de toekomst nog veranderen. Deze flexibiliteit is ook opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Beeldkwaliteit Weidelanden, Hazerswoude-Dorp vormt de aanvulling met het accent op verschijningsvorm en beeld- en belevingskwaliteit.
 

2.1 Stedenbouwkundig

Weidelanden algemeen
De bestaande waterlopen die zo karakteristiek zijn in dit droogmakerijgebied worden aangegrepen als structurerend element van de nieuwe wijk met daaraan gekoppeld de groenstructuur. De hoofdontsluiting / erftoegangsweg van het gebied sluit aan op de provinciale weg en gaat ten noorden van het gebied over in de bestaande wijk. Op deze manier wordt het nieuwe gebied ruimtelijk en functioneel met de bestaande situatie verweven.
Het plangebied grenst aan het open polderlandschap. In het plan is hierop ingespeeld door aan de zuid- en westrand de bebouwing te oriënteren op de polder. Hierdoor ontstaat een mooi aanzicht vanuit de omgeving op het plan. Een route voor langzaam verkeer zorgt ervoor dat iedereen van de kwaliteiten van het open polderlandschap kan genieten.
De beoogde sfeer voor Weidelanden is dorps, kleinschalig en variatie. Hierbij wordt met de nieuwe bebouwing aangesloten op de belangrijkste kwaliteiten van de Dorpsstraat van Hazerswoude-Dorp, waarbij de eentonigheid van de uitbreidingen uit de jaren ’60, ’70 en ’80 wordt vermeden. Om het informele karakter van een dorp te bereiken wordt er gebruik gemaakt van menging van types door de hele wijk, korte rijen, verspringen van de voorgevellijn en krijgen alle woningen een kap. De kappen worden voornamelijk in de langsrichting geplaatst zodat het straatbeeld rustig blijft.
 
Fase 2
Fase 2 omvat nu 5 vrije kavels en 48 woningen. 4 twee-onder-een-kapwoningen en eengezinswoningen verdeeld in blokjes vandrie-onder-één-kap en vier-onder-onder-één kap. De huidige verkaveling verschilt ten opzichte van de vorige op een aantal punten, echter wel met behoud van de stedenbouwkundige structuur, de diversiteit en de landelijke uitstraling.
 
De diversiteit van woningtypen is groter. De oriëntatie is niet alleen noord/zuid maar nu ook oost/west. Voorgevels in plaats van kopgevels begeleiden in de huidige verkaveling de noord-zuid georiënteerde hoofdwegen.
 
Tevens is een groenstrook met bomen aan de westelijke ‘hoofdweg’ toegevoegd, zodat ook deze straat een groene uitstraling krijgt. De fijne en sterk repeterende slagen structuur maakt plaats voor grote landschappelijke slagen en diversiteit. Net als in de vorige opzet, zijn de zichtlijnen richting de Weidelanden vanaf de secundaire wegen gebleven.
 
Wijziging fase 2
In het oorspronkelijke verkavelingsplan was een appartementenblok gepland in de noordwesthoek. De nieuwe verkaveling voor fase 2 gaat nu enkel nog uit van een strook vrije kavels langs de westkant van fase 2 en grondgebonden woningen op het overige deel. Door de vrije kavels door te trekken ontstaat een rustig straatbeeld en overgang naar de inmiddels gerealiseerde fase 1. De kavels zijn gelegen aan de buitenrand van de woonwijk Weidelanden met een prachtig uitzicht over de weilanden. De hoofdstructuur wordt gevormd door de interne ontsluiting. Deze loopt naar het zuiden door in de toekomstig te realiseren fase 3, waarbij opnieuw repeterend vrije kavels worden gerealiseerd. Het appartementenblok zal uiteindelijk als sluitstuk langs deze ontsluitingsweg in het zuidoostelijk deel van het plangebied van fase 3 gerealiseerd worden. Het appartementenblok blijft dus aan de westkant van het totale woningbouwplan liggen, maar verschuift van de noordkant van fase 2 naar de zuidkant van fase 3. Het appartementenblok neemt hierdoor een positie als ‘landmark’ in de Weidelanden in. Aangezien ook in de zuidoosthoek een appartementenblok gerealiseerd wordt, is er sprake in van een stedenbouwkundige inkadering van het woningbouwplan door de twee appartementenblokken.
 
figuur 5: nieuwe stedenbouwkundige verkaveling met de vrije kavels in fase 2 en appartementen in fase 3
 

2.2 Verkeer en parkeren

Met de partiële herziening worden vrije kavels mogelijk gemaakt op een plek waar planologisch enkel gestapelde woningen zijn toegestaan. Daarnaast wordt de bestemming Verkeer-verblijfsgebied en de bestemming Groen voor een klein deel gewijzigd in een woonbestemming. De verkeersstructuur uit het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan is overgenomen in het vigerende bestemmingsplan en heeft hier de bestemming Verkeer-verblijfsgebied gekregen. Met de uitwerking van het stedenbouwkundige plan is de verkeersstructuur aangepast en zijn op de bij deze partiële herziening behorende gronden erven geprojecteerd die horen bij de uit te geven woonbestemming.
 
De uitgangspunten van afwikkeling van het verkeer zijn echter niet verlaten en de interne ontsluiting van het woningbouwplan is nog steeds aanwezig. Echter, de meest westelijke interne ontsluitingsweg schuift met het realiseren van vrije kavels en het appartementengebouw op.
 
Het parkeren wordt opgelost op eigen terrein, zowel voor de vrije kavels als voor het appartementencomplex in fase 3. Bij de vrije kavels worden minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Hierbij wordt opgemerkt dat een te realiseren garage niet als parkeerplaats telt. Per woning wordt een dubbele inrit gerealiseerd, zodat minimaal twee opstelplaatsen gegarandeerd zijn.
 
Voorliggende partiele herziening zorgt ervoor dat het geprojecteerde appartementencomplex niet binnen een verkeersbestemming komt te liggen. Om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor het appartementencomplex wordt aangesloten op en gebruik gemaakt van de parkeernormen uit de regels van het bestemmingsplan Weidelanden, die onverminderd van toepassing worden verklaard voor deze partiële herziening. Dit betekent dat er voor sociale huurappartementen een norm van 1,6 geldt en voor huur/koop appartementen een norm van 1,9 geldt. Daarbij is ook belangrijk dat het aantal parkeerplaatsen ook wel gerealiseerd kan worden. Op basis van de voorlopige stedenbouwkundige schetsen wordt voldoende ruimte gereserveerd om de parkeerplaatsen in de openbare ruimte te kunnen realiseren. Op deze manier worden voldoende parkeerplaatsen bij de uitvoering van het woningbouwplan gegarandeerd.
 

3 Beleid

Het realiseren van 210 woningen binnen het totale projectgebied voor de Weidelanden is met het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan Weidelanden getoetst aan het rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het bestemmingsplan is onherroepelijk geworden en woningbouw kan gerealiseerd worden. Nu afgeweken wordt van de stedenbouwkundige verkaveling, worden de afwijkingen enkel getoetst aan het meest recente en gewijzigde relevante beleid.
 

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
 
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget is eveneens vervallen.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de ‘SER-ladder’). Deze ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen.
 
Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies.
Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.
 
Conclusie
In het Barro is een aantal algemene regels opgenomen, welke doorwerking hebben op provinciaal en gemeentelijk beleid. Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid als genoemd in het Barro.
 

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland op 9 juli 2014
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.
 
Vier rode draden
Deze rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
 
De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:
  • De Visie ruimte en mobiliteit: omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen.
 
Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
 
Ruimtelijke kwaliteitskaart
De kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. Karakteristiek voor Zuid-Holland zijn de delta-, veen-, rivieren- en kustlandschappen. Deze moeten herkenbaar blijven.
 
Een richtpunt beschrijft hoe de provincie kwaliteit van een gebied bij nieuwe ontwikkelingen wil behouden of versterken. Bij aanpassingen in het landschap, zoals bij woningbouw of aanleg van wegen, moet de initiatiefnemer hiermee rekening houden.
Voor de voorliggende planlocatie geldt dat de volgende kaarten van toepassing zijn:
  • Laag van ondergrond;
  • Laag van stedelijke occupatie;
  • Laag van cultuur en natuurlandschappen.
 
figuur 6: ruimtelijke kwaliteitskaart, laag van de ondergrond
 
Het watersysteem beslaat zowel het oppervlakte- als het grondwater en is daarmee zeer bepalend voor het functioneren van de provincie in al haar facetten. Daarmee is het watersysteem ook medebepalend voor de ruimtelijke kwaliteit en vormt het een structuurdrager van de Zuid-Hollandse identiteit. Daarnaast bestaat de ondergrond uit veencomplex, in dit geval oude zeeklei.
 
figuur 7: ruimtelijke kwaliteitskaart, laag van stedelijke occupatie
 
De laag van stedelijke occupatie laat zien dat de planlocatie aan de stads- en dorpsrand ligt. De stads-en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied.
 
figuur 8: ruimtelijke kwaliteitskaart, laag van de cultuur- en natuurlandschappen
 
Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling.
 
Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling,
met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
 
Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
 
Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij ook behoefte hebben aan regionale visies ter afstemming van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en detailhandel, of aan regionale ruimtelijke visies. De provincie laat die keus aan hen. Bij het bepalen van de regionale behoefte voor wonen gelden de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de actuele behoefteramingtotalen per gebied die worden beschreven in paragraaf 2.2.3 van het Programma ruimte, alsmede eventuele afspraken over het accommoderen van een bovenregionale behoefte, zoals bijvoorbeeld in het geval van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek. De behoefteramingen geven een bandbreedte aan. Regio’s geven hieraan invulling via regionale woonvisies. Voor kantoren gelden in het Programma ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied. De Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) cijfers worden driejaarlijks geactualiseerd.
 

3.2.2 Verordening ruimte 2014

Vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland op 9 juli 2014
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er 1 is. De Verordening ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen over de inhoud en toelichting. Voor deze partiële herziening zijn de volgende regels van toepassing:
  • artikel 1.2 lid 3 bestaand bebouwd gebied
  • artikel 2.1.1 ladder voor duurzame verstedelijking
  • artikel 2.2.1 ruimtelijke kwaliteit
 
Artikel 1.2 lid 3: bestaand bebouwd gebied (BSD)
Onder bestaande bebouwing, bestaand gebruik of bestaande ruimtelijke ontwikkeling, wordt verstaan hetgeen:
  1. ingevolge het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening geldende bestemmingsplan rechtmatig aanwezig is;
  2. waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bij een omgevingsvergunning is afgeweken van het bestemmingsplan of een aanvraag hiertoe is ingediend die kan worden verleend;
  3. in overeenstemming met deze verordening tot stand is gekomen of waarvoor ontheffing van deze verordening is verleend of waarover het gemeentebestuur een besluit heeft genomen als direct gevolg van een onherroepelijke uitspraak van een bestuursrechter.
 
Weidelanden maakt onderdeel uit van BSD zoals vastgesteld door GS op 9 december 2014. Het vigerende bestemmingsplan Weidelanden (2012) maakt woningbouw mogelijk en de eerste fase is reeds opgeleverd. De gronden van fase 2 is inmiddels bouwrijp gemaakt.
 
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
  
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
 
Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
 
De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking uit hetBesluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen in de Verordening ruimte. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk handvat in de fase van regionale visievorming. Als de visies voor wonen en kantoren voldoen aan de behoefteramingen, de locatiekeuzes en kwalitatieve uitgangspunten, zullen GS de visies formeel aanvaarden en beoordeelt de provincie niet langer individuele bestemmingsplannen die overeenkomen met deze regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van GS, is daarmee voldaan aan de eerste trede van de ladder. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Voor aanpassing en het afronden van de regionale visies voor wonen en kantoren geldt als uiterste termijn 1 juli 2015. Nieuwe verstedelijking past in regionale visies en de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit en andere in de visie en verordening aangegeven ruimtelijke kaders. Tevens moet nieuwe verstedelijking passen binnen wettelijke voorschriften.
 
Toetsing aan Ladder van duurzame verstedelijking
Trede 1: Actuele regionale behoefte
Omdat sprake is van een wijziging van de verkaveling en het maximaal te realiseren woningen (210) op basis van het vigerende bestemmingsplan gelijk blijft, is er in beginsel geen sprake van een toevoeging van het aantal woningen in de regio. In december 2014 heeft de provincie het Regionale afwegingskader en de bijbehorende planlijst aanvaard als basis voor regionale afstemming van woningbouwprogramma’s in bestemmingsplannen in de regio Holland Rijnland. Hetbetreft een plan uit categorie 2a: reserveplannen, waarvan de totale capaciteit passend is binnen WBR2013. Plannen in deze categorie zijn voldoende afgestemd om te voldoen aan trede 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Trede 2: Voorzien behoefte binnen het bestaand bebouwd gebied
In lijn met het rijksbeleid geeft provincie Zuid-Holland in haar Structuurvisie aan dat ontwikkelingen waar mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied dienen plaats te vinden. Op die manier kan de provincie de beschikbare ruimte optimaal benutten. De woningbouwontwikkeling Weidelanden ligt in het bestaand bebouwd stads- en dorpsgebied (BSD).
 
Trede 3: Passende ontsluiting
De hoofdontsluiting takt aan op de provinciale weg N209. Daarnaast worden de woningen uit fase 1 en 2 ontsloten via de noordelijk gelegen Jan van Eijklaan. Dit zal bij oplevering van het totale woningbouwplan de route voor de hulpdiensten worden (naast de hoofdontsluiting). De secundaire ontsluiting bestaat uit autoluwe woonstraten en woonerven.
 
Voor voorliggend plan is de ladder van duurzame verstedelijking doorlopen. Deze vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
  
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke ontwikkelingen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
 
De voorliggende partiële herziening past binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteit die vastgelegd zijn in het vigerende bestemmingsplan (‘moederplan’) De Weidenlanden. De wijzigingen betreffen het verschuiven van het appartementenblok naar een meer zuidelijke locatie van het totale woningbouwplan en het hiervoor in de plaats komen van vrije kavels. De ruimtelijke ontwikkeling van woningbouw is middels het vigerende bestemmingsplan Weidelanden reeds vastgelegd en gemotiveerd. Deze herziening past binnen de uitgangspunten van dit moederplan.
 
Conclusie
De partiële herziening maakt de gewijzigde verkaveling van het stedenbouwkundig plan mogelijk. De woningbouwontwikkeling ligt in de BSD en wordt genoemd in het Programma ruimte. De herziening zorgt niet voor een uitbreiding van de woningbouwlocatie of voor een toename van het maximum aantal woningen binnen het projectgebied Weidelanden. Hiermee past de partiële herziening binnen het nieuwe vastgestelde provinciale beleid.
 

3.2.3 Gebiedsprofiel Wijk en Wouden

Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 16 juli 2013
Het landschap van Wijk en Wouden is een markant deel van het Groene Hart. De openheid van de polders is een van de ambities van provincie Zuid-Holland om het veenweidegebied te behouden. Hier raakt het veenlandschap aan de strandwallen langs de kust en aan de oeverwallen langs de Oude Rijn. Vanuit het open polderland zijn de stedelijke randen rondom vaak zichtbaar en dat geeft de ‘gespaarde’ openheid een extra dramatiek.
 
Polderlandschap
De randen rond het polderlandschap hebben elk ook een eigen karakter. Door de rust en ruimte is het een aantrekkelijk gebied voor recreatie, toerisme en wonen in de nabijheid van de stad. Dit polderlandschap heeft volgens de provincie een dusdanige icoonwaarde dat ervoor gekozen is het tracé van de Hogesnelheidslijn door een tunnel van 7 kilometer onder de veenpolders heen te laten lopen.
 
Ambities
Samen met gemeenten, de regio, het waterschap en enkele maatschappelijk betrokken partijen, heeft de provincie de kwaliteiten in Wijk en Wouden bepaald. De ambities in het gebiedsprofiel richten zich op:
  • De herkenbaarheid van de structuur van dijken en kreken
  • De openheid van de polders
  • De ontwikkeling van hoogwaardige dorpsranden
  • Een zonering van het landschap
  • Versterken van de verbindingen tussen dorp en landschap
  • De verdere ontwikkeling van natuur
 
Het gebiedsprofiel verbeeldt en beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten en ambities voor het (landelijke) gebied. Hierdoor wordt duidelijk waar rekening mee moet worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ingrepen.
 
Relatie met plangebied
De droogmakerijen zijn overwegend in gebruik voor akkerbouw en veeteelt en hebben een open karakter met weinig bebouwing en beplanting. Het agrarisch gebruik is de drager van het open landschap. Het landschap is grootschalig met blokvormige polders en regelmatige kavels. Kavelsloten liggen ver uit elkaar en de bodem heeft een grotere draagkracht. De droogmakerijen met klei in de ondergrond zijn een goede vestigingsplaats voor de agrarische sector. In de loop van de tijd is dit gebied herverkaveld en zijn dijken verlegd en rechtgetrokken. De oude dijken door het droogmakerij-dorp Hazerswoude hebben nog wel een grillig verloop.
De ambitie ligt erin om bij ontwikkelingen de droogmakerij herkenbaar te houden door de eenheid en typerende opbouw van de polder te respecteren. De lange lijnen in de polder dienen geaccentueerd te worden. De stedenbouwkundige opzet en verkaveling van de woningbouwlocatie in zijn geheel, past binnen deze ambitie. De waterpartijen en infrastructurele voorzieningen vormen de basis van de verkaveling die typerend is voor het polderlandschap.
 

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionele woonagenda Holland Rijnland

De regionale Woonvisie is een uitwerking van de op 9 juli 2014 door de Provinciale Staten vastgestelde Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:
  1. een realistisch en regionaal afgestemd kwalitatief en kwantitatief woningbouwprogramma;
  2. aandacht voor kansrijke productmarktcombinaties en woonmilieus;
  3. voldoende sociale woningbouw in relatie tot de doelgroep;
  4. toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau.
 
De uitgangspunten van de Regionale Woonagenda worden gehanteerd als kader voor het lokale woonbeleid en de realisatie van nieuwbouwplannen. Hierbij wordt voldoende sociale woningbouw op programmaniveau bewerkstelligd en niet per afzonderlijk project.
 

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Afwegingskader woningbouwontwikkeling

Als opmaat voor een actuele Lokale Woonagenda is in 2014 een onderzoek naar de opnamecapaciteit van de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn verricht. Het onderzoek is vertaald naar een toepasbaar kwalitatief afwegingskader voor huidige en toekomstige woningbouwplannen binnen de kerngebieden in de gemeente. Het kwalitatief afwegingskader vormt de input voor een actuele lokale Woonagenda, dat aansluit op de Regionale Woonagenda. Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat de lokale en regionale identiteit van de gebieden wordt versterkt door het toevoegen van bijpassende productmarktcombinaties en woonmilieus. Het afwegingskader bevat naast criteria voor de afzetbaarheid op korte termijn (de consumenten-as) ook criteria voor het creëren van aantrekkelijke woonmilieus op de lange termijn (de beleids-as).
 
Criteria voor de lange termijn: Creëren van een evenwichtige opbouw van de woningvoorraad, oplossen van ruimtelijke knelpunten of hergebruik bestaand vastgoed, versterken geambieerde woonmilieus, bijdrage aan het creëren van centrumgebieden met uitstekende verblijfskwaliteit, voorkeur voor binnenstedelijk, ruimte voor wonen met zorg, ruimte voor nichemarkten en nieuwe woonconcepten en unieke beeldbepalende plannen.
 
Criteria voor de korte termijn: aanpasbaarheid/flexibiliteit in het plan, bouwfase, afzetbaarheid in de huidige markt en de keuzemogelijkheden voor de klant. In het door burgemeester en wethouders op 11 november 2014 vastgestelde Afwegingskader is deze woningbouwontwikkeling opgenomen.
 
Conclusie
De voorliggende partiële herziening heeft het kwalitatieve afwegingskader voor woningbouw doorlopen. Geconcludeerd kan worden dat de voorliggende herziening past binnen de kaders om het woningbouwproject door te zetten.
 

4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Wettelijk kader
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
 
In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’, editie 2009, zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk.
 
Beoordeling
Met de partiële herziening wordt een wijziging aangebracht in het realiseren van bepaalde woningtypologieën in het gebied en worden kleine delen van de bestemmingen Groen en Verkeer-verblijfsgebied gewijzigd in een woonbestemming. De wijzigingen hebben te maken met een nieuwe verkaveling van het stedenbouwkundig plan. Het gehele woningbouwplan Weidelanden is in het kader van het bestemmingsplan Weidelanden getoetst aan de richtafstanden van de omringende bedrijven. Hier is vastgesteld dat de woningbouw niet wordt belemmerd door de omliggende bedrijvigheid en dat de woningen tevens geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. De partiële herziening zorgt niet voor een uitbreiding van de woningbouwlocatie. De herziening blijft binnen de oorspronkelijke plangrens van het bestemmingsplan Weidelanden.
 
Conclusie
Er is nog steeds sprake van een goede ruimtelijke ordening, waarbij de hinderveroorzakende bedrijven op voldoende afstand liggen van de nieuw te realiseren woningen op basis van deze partiële herziening.
 

4.2 Geluid

Wettelijk kader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones (aandachtsgebieden) behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
 
Beoordeling
In het kader van het vastgestelde bestemmingsplan Weidelanden is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting door toedoen van wegverkeer, railverkeer en eventuele bedrijfshinder (brandweerkazerne). De geplande woningbouw in het plangebied van de voorliggende partiële herziening ligt op basis van dit onderzoek binnen de zone die ruim aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden) voldoet. Zie de figuren hieronder.
 
figuur 9: geluidsbelastingen plangebied
 
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van deze partiële herziening van het bestemmingsplan Weidelanden.
 

4.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (lucht-kwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip ‘niet in betekenende mate’ (NIBM).
 
Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen als:
  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
 
AMvB ‘niet in betekenende mate’
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van ‘niet in betekenende mate’ verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3(µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
 
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
 
Beoordeling
Met de partiële herziening worden geen extra woningen toegevoegd in het totale woningbouwgebied en derhalve het totale plangebied van bestemmingsplan Weidelanden. In dit vigerende bestemmingsplan is aangetoond dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is en dat het woningbouwproject niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van deze partiële herziening.
 

4.4 Bodem

Wettelijk kader
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
 
Beoordeling
Ten behoeve van het vigerende bestemmingsplan Weidelanden is bodemonderzoek uitgevoerd (verkennend bodemonderzoek, Van der Helm, 7 februari 2012, kenmerk GRRY111147) en aangetoond dat de bodem ter plaatse geschikt is voor de realisatie van woningbouw. Met deze herziening worden geen nieuwe bodembedreigende activiteiten ontwikkeld.
 
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van deze herziening.
 

4.5 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.Onderscheid kan gemaakt worden tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico’s moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
 
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
 
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
 
Plaatsgebonden risico (PR):
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt ‘vertaald’ als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
 
Groepsrisico (GR):
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.
 
Beoordeling
In het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan Weidelanden is onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. De N209 is aangewezen als transportroute gevaarlijke stoffen. Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling is het groepsrisico verantwoord. De hier voorliggende partiële herziening zorgt niet voor een toename van het aantal woningen, en derhalve ook niet voor een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied.
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid zorgt derhalve niet voor een belemmering voor de uitvoering van deze partiële herziening.
 

4.6 M.e.r. -beoordeling

Wettelijk kader
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieube-heer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
 
Een ontwikkelingsproject als de realisatie van woningen is vermeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. onder D 11.2.
 
Een ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
 
Omdat er geen 2000 of meer woningen worden gerealiseerd, is er geen m.e.r.-beoordeling nodig.
 
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
 
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.
 
Beoordeling
De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:
  1. Kenmerken van de projecten.
  2. Plaats van de projecten.
  3. Kenmerken van het potentiële effect.
 
1. Kenmerken van het project
Het project bestaat uit de herziening van de stedenbouwkundige verkaveling binnen het woningbouwproject Weidelanden. Met voorliggende partiële herziening worden niet meer woningen mogelijk gemaakt als reeds op basis van het vigerende bestemmingsplan toegestaan is (maximaal 210 woningen). De locatie is al bouwrijp gemaakt.
 
2. Plaats van het project
De realisatie van het project vindt plaats binnen bestaand bebouwd gebied (op basis van de provinciale verordening), binnen de grenzen van het woningbouwplan de Weidelanden. In de nabijheid zijn geen gevoelige (natuur)gebieden aanwezig.
 
3. Kenmerken van het potentiële effect
De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Het gebied is op grote afstand van gevoelige natuurgebieden gelegen en binnen het projectgebied is geen zwaar beschermde flora en fauna aanwezig, waardoor het initiatief geen nadelige gevolgen heeft voor natuurwaarden.
 
Conclusie
Met deze partiële herziening worden geen significant negatieve effecten verwacht die ertoe leiden dat een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
 

4.7 Water

Algemeen
Hazerswoude-Dorp ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. Het ruimtelijk beleidskader van het Hoogheemraadschap is het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Keur en Beleidsregels 2009.
 
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het er om het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur en beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, evenals nieuwe Beleidsregels. Deze Beleidsregels worden periodiek geactualiseerd. De geldende versie van de Beleidsregels is versie 3.0, die is vastgesteld op 10 mei en 2 augustus 2011. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen. sluizen en gemalen).
 
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel uit te mogen voeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een keurvergunning. De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
 
Voorkeursbehandeling hemelwater en afvalwater
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
  1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  5. ander afvalwater dan bedoeld onder d:
    1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
 
De voorkeursvolgorde kan gebruikt worden bij de invulling van het gemeentelijk rioleringsbeleid, maar het is geen dogma. De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat. Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Daar waar mogelijk aandacht besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken. Emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater moet waar mogelijk worden voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht, controle en handhaving ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • kolken in hemelwaterriool te voorzien van extra zand- slibvang op tactische plekken in het stelsel;
  • uitvoeren adequaat beheer van straatoppervlak, kolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer en geen chemische onkruidbestrijding;
  • voorlichting te geven over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat, zoals auto's wassen en repareren.
 
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of, als laatste keus, aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
 
Beleid gemeente
Het gemeentelijk beleid betreffende de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater staat in het “verbeterd Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015” (vGRP), dat in november 2010 door de raad van de voormalige gemeente Rijnwoude is vastgesteld. Dit vGRP bevat de uitgangspunten voor aanleg en instandhouding van gemeentelijke riolering in brede zin, dus ook voorzieningen voor hemelwater en grondwater. Het Stedelijk Waterplan Alphen aan den Rijn is in 2008 opgesteld in samenwerking met het hoogheemraadschap van Rijnland. Het plan heeft betrekking op het stedelijke gebied van Alphen aan den Rijn en is daarmee van toepassing op het gebied van dit bestemmingsplan. In het plan staan doelen en maatregelen ten aanzien van de veiligheid en ecologische kwaliteit van het stedelijk oppervlaktewater.
 
Beoordeling
In het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan Weidelanden is de watertoets doorlopen. Hierbij is onder andere berekend hoeveel water gecompenseerd moet worden door toedoen van het woningbouwplan. De watercompensatie geldt voor de gehele woningbouwontwikkeling van de Weidelanden. De eerste fase is inmiddels gerealiseerd en wordt opgeleverd. De partiële herziening maakt onderdeel uit van het totale woningbouwplan en de watercompensatie is hierin meegenomen. In het plangebied zal, in lijn met het Gemeentelijk Rioleringsplan en het waterschapsbeleid, een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Dit wil zeggen dat regenwater afzonderlijk van het afvalwater wordt ingezameld. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van het water en de bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper, PAK's-houdende en andere uitlogende bouwmaterialen.
 
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering bij de uitvoering van voorliggende partiële herziening.
 

4.8 Ecologie

Wettelijk kader
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschapselementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het belangrijke weidevogelgebied.
 
Natuurbeschermingswet
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk. Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.
 
Soortenbescherming
Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.
 
Beoordeling
Gebiedsbescherming
In de “Actualiserende ecologische quickscan inclusief visinventarisatie Hazersveld te Hazerswoude-Dorp” van 2 oktober 2015, uitgevoerd door VanderHelm Milieubeheer B.V. is onderzoek gedaan naar de effecten op beschermde gebieden. Het rapport is als bijlage toegevoegd en de conclusies zijn hieronder weergegeven.
 
De ecologische quickscan is uitgevoerd in het kader van een partiële herziening. De partiële herziening gaat over een stedenbouwkundige wijziging die er niet voor zorgt dat het totaal aantal geplande woningen toeneemt. Binnen de plangrens van de partiële herziening worden feitelijk maar twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. De overige wijzigen betreffen de achtertuinen van vrije kavels (die nu als groen bestemd zijn) en het erf behorende bij het appartementencomplex dat nu de bestemming groen en verkeer heeft. De verkeersaantrekkende werking ten gevolge van de partiële herziening heeft dus alleen betrekking op twee woningen.
 
Het projectgebied ligt niet in een gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Op circa 1,5 kilometer van het projectgebied is een gebied van NNN aanwezig. Gezien de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de afstand tot NNN wordt een negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied uitgesloten. Vervolgstappen met betrekking tot NNN hoeven derhalve niet te worden genomen.
 
Er zijn door de planontwikkeling geen effecten op belangrijk weidevogelgebied, strategische reservering natuur en/of karasteristieke landschapselementen, daar deze niet in het projectgebied zijn gelegen. Vervolgstappen met betrekking tot deze gebieden hoeven niet te worden genomen.
 
Omdat De Wilck (2 km) en de Nieuwkoopse Plassen (13 km) zich in de omgeving van het projectgebied bevinden, moet hier gekeken worden of deze gebieden negatieve effecten kunnen ondervinden van de geplande herontwikkeling.
 
Uit de effectenindicator voor de twee beschermde gebieden uit de Natuurbeschermingswet komen verschillende vogels naar voren als doelsoorten. Het betreft hier de Smient en Kleine zwaan voor de Wilck en de Grote zilverreiger, Kolgans, Krakeend, Purperreiger, Rietzanger, Roerdomp, Smient, Snor, Zwarte stern en Zwartkopmeeuw voor de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Deze vogelsoorten zijn allen gebonden aan waterrijke gebieden met een goed ontwikkelde riet- en moerasvegetatie. De Roerdomp, Rietzanger en Snor zullen niet buiten de beschermde gebieden foerageren, rusten of broeden doordat deze zijn gebonden aan de uitgestrekte rietvelden in de beschermde gebieden en een zeer kleine maximale foerageerafstand hebben, respectievelijk, 0,4 km, 0 km-gebiedgebonden en 0 km gebiedsgebonden. Derhalve zullen deze soorten geen negatief effect ondervinden aan de werkzaamheden in het projectgebied.
 
Grote zilverreiger, Kleine zwaan, Kolgans, Krakeend en Smient gebruiken de beschermde gebieden als rust/ en slaapgebied en foerageren in de omliggende agrarische graslanden. Deze soorten hebben relatief grote foerageercirkels (Smient maximaal 11 km, Kleine zwaan maximaal 12), waardoor de twee beschermde vogelsoorten Kleine zwaan en Smient vanuit de Wilck theoretisch in het projectgebied zouden kunnen foerageren. Doordat het voorbelaste projectgebied reeds enkele jaren braak ligt (en dus voornamelijk bestaat uit een ruige schrale begroeiing), is deze ongeschikt geworden als foerageergebied, daarnaast ligt dit vrij dicht bij de bebouwde kom en derhalve worden deze soorten ook al zou het geschikt biotoop betreffen, hier ter plaatse minder snel verwacht. Derhalve zullen deze soorten geen negatief effect ondervinden aan de werkzaamheden in het projectgebied.
 
De Purperreiger, Zwarte stern en Zwartkopmeeuw broeden in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en foerageren voornamelijk in dit gebied. Daarnaast kunnen de Purperreiger (maximale foerageerafstand 20 km) en Zwartkopmeeuw (maximale foerageerafstand 30 km) de omliggende agrarische gebieden gebruiken als foerageergebied. De Zwarte stern heeft een kleine maximale foerageerafstand van 2 km en zal derhalve niet in het projectgebied kunnen foerageren. Voor de Purperreiger en Zwartkopmeeuw geldt dat het projectgebied ongeschikt is doordat het voorbelaste gebied geen geschikt foerageerbiotoop bevat.
 
Derhalve zullen deze soorten geen negatief effect ondervinden aan de werkzaamheden in het
projectgebied.
 
Uit de effectenindicator van de Nieuwkoopse Plassen zijn naast vogels een aantal soorten, alsmede habitattype als doelstellingen aangewezen. Doordat het plangebied zich op 13 km afstand vanaf de Nieuwkoopse plassen bevindt en de werkzaamheden bestaan uit het aanbrengen van een nieuwe woonwijk, zijn de storingsfactoren oppervlakte verlies, versnippering, verzoeting, verzilting, verontreiniging, verdroging, vernatting, verandering van stroomsnelheid, verandering overstromingsfrequentie, verandering dynamiek substraat, verstoring door licht, geluid en trillingen, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten, verandering in populatiedynamiek en bewuste verandering van de soortensamenstelling niet aan de orde.
 
Uit de effectenindicator van het natura 2000 gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck blijven vermesting en verzuring door stikstof uit de lucht over. Stikstofdepositie kan effect hebben tot op grote afstand. De externe effecten van stikstof van de voorgenomen ontwikkeling van 2 extra woningen zullen verwaarloosbaar zijn, gezien de beperkte toename van verkeer en de afstand van circa 13 km tot dit natura-2000 gebied.
 
Soortenbescherming
In de “Actualiserende ecologische quickscan inclusief visinventarisatie Hazersveld te Hazers-woude-Dorp” van 2 oktober 2015, uitgevoerd door VanderHelm Milieubeheer B.V. is onderzoek gedaan naar de beschermde soorten in het projectgebied. Het rapport is als bijlage toegevoegd en de conclusies zijn hieronder weergegeven.
 
Op basis van de ecologische quickscan wordt geconcludeerd dat:
De volgende beschermde soorten aanwezig zijn:
  • Tabel 1: Bastaardkikker en Meerkikker
  • Tabel 2: Kleine modderkruiper
  • Tabel 3 AMvB: Bittervoorn
  • Vogels: Meerkoet en Gele kwikstaart
 
De volgende beschermde soorten op basis van het biotoop worden verwacht:
  • Tabel 1: Grote kaardenbol, diverse grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
  • Tabel 3 IV HR: Rugstreeppad, Laatvlieger, Rosse Vleermuis, Gewone Dwergvleermuis en Ruige Dwergvleermuis
  • Vogels: Oeverzwaluw en algemene broedvogels.
 
Naar aanleiding van de ecologische quickscan wordt geadviseerd om:
  • Soortgericht onderzoek naar het voorkomen van de Rugstreeppad uit te voeren, in de periode maart tot en met juli. Indien de Rugstreeppad aanwezig is dient een ontheffing te worden aangevraagd voor het verstoren en vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen van de Rugstreeppad.
  • Een ontheffing aan te vragen voor de aangetroffen beschermde vissoort Bittervoorn (Tabel 3) bij het werken in de watergangen in het gehele gebied;
  • Een ecologisch werkprotocol op te stellen voor de aangetroffen beschermde vissoort Kleine modderkruiper (Tabel 2) bij het werken in de watergangen in het gehele gebied;
  • Bij het uitvoeren van de werkzaamheden geen stijle wanden van zand te creëren, zodat het aantrekken van oeverzwaluwen wordt voorkomen;
  • Licht verstoring op mogelijk aanwezige vleermuizen in de nacht te voorkomen, door onnodige verspreiding van licht te voorkomen naar de randen van het gebied en gebruik te maken van gerichte armaturen;
  • Wanneer in het voorjaar of de zomer wordt gewerkt: voor de start van de werkzaamheden het projectgebied en de directe omgeving (‘invloedsfeer van de werkzaamheden’) te controleren op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn, is het aan de deskundige om te bepalen of met de werkzaamheden kan worden aangevangen;
  • Tijdens de werkzaamheden alert te zijn op het voorkomen van (beschermde) dieren op en rond het projectgebied. Bij het voorkomen van (beschermde) dieren, deze de tijd te gunnen om te kunnen vluchten;
  • •Indien men onverwachts zwaarder (Tabel 2 of 3) beschermde soorten aantreft, altijd het advies van een deskundige te raadplegen;
  • Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige in te roepen.
 
Onderzoek rugstreeppad
VanderHelm Milieubeheer B.V. heeft in juli 2015 onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de rugstreeppad in het gebied (Resultaten onderzoek Rugstreeppad juli 2015, 1 oktober 2015, VanderHelm Milieubeheer B.V.). Dit onderzoek is als bijlage terug te vinden. De conlcusies zijn hieronder weergegeven.
 
Tijdens het avondbezoek op 30 juli is geluisterd naar kooractiviteit van de Rugstreeppad. Tijdens dit avondbezoek zijn geen Rugstreeppadden gehoord. Tevens zijn geen Bastaard kikkers gehoord, terwijl deze wel met zekerheid aanwezig zijn in het projectgebied, daar die zijn aangetroffen op 31 juli 2015. De avond begon warm en droog, echter koelde het snel af deze avond. De avond was wel geschikt voor het uitvoeren van het onderzoek naar kooractiviteit aangezien op andere locaties in Nederland zoals natuurgebied Meijendel wel Rugstreeppadden zijn gehoord (www.waarneming.nl).
 
Vervolgens zijn op 31 juli 2015 de watergangen met een schepnet bemonsterd op het voorkomen van Rugstreeppadden. Hierbij zijn geen eisnoeren, larven, juveniele of adulten van de Rugstreeppad aangetroffen. Wel zijn circa 100 larven en juveniele van de Bastaard kikker gevangen, alsmede enkele volwassen exemplaren en circa 10 Tiendoornige stekelbaarzen. Ten tijde van het bezoek zijn diverse bastaardkikkers roepend waargenomen. Daarnaast zijn diverse niet beschermde vlinders aangetroffen.
 
Tijdens de uitgevoerde veldbezoeken eind juli 2015 is de Rugstreeppad niet vastgesteld. Echter kan het voorkomen van de soort in het projectgebied strikt genomen niet worden uitgesloten. Om het voorkomen van de Rugstreeppad uit te kunnen sluiten dienen conform de Soortenstandaard Rugstreeppad (RVO, 2014) nog twee avondbezoeken op geschikte avonden in de periode van de tweede helft van april en mei 2016 te worden uitgevoerd.
 
Aanvullend kan er nog voor worden gekozen om het onderzoek in de periode augustus - oktober op een alternatieve manier (conform de soortenstandaard) uit te voeren om Rugstreeppadden aan te tonen:
  1. 5 bezoeken waarin (neer te leggen) plaatjes en aanwezig puin e.d. worden omgedraaid op vochtige avonden in potentieel landhabitat (= projectgebied), hier moeten plaatjes worden neergelegd op 1 avond en op 5 dagen worden omgedraaid.
  2. Op avonden in augustus – oktober kan je aanvullend zoeken met een zaklamp naar actieve dieren, middels deze methode kunnen exemplaren gemakkelijk over het hoofd worden gezien.
 
Aanvullend onderzoek rugstreeppad
Gezien de periode van het uitvoeren van het onderzoek, is gekozen voor de alternatieve methode. Dit onderzoek is door Bureau Viridis in september 2015 uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage terug te vinden en de conclusies zijn hieronder weergegeven.
 
Bij dit onderzoek zijn geen rugstreeppadden aangetroffen en zijn er geen effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de rugstreeppad. Gezien het ontbreken van de rugstreeppad hoeft, voor de rugstreeppad, voor de werkzaamheden geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
 
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van deze partiële herziening.
 

4.9 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd.
Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het
archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
 
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de
geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
• archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
• in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
• de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen archeologisch (voor)onderzoek te verrichten.
 
Gemeentelijk beleid
Het archeologisch beleid van de voormalige gemeente Rijnwoude - vastgelegd door de raad op 13 december 2012 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
 
Beoordeling
In het kader van het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan Weidelanden (2012) is onderzocht of het projectgebied een hoge archeologische verwachting heeft. Door ArcheoMedia BV is in januari 2008 een archeologisch onderzoek uitgevoerd (ArcheoMedia BV, 28 januari 2008, Rapport A07-484-I). Hierbij is aangetoond dat het gehele plangebied een lage archeologische verwachting heeft. Deze lage verwachting zorgt niet voor een nadere onderzoeksplicht ten aanzien van archeologie.
 
Melding toevalsvondst
In geval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld, of via het Archis meldpunt (archismeldpunt@cultureelerfgoed.nl).
 

4.10 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt van de gemeente Alphen aan den Rijn. De afgelopen jaren is in de voormalige gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude al stevig ingezet op duurzaamheid. Het duurzaamheidsprogramma 2014-2020 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 24 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
 
Centraal in het beleid staat: wat is de duurzaamheidsambitie van de gemeente en wat willen we bereiken voor de periode 2014 t/m 2020. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in enerzijds ambities van de gemeentelijke organisatie en anderzijds ambities voor de Alphense samenleving. Voor het behalen van deze ambities zijn wij als gemeente afhankelijk van de samenleving als geheel. De gemeente stimuleert en faciliteert; “Een duurzaam Alphen aan den Rijn bereiken we samen”. De stip op de horizon is: “In 2050 is de samenleving van Alphen aan den Rijn fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal”. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma "Spoorboekje van A naar D: werken aan het (duurzaamheids)spoor” zijn per ambitie projecten benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om bij te dragen aan het behalen van de ambities.
 
De gemeente benadert en stimuleert woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars, architecten en aannemers om aan de richtlijnen van Duurzaam Bouwen te voldoen. Het software instrument 'GPR-Gebouw' wordt gratis ter beschikking gesteld door de gemeente. Dit instrument ondersteunt de realisatie van duurzaam bouwen. Het programma dat al veel wordt gebruikt in Nederland berekent hoe gebouwen (woningen, kantoren en scholen) presteren op energieverbruik, milieubelasting, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde en maakt keuzemogelijkheden inzichtelijk. Het resultaat wordt in cijfers van 1 tot 10 uitgedrukt. Bij nieuwbouw is energie efficiënte (en koolstofarme) energievoorziening het uitgangspunt. De gemeentelijke ambitie is een GPR-score van 7.0.
 
Relatie met plan
Ballast Nedam wenst woningbouw te realiseren die voldoet aan het door de Gemeente vastgestelde 'Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw' zoals in bijlage 2 DO Stedenbouw met beschrijving op hoofdlijnen en de daarbij behorende ambitietabel is weergegeven. Bovendien streeft Ballast Nedam naar een GPR-gebouw score 7 als uitwerking van de 'Regionale Duurzaam Bouwen Plus Richtlijn 2008-2012'
 
Zo worden er door Ballast Nedam naast woningen met een GPR score van 7 in de volgende deelplannen woningen gerealiseerd onder de noemer ‘nul op de meter’. Bij deze woningen worden o.a. luchtwarmtepompen toegepast en zonnecollectoren. De woningen halen een EPC = 0 of zelfs een EPC = -0,4 De woningen worden voorzien van een schil met een Rc van 7 en drievoudige beglazing.
 

5 Juridische toelichting

Het voorliggende bestemmingsplan vormt een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Weidelanden'. Het bestaat uit een verbeelding, die de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Weidelanden' voor dit gedeelte vervangt. Op de verbeelding van de partiële herziening zijn de gronden behorende bij de herziening bestemd als Wonen-2 en Wonen-3. De toegestane goot- en bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven in navolging van de systematiek van het moederplan Weidelanden.
 
Voorts voorziet deze partiële herziening in een aanvulling op de bestemmingsplanregels van'Weidelanden'. De overige regels in dit ‘moederplan’ blijven onverminderd van kracht. De herziening wordt hiermee onlosmakelijk verbonden met de regels van het bestemmingsplan ‘Weidelanden’. Hiermee worden de uitgangspunten van het vastgestelde bestemmingsplan gewaarborgd.
 
In de bestemming Wonen – 2 en Wonen – 3 zijn de maximale toegestane goot- en bouwhoogten aangegeven op de verbeelding. Deze zijn respectievelijk 6 en 11 meter hoog. Een uitzondering wordt gemaakt voor het appartementencomplex, waar een maximum bouwhoogte van 13,5 meter toegestaan is.
 
De regels voor Wonen – 2 en Wonen – 3 zijn integraal overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan ‘Weidelanden’. Enkel het aantal woningen uit deze regels is niet overgenomen. Wel wordt een verwijzing gegeven naar de algemene regels uit het moederplan ‘Weidelanden’, waardoor het maximum aantal woningen van 210 overeind blijft.
 

6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij ontwikkelingen die middels het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
 
Met dit bestemmingsplan wordt beoogd het vigerende juridisch-planologisch kader te herzien naar aanleiding van een wijziging in het verkavelingsplan. Door woningen te kunnen realiseren is hier sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Derhalve is het opstellen van een exploitatieplan noodzakelijk, tenzij de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd is. Deze eerste herziening maakt onderdeel uit van het totale woningbouwplan Weidelanden, waarvoor het kostenverhaal geregeld is door middel van een op 16 juni 2011 ondertekende anterieure exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de marktpartij.
De afspraken uit deze overeenkomst blijven onverminderd van toepassing bij de uitwerking van het woningbouwplan. Ten aanzien van de wijzigingen ten opzichte van de ondertekende anterieure exploitatieovereenkomst, wordt een aanvullende overeenkomst gesloten tussen beide partijen in verband met het kostenverhaal voor werkzaamheden met betrekking tot deze partiële herziening.
 

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inleiding

In deze paragraaf worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en hoogheemraadschap en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Ook eventuele inspraakreacties zullen in dit hoofdstuk behandeld worden.
 

6.2.2 Overleg artikel 3.1.1 Bro

Het concept bestemmingsplan ´Weidelanden – eerste herziening´ is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de diverse overlegpartners.
 
Het voorontwerp is in het kader van het vooroverleg toegezonden naar:
  1. Provincie Zuid-Holland;
  2. Hoogheemraadschap van Rijnland;
  3. Gasunie;
  4. Oasen;
  5. Pipe-Line control;
  6. TenneT;
  7. Liander;
  8. Brandweer Hollands-Midden.
 
De onder 1, 4, 5, 7 en 8 genoemde instanties hebben niet gereageerd. De instanties 3 en 6 hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben. De overige instanties hebben de volgende reactie gegeven.
 
2. Hoogheemraadschap van Rijnland
Het hoogheemraadschap merkt op dat de herziening met zich meebrengt dat langs de hoofdwatergang aan de zuidelijke plangrens de bestemming wijzigt van groen in wonen. Dat betekent dat tot op de waterlijn de bouwmogelijkheden verruimd worden. Dit is niet in het belang van het onderhoud van de watergang.
 
Antwoord
Het is geenszins de bedoeling om te bouwen tot op de waterlijn. Tussen het water en de bebouwing dient een bebouwingsvrije zone te worden aangehouden van 5 meter. Om dit te borgen is in artikel 4.5 (Wonen – 3) een specifieke gebruiksregel toegevoegd.
 
Conclusie
Aan de opmerking is tegemoet gekomen door een regeling op te nemen dat binnen 5 meter van de hoofdwatergang geen bebouwing is toegestaan.
 
8. Brandweer Hollands-Midden
Het bestemmingsplan is getoetst aan de externe veiligheidsaspecten en de nu geldende ‘Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid’ en ‘Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening’ van de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Het voorgelegde bestemmingsplan geeft de Veiligheidsregio Hollands Midden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid. Brandweer Hollands Midden stelt dat de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening voldoet aan de vigerende praktijkrichtlijnen.
 
Antwoord
Het advies wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
Conclusie
De opmerking leidt niet tot een aanpassing van het plan.
 

6.2.3 Zienswijzen

 
Het ontwerpbestemmingsplan “Weidelanden, eerste herziening” heeft ingevolge artikel 3:8 van de Wet ruimtelijke ordening, juncto artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, met ingang van donderdag 9 juni 2016 voor een periode van zes weken (tot en met woensdag 20 juli 2016) voor een ieder ter inzage gelegen.
In deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.
 
Ambtelijke wijzigingen
Bij nadere bestudering van het nieuwe stedenbouwkundige plan, is gebleken dat in fase 3 nog een klein stukje van de bestemming Verkeer hersteld dient te worden. Gelijk aan het herstel van de groenstrook en verkeersweg in fase 3 zoals bij het ontwerp reeds meegenomen. Het gaat hier om een geringe strook van in totaal 17,26 m2. Het bestemmingsplan wordt ambtelijk gewijzigd door het meenemen van deze kleine strook midden in het plangebied van fase 3. De strook krijgt de bestemming Wonen-3. Onderstaand figuur geeft de locatie weer van het stukje grond dat bedoeld wordt in deze ambtelijke wijziging (aangegeven in een rood kader). Dit heeft nu nog de bestemming Verkeer en krijgt met de herziening de bestemming Wonen-3.
 
figuur 10: ambtelijke wijziging verkeersstrookje fase 3 geprojecteerd op vigerend bestemmingsplan