Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: bestemmingsplan Weidelanden - eerste herziening
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.B135weideland1her-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in deze eerste herziening, de regels  gegeven in het moederplan van toepassing zijn.

1.1 plan:

het bestemmingsplanWeidelanden, eerste herziening van de gemeente Alphen aan den Rijn.

1.2 moederplan:

het bestemmingsplan Weidelanden met identificatienummer NL.IMRO.1672.11BPHDWeidelanden-VG01, vastgestelddoor de gemeenteraad van de gemeente Rijnwoude (thans: gemeente Alphen aan den Rijn) in zijn vergadering op 31 mei 2012.
 

1.3 partiële herziening:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0484.B135weideland1her-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
 
De begrippen uit artikel 1 van de regels van het moederplan, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
De wijze van meten uit artikel 2 van de regels van het moederplan , is van overeenkomstige toepassing.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, in de vorm van aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen en vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.5.2;
  3. parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen oeververbindingen, water en ontsluitingen;
  4. tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Hoofdgebouwen
Op de voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd woningen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
  1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte';
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximum bouwhoogte;
  3. aaneengebouwde woningen met ten hoogste 4 woningen in dezelfde rooilijn mogen worden gebouwd.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen van de woning van vrijstaande, twee-aaneen gebouwde of aaneengebouwde woningen mag per woning niet meer bedragen dan 50 m², met dien verstande dat het totale bouwperceel bebouwd wordt tot ten hoogste:
    1. ingeval van vrijstaande, twee-aaneen gebouwde woningen 50%;
    2. ingeval van aaneengebouwde woningen 60%;
  2. de goothoogte van bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen van de woning bedraagt ten hoogste 3 m, in het geval van aanbouwen en uitbouwen vermeerderd met 0,25 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  4. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen die voor de voorgevelrooilijn worden geplaatst niet meer mag bedragen dan 1 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  6. de afstand van aanbouwen en bijgebouwen bij vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen tot de voorgevelrooilijn bedraagt tenminste 5 m;
  7. de afstand van aanbouwen en bijgebouwen bij overige woningen tot de voorgevelrooilijn bedraagt tenminste 1 m;
  8. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap.
3.2.3 Bouwen voor de voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van aanbouwen voor de voorgevel gelden de volgende regels:
  1. per gevelvlak van een woning mag één aanbouw worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag, vermeerderd met 0,25 m;
  3. de bouwdiepte bedraagt maximaal 1,0 m;
  4. de afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m;
  5. de breedte bedraagt maximaal 2/3 van het betreffende gevelvlak van de woning.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, afmetingen, dakbeëindiging en de kapvorm van de in 3.2 bedoelde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit zoals neergelegd in het vastgestelde beeldkwaliteitsplan Weidelanden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in 3.2.1 sub a en toestaan dat de op de verbeelding opgenomen goothoogte mag worden overschreden, onder de voorwaarden dat:
    1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 1 meter;
    2. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
    3. bij de afwijking het behoud van een stedenbouwkundige eenheid van de desbetreffende straat in acht wordt genomen;
  2. het bepaalde in 3.2.2 sub a voor een oppervlakte van ten hoogste 60 m² onder de voorwaarden dat:
    1. het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 60%;
    2. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
    3. de stedenbouwkundige eenheid van de desbetreffende straat niet wordt aangetast;
  3. het bepaalde in 3.2.2 sub f tot een afstand van tenminste 1 m onder de voorwaarden dat:
    1. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
    2. de stedenbouwkundige eenheid van de desbetreffende straat niet wordt aangetast;
  4. het bepaalde in 3.2.2 sub h voor het plaatsen van een vrijstaand bijgebouw met een plat dak onder de voorwaarde dat:
    1. de stedenbouwkundige eenheid van de desbetreffende straat en de bebouwingskarakteristiek niet worden aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1 Verbod
Het is verboden bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woonruimte.
3.5.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
  1. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 40 m²;
  2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  4. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van het betreffende perceel.
 

Artikel 4 Wonen - 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen – 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, in de vorm van aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen, vrijstaande woningen en gestapelde woningen, met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met inachtneming van het bepaalde in lid 4.5.2;
  3. parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, oeververbindingen, water en ontsluitingen;
  4. tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Hoofdgebouwen
Op de voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd woningen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
  1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximum goothoogte';
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'maximum bouwhoogte';
  3. aaneengesloten woningen met ten hoogste 4 woningen in dezelfde rooilijn mogen worden gebouwd;
  4. in afwijking van artikel 4.2.1 onder a en b mag de maximum bouwhoogte van gestapelde woningen 13,5 meter bedragen.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen van de woning van vrijstaande, twee-aaneen gebouwde of aaneengesloten woningen mag per woning niet meer bedragen dan 50 m², met dien verstande dat het totale bouwperceel bebouwd wordt tot ten hoogste:
    1. ingeval van vrijstaande of twee-aaneen gebouwde woningen 50%;
    2. ingeval van aaneengebouwde woningen 60%;
  2. de goothoogte van bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen van de woning bedraagt ten hoogste 3 m, in het geval van aanbouwen en uitbouwen vermeerderd met 0,25 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  4. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen die voor de voorgevelrooilijn worden geplaatst niet meer mag bedragen dan 1 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  6. de afstand van aanbouwen en bijgebouwen bij vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen tot de voorgevelrooilijn bedraagt tenminste 5 m;
  7. de afstand van aanbouwen en bijgebouwen bij overige woningen tot de voorgevelrooilijn bedraagt tenminste 1 m;
  8. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap.
4.2.3 Bouwen voor de voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van aanbouwen voor de voorgevel gelden de volgende regels:
  1. per gevelvlak van een woning mag één aanbouw worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag, vermeerderd met 0,25 m;
  3. de bouwdiepte bedraagt maximaal 1,0 m;
  4. de afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m;
  5. de breedte bedraagt maximaal 2/3 van het betreffende gevelvlak van een woning.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, afmetingen, dakbeëindiging en de kapvorm van de in 4.2 bedoelde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit zoals neergelegd in het vastgestelde beeldkwaliteitsplan Weidelanden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in 4.2.1 sub a en toestaan dat de op de verbeelding opgenomen goothoogte mag worden overschreden, onder de voorwaarden dat:
    1. de overschrijding niet meer mag bedragen dan 1 meter;
    2. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
    3. bij de afwijking het behoud van een stedenbouwkundige eenheid van de desbetreffende straat in acht wordt genomen;
  2. het bepaalde in 4.2.2 sub a voor een oppervlakte van ten hoogste 60 m² onder de voorwaarden dat:
    1. het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 60%;
    2. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
    3. de stedenbouwkundige eenheid van de desbetreffende straat niet wordt aangetast;
  3. het bepaalde in 4.2.2 sub f tot een afstand van tenminste 1 m onder de voorwaarden dat:
    1. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
    2. de stedenbouwkundige eenheid van de desbetreffende straat niet wordt aangetast;
  4. het bepaalde in 4.2.2 sub h voor het plaatsen van een vrijstaand bijgebouw met een plat dak onder de voorwaarde dat:
    1. de stedenbouwkundige eenheid van de desbetreffende straat en de bebouwingskarakteristiek niet worden aangetast.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.5.1 Verbod
Het is verboden bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woonruimte.
4.5.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening
Op deze gronden is het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
  1. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 40 m²;
  2. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  3. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  4. het beroep of bedrijf wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van het betreffende perceel.
4.5.3 Bebouwingsvrije zone hoofdwatergang
Teneinde het beheer en onderhoud van de hoofdwatergang te kunnen waarborgen, is het verboden om bouwwerken te realiseren binnen 5 meter van de hoofdwatergang, gelegen ten zuiden van de bestemming Wonen - 3.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene regels

De algemene regels uit hoofdstuk 3 van de regels van het moederplan , voor deze partiële herziening, zijn van overeenkomstige toepassing.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 7.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 7.1 met maximaal 10%.
  3. Lid 7.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 7.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid 7.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

7.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht omgevingsvergunning verlenen.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan “Weidelanden - eerste herziening”.