direct naar inhoud van 5.5 Externe veiligheid
Plan: N207 - Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B110N207noordaadr-VA01

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Voor dit bestemmingsplan is alleen het aspect transport van gevaarlijke stoffen van belang.

Landelijk beleid

Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire Rnvgs) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. In de Circulaire Rnvgs is een risicobenadering voorgeschreven die vergelijkbaar is met de risicobenadering die voorgeschreven is in het Bevi en het Bevb. Verder geldt op grond van de Circulaire Rnvgs dat bij risicoberekeningen voor GF3 (bijv. LPG) uitgegaan moet worden van de in bijlage 2 bij de Circulaire Rnvgs opgenomen vervoershoeveelheden.

De Eerste Kamer heeft begin juli 2013 de Wet basisnet vastgesteld. In samenhang met de Wet basisnet zal ook het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking treden. Met dit besluit wordt voor het transport van gevaarlijke stoffen eenzelfde risicobenadering vastgelegd als op dit moment als voor bedrijven (Bevi) en buisleidingen (Bevb) geldt. Deze risicobenadering is op dit moment geregeld in de Circulaire Rnvgs.

De verwachting is dat het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevt begin 2014 in werking zullen treden.

Het effectgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen is afhankelijk van de over deze weg te transporteren gevaarlijke stoffen. Het effectgebied (= invloedsgebied) kan enkele kilometers bedragen.

De Circulaire Rnvgs vermeldt dat op een afstand van meer dan 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. In het in voorbereiding zijnde Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden voor het basisnet, in lijn met het Bevi, de risiconormen voor het plaatsgebonden risico (uitgedrukt als veiligheidszone) en het groepsrisico vastgelegd.

Het Bevt zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording groepsrisico gaan verplichten. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:

  • het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde OF
  • het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt EN
  • de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Indien het plangebied zich niet binnen 200 meter van een transportroute bevindt, maar wel binnen het invloedsgebied van een transportroute, dienen de mogelijkheden voor hulpverlening, de zelfredzaamheid van de aanwezigen en de bestrijdbaarheid van een calamiteit, de zogenaamde HZB-aspecten, beoordeeld te worden.

Begrippen externe veiligheid

Binnen externe veiligheid spelen een aantal begrippen een belangrijke rol, namelijk het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en de belemmeringenstrook buisleidingen. Hieronder zijn deze begrippen nader uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is het risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel p van het Bevi).

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden.

Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is de cumulatieve kans dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel k van het Bevi).

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het groepsrisico voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire Rnvgs.

De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.

Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (OW): met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-6 per jaar, en met de kans op 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-8 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

Provinciaal beleid

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het "beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen". De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is.

Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 1 maart 2012 beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld. In deze beleidsvisie heeft de gemeente vastgelegd wat haar beleid is ten aanzien van risicovolle activiteiten in de gemeente en de relatie van deze risicovolle activiteiten met kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen zoals woningen, winkels, recreatie-inrichtingen etc. In de beleidsvisie is een afwegingskader voor het groepsrisico opgenomen op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram).

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B110N207noordaadr-VA01_0007.png" Figuur 6: Beslismodel Beleidsvisie

Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.

5.5.2 Onderzoek

Ten behoeve van de wijziging van de N207 en de aanleg van een nieuwe parallelweg, de Woudsedijk-Noord heeft het adviesbureau Arcadis, in opdracht van de provincie Zuid-Holland een MER opgesteld. In dat kader is ook een onderzoek Externe veiligheid uitgevoerd dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. In het MER (hoofdstuk 8 Externe Veiligheid) en het aparte onderzoek (Bijlage 11 Onderzoek Externe veiligheid) wordt uitgebreid ingegaan op dit aspect.

Plaatsgebonden risico

Voor het plaatsgebonden risico zijn alleen de wegkenmerken van invloed op de hoogte van het risico en de aard en intensiteiten van het transport van gevaarlijke stoffen. De wegbreedte is daarin de bepalende factor. In de toekomstige situatie wordt de weg 10 à 16 meter breder. Uitgaande van een worstcase-situatie wordt dan de weg 32 meter breed (16 meter in de huidige situatie + 16 meter verbreding.

De stofcategorie GF3 is de maatgevende stofcategorie voor de hoogte van de externe veiligheidsrisico's. In de (concept) Handleiding risico-analyse transport van gevaarlijke stoffen (HART) zijn vuistregels opgenomen die aangeven hoeveel transport van de stofcategorie GF3 leidt tot een PR10-6 contour. Wanneer dit lager is dan 500 tankwagens GF3 zal geen PR10-6 contour berekend worden. Omdat dit bij de N207 het geval is, is er geen PR 10-6 contour aanwezig. Dit verandert als gevolg van de wegaanpassingen niet.

Groepsrisico

Aan weerszijden van het tracé is sprake van (incidentele) bebouwing, waarbij de bevolkingsdichtheid niet hoger zal zijn dan 80 personen per hectare. Uit de risicoberekeningen die zijn uitgevoerd voor het bestemmingsplanonderzoek is gebleken dat het groepsrisico uitkomt op 0,003 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. De wegaanpassingen bij variant 1 en 2 zijn niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico.

Het berekende groepsrisico valt in zone 3 van het afwegingskader groepsrisico als bedoeld in de beleidsvisie Externe veiligheid van de gemeente. Het groepsrisico is verwaarloosbaar. Een uitgebreide groepsrisicoverantwoording is niet nodig. Wel moet aandacht besteed worden aan de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

5.5.3 Verantwoording groepsrisico

Hulpverlening

Bij hulpverlening gaat het om de mogelijkheden die hulpverleningsdiensten hebben om een calamiteit met gevaarlijke stoffen op de N207 snel te kunnen bereiken.

Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • het plangebied moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten;
  • de wegen waarover de hulpdiensten aan moeten rijden, moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (verharding van ten minste 3,25 meter), met een vrije hoogte van 4,2 meter en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk.

De N207 is vanaf verschillende brandweerkazernes en via meerdere geschikte zijwegen bereikbaar. De wegverbreding en de uitbreiding van het aantal rijstroken zal de bereikbaarheid van de omgeving van de weg ten goede komen. Hiermee wordt voldaan aan de bovenstaande aandachtspunten voor de bereikbaarheid.

Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid wordt gekeken naar de zelfredzaamheid van de aanwezige personen en hun mogelijkheden, gelet op omgevingsfactoren, om te kunnen vluchten.

De mate van zelfredzaamheid wordt bepaald aan de hand van de mate waarin mensen zelfstandig kunnen besluiten te vluchten en tevens in staat zijn te vluchten.

Kinderen, ouderen en minder validen zijn voorbeelden van verminderd zelfredzame mensen. In de nabijheid van de N207 bevinden zich geen locaties die specifiek bestemd zijn voor verminderd zelfredzame mensen.

Voor een oordeel of mensen zelfstandig in staat zijn om te kunnen vluchten is de omgeving van belang. Zijn er voldoende en geschikte vluchtwegen voorhanden via welke in korte tijd de afstand tot de N207 vergroot kan worden.

De omgeving is een open agrarisch gebied. Alleen de woonkern Rijnsaterwoude ligt langs de N207. In het agrarisch gebied kan, indien nodig kan het weiland in gevlucht worden. In de woonkern zijn voldoende wegen aanwezig die van de N207 af gericht zijn. Er zijn voldoende mogelijkheden voor in het gebied aanwezige personen om te vluchten

Bij een eventuele calamiteit is van belang dat aanwezige personen weten wat hen te doen staat. Hierbij speelt een goede risicocommunicatie een belangrijke rol. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel.

De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico's en wat te doen in geval van een calamiteit.

Rampenbestrijding

Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • 1. de aanrijtijd van de hulpdiensten;
  • 2. de maximale afstand tussen een bluswatervoorziening en de inzetlocatie bedraagt 160 meter;
  • 3. brandkranen moeten op 15 meter benaderbaar zijn;
  • 4. om de 80 meter moeten brandkranen beschikbaar zijn (primaire bluswatervoorziening);
  • 5. eventueel open water, dat benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening.

Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.

Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol.

Afhankelijk van de ongevalslocatie zal vanuit een andere brandweerkazerne uitgerukt worden. De aanrijtijden kunnen hierdoor verschillen.

Het is van belang te kijken of er voldoende bluswater in de nabijheid van de N207 voorhanden is. Inmiddels heeft over dit onderwerp overleg met de regionale brandweer plaatsgevonden. Op basis van dit overleg is gebleken dat er geen aanvullende bluswatervoorzieningen benodigd zijn in verband met het feit dat onderhavig bestemmingsplan geen gebouwen mogelijk maakt, waardoor punt 3 en 4 niet relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

5.5.4 Conclusie

Het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de weg valt in niveau 3 als bedoeld in de Beleidsvisie Externe veiligheid en wordt als verwaarloosbaar beschouwd.

Gelet op het bovenstaande achten wij de risico's verantwoord. Hierbij worden de volgende maatregelen getroffen:

  • Eventueel aanvullende bebluswatervoorzieningen langs de N207 zijn niet nodig gelet op de uitkomst van het gepleegde overleg met de regionale brandweer.
  • De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico's en wat te doen in geval van een calamiteit.

Met de beschreven maatregelen wordt voldaan aan de voorwaarden van de Omgevingsvisie externe veiligheid Holland Rijnland.