direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noorderkeerkring 20, Alphen aan den Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Woonforte is voornemens om op de locatie aan de Noorderkeerkring 20-20a te Alphen aan den Rijn 174 wooneenheden te realiseren, waaronder 127 reguliere appartementen en 47 zorgwoningen op de percelen die kadastraal bekend staat als APN01 - A - 7156 en APN01 - A - 7157 in de kadastrale gemeente Alphen aan den Rijn. De huidige bebouwing op de kavel bestaat uit een zorginstelling van GGZ Rivierduinen. De voorgenomen herontwikkeling naar wonen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan “Alphen Stad”. Derhalve dient het vigerende bestemmingsplan "Alphen Stad" te worden gewijzigd.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Kerk en Zanen, gelegen in de buurt Europaplein van Alphen aan den Rijn en wordt globaal begrensd door:

  • woningbouw en een keukenwinkel aan de zuidzijde;
  • de Noorderkeerkring aan de westzijde;
  • het Weteringpad aan de noordzijde;
  • de Europamarkt aan de oostzijde.

De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: luchtfoto projectlocatie (bron: QGIS, eigen bewerking)

1.3 Geldend bestemmingsplan

De geldende planologische regelingen binnen het plangebied zijn:

  • Alphen Stad, vastgesteld op 26 maart 2020;
  • Geluidszone industrieterrein Oude Rijn, vastgesteld op 13 oktober 2016;
  • Parapluplan Parkeren, vastgesteld op 21 september 2017;
  • Parapluplan Archeologie, vastgesteld op 28 maart 2019;
  • Parapluplan Cultuurhistorie, vastgesteld op 27 januari 2022.
1.3.1 Bestemmingsplan "Alphen Stad"

Het bestemmingsplan "Alphen Stad" is het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied. Het bestemmingsplan is door de raad van gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld op 26 maart 2020.

Het plangebied kent de volgende bestemmingen:

  • de enkelbestemming 'Maatschappelijk';
  • de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3a';
  • de gebiedsaanduiding 'overige zone – parkeren';

Er geldt een bouwvlak, waarbinnen gebouwd mag worden tot een maximale goot- en bouwhoogte van 10 meter. Figuur 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: vigerend bestemmingsplan ter hoogte van de projectlocatie (bron: QGIS, eigen bewerking)

Relatie tot ontwikkeling

Op basis van de vigerende bestemmingen is het ter hoogte van de projectlocatie niet toegestaan om woningbouw te realiseren. Bovendien is de beoogde ontwikkeling niet te realiseren binnen de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Derhalve is sprake van strijd met het bestemmingsplan "Alphen Stad".

1.3.2 Bestemmingsplan "Geluidzone industrieterrein Oude Rijn"

Het bestemmingsplan “Geluidzone industrieterrein Oude Rijn” is vastgesteld op 13 oktober 2016 door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn en voorziet in een aparte geluidzone voor zes industrieterreinen. Vijf van de industrieterreinen zijn gelegen in Alphen a/d Rijn en een in Koudekerk aan den Rijn. Onderstaand figuur geeft de grenzen van het gezoneerde industrieterrein Oude Rijn weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0003.png"

Figuur 1.3: Nieuwe grenzen gezoneerd industrieterrein Oude Rijn

Relatie tot ontwikkeling

Op bovenstaande figuur is zichtbaar dat de projectlocatie niet binnen de geluidszone van het industrieterrein Oude Rijn is gelegen. Echter is op basis van de verbeelding behorend tot het bestemmingsplan "Geluidzone industrieterrein Oude Rijn" de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' van toepassing op het plangebied. Voor dit gebied geldt dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie', behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten. De gebiedaanduiding is in figuur 1.2 weergegeven middels de oranje lijn. Deze aanduiding is ook overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de geluidszone in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

1.3.3 Parapluplan "Parkeren"

Dit bestemmingsplan verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar de 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2014 gemeente Alphen aan den Rijn' (of diens rechtsopvolger), zoals door de gemeenteraad op 28 mei 2015 is vastgesteld. Deze beleidsregels zijn niet beperkt tot auto-parkeren, maar hebben ook betrekking op fietsparkeren.

Relatie tot ontwikkeling

In paragraaf 5.4 van deze toelichting vindt de toets aan het gemeentelijk parkeerbeleid plaats.

1.3.4 Parapluplan "Archeologie"

Alphen aan den Rijn is in de huidige bestuurlijk vorm ontstaan in 2014 door een gemeentelijke herindeling tussen Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude met eigen archeologische beleidskaarten.Het parapluplan "Archeologie" heeft als doel om na te gaan in hoeverre de bestaande archeologische waarden- en beleidskaarten bijgesteld moeten worden. Er is nadrukkelijk geen sprake van een herziening van het beleid op basis van de uitgevoerde onderzoeken. Wel zijn voor de gehele gemeente de basiskaarten nagelopen. Er is bovendien meer inzicht in de opbouw van de bodem waardoor de archeologische verwachting van enkele gebieden verandert.

Relatie tot ontwikkeling

Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3a'. Op basis van de vernieuwing van de geologische basiskaart zijn de grenzen van sommige archeologische waarden zones plaatselijk gewijzigd. In paragraaf 5.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

1.3.5 Paraplubestemmingsplan "Cultuurhistorie"

Het paraplubestemmingsplan "Cultuurhistorie" is op 27 januari 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn. Middels het paraplubestemmingsplan zijn verschillende dubbelbestemmingen toegedeeld aan Alphen aan den Rijn. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan kent geen dubbelbestemming met betrekking tot cultuurhistorische waarden. In paragraaf 5.1 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

1.4 Opzet van het plan

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande ruimtelijke en -functionele structuur van het plangebied. Door eerst in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel verklaard. Ook wordt een beschrijving gegeven van het nieuwbouwplan.

In hoofdstuk 3 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue.

Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig artikel 3.1.6 Bro.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting wordt gegeven op de planregels, bedrijvenlijst, verbeelding, waarderingskaart en de regels voor bebouwing.

In hoofdstuk 6 vindt de juridische planbeschrijving plaats: welke bestemmingen worden er aan de gronden gegeven en wat zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden?

In hoofdstuk 7 wordt de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn opgenomen in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is in het plangebied een voormalige zorginstelling van GGZ Rivierduinen. De locatie beschikt over enkele parkeerplaatsen en een kleine groene binnentuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto projectlocatie (bron: QGIS, eigen bewerking)

Het plangebied bevindt zich aan de doorgaande weg Noorderkeerkring. Het treinstation van Alphen aan den Rijn is gemakkelijk per voet te bereiken (circa 10 minuten wandelafstand). De dichtstbijzijnde bushalte bevindt zich op circa 150 meter loopafstand. Het plangebied bevindt zich ten oosten van het centrum van Alphen aan den Rijn.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Randvoorwaardenkader

Als basis voor de herontwikkeling van de locatie, heeft de Gemeente Alphen aan den Rijn een randvoorwaardenkader vastgesteld voor de ontwikkellocatie. Hierin zijn de belangrijkste stedenbouwkundige en programmatische randvoorwaarden opgenomen. Dit met inachtneming van een mogelijke ontwikkeling van het Euromarktgebied als geheel. 

Toekomstperspectief voor het Euromarktgebied
Het toekomstperspectief van de Euromarkt als locatie voor perifere detailhandel locatie is matig. Verkleuring naar een meer gemengd gebied met wonen, werken en voorzieningen ligt daarom voor de hand. Als woonlocatie, direct aangrenzend aan het centrum, heeft het Euromarktgebied veel potentie. Het vormt een goed ontsloten binnenstedelijke locatie, in de directe nabijheid van hoogwaardig openbaar vervoer (het treinstation) maar ook van andere stedelijke (winkel)voorzieningen. Daarnaast is het gebied gelegen aan de Molenwetering als groen decor. Deze groenzone met fietsverbinding zorgt voor een directe groene relatie tussen (binnen)stad en buitengebied. Doel is uiteindelijk om het gehele Euromarktgebied te ontwikkelen tot een toekomstbestendig gemengd woon-, werk- en voorzieningengebied. Daarmee ligt er ook een kans, om een nieuwe ruimtelijk-stedenbouwkundige structuur in het gebied neer te leggen. 

Voor de ruimtelijke structuur wordt een relatief klassieke stedenbouwkundige opzet voorgestaan, bestaande uit relatief brede straatprofielen, begrensd door grotendeels gesloten, alzijdig georiënteerde bouwblokken. De bouwblokken zijn sterk ruimtebegrenzend van karakter. Zij dienen daarmee als heldere begeleiding van de stedelijke buitenruimte.

Door het introduceren van straten over de volle lengte van het plangebied wordt het westelijk deel van de Euromarkt (waaronder de locatie van Rivierduinen) beter bij het geheel betrokken. Aan de zijde van de Molenwetering wordt de huidige 'achterkant' omgedraaid in een voorkantsituatie met adressen. Een verkeersluw (woon)pad biedt hier gelegenheid voor een blokje om, uitkijkend over het groen. Voor de bouwblokken wordt in basis gedacht aan een bouwhoogte van ca. 4 bouwlagen, als begrenzing van de openbare ruimte. lngebed binnen het solide basement van het 4 laagse bouwblok zijn aanvullend ook woontorens mogelijk. Daarmee ontstaat een relatief intensief bebouwd gebied, passend bij de binnenstedelijke verdichtingsopgave. Als tegenhanger dient de openbare ruimte een grote verblijfskwaliteit te hebben met ruimte voor monumentaal opgaand groen.

Randvoorwaarden voor kavel Rivierduinen
Aanvullend op de context van dit toekomstperspectief zijn meer specifieke ruimtelijke en programmatische randvoorwaarden voor de kavel van Rivierduinen opgesteld. Deze vormen de leidraad voor de planvorming. De ruimtelijk-stedenbouwkundige randvoorwaarden beschrijven een half gesloten bouwblok met een open middenhof. Qua hoogte dient te worden aangesloten bij de bestaande woonbebouwing van 5 bouwlagen. Aanvullend is er op een tweetal plekken, op afstand van de bestaande woonbebouwing, ruimte voor hoogteaccenten tot 8 bouwlagen. Aan de noordzijde van de plot moet ruimte gemaakt worden voor een woonpad langs de Molenwetering. Het bouwblok moet zich in de oriëntatie en uitstraling aan de west, noord- en oostzijde nadrukkelijk naar buiten richten, naar het openbaar gebied. Voor het noodzakelijke parkeerprogramma geldt dat deze op eigen terrein uit het zicht vanaf de openbare ruimte gerealiseerd zal moeten worden. E.e.a. is verbeeld in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0005.png"

Figuur 2.2 Ruimtelijke randvoorwaarden kavel Rivierduinen

Qua programmatische invulling is gesteld dat de gemeente op zoek is naar locaties voor de huisvesting van bijzondere groepen die problemen hebben met zelfredzaamheid (op het gebied van wonen). Mede gelet op de huidige bestemming 'maatschappelijk' is deze locatie bijzonder geschikt voor deze groepen, in het bijzonder maatschappelijke opvang en beschermd en beschut wonen. De gemeente heeft zich bereid verklaard om mee te werken aan een (gedeeltelijke) verkleuring naar wonen, op voorwaarde dat er 60 kleine woningen / eenheden voor bijzondere groepen worden gerealiseerd (met een prijs tot de aftoppingsgrens).

2.2.2 Programma Noorderkeerkring

De huidige bestemming van de locatie is maatschappelijk. De gemeente is zeer dringend op
zoek naar locaties voor de huisvesting van bijzondere groepen die problemen hebben met
zelfredzaamheid (op het gebied van wonen). Deze locatie is bijzonder geschikt voor de huisvesting van deze groepen, in het bijzonder maatschappelijke opvang en beschermd en beschut wonen. De gemeente is bereid om mee te werken aan een (gedeeltelijke) verkleuring naar wonen, op voorwaarde dat een deel van het programma voorziet in kleine wooneenheden voor bijzondere groepen (met een prijs tot de lage aftoppingsgrens).

De beoogde ontwikkeling van de locatie voorziet in de realisatie van 127 woningen (appartementen), waarbij de woningen variëren in grootte van 30 tot 110 vierkante meter. Het overgrote deel van de appartementen wordt beschikbaar gesteld aan het sociale segment. Daarnaast wordt een klein deel aan het middensegment toebedeeld. Woonforte is bovendien, in lijn met de wens van de gemeente, voornemens om 47 zorgeenheden te realiseren binnen het plan, met een woningrootte van circa 55 m2. De programmatische indeling van het plan is derhalve als volgt:

  • 127 appartementen;
  • 47 zorgeenheden met bijbehorende voorzieningen, zoals gemeenschappelijke ruimten.

Het voorgestelde programma wijkt ten aanzien van het zorgprogramma af van het randvoorwaardenkader. In plaats van 60 zorgeenheden, wordt in het plan voorzien in 47 zorgeenheden. Deze afwijking wordt acceptabel geacht, omdat het overgrote deel van het overige programma bestaat uit de realisatie van sociale huurwoningen. Slechts twee appartementen worden aan de middenhuur sector toegekend. Omdat de behoefte aan sociale huurwoningen een grote maatschappelijke opgave betreft en daarmee aldus een belangrijke groep woningzoekenden wordt gediend, kan worden ingestemd met minder zorgeenheden in het plan dan oorspronkelijk voorzien.

2.2.3 Ontwerp Noorderkeerkring

De locatie leent zich uitstekend voor het huisvesten van zowel jonge als oudere bewoners. Senioren willen in een omgeving wonen met een goed voorzieningenniveau, hetgeen op deze locatie met winkelvoorzieningen en nabijheid van openbaar vervoer goed te verwezenlijken is. In combinatie met jongeren en jonge gezinnen kan sociale cohesie worden gevormd. Een ontmoetingsplek waar deze sociale interactie verder kan worden ondersteund, wordt gezocht in de vorm van een centrale binnentuin. Naast activiteiten, wordt hier ook gedacht aan moestuintjes of kassen waarin men kan participeren. Met de realisatie van het beoogd programma worden dan ook kansen gezien om een bijzonder woongebouw te realiseren waar wonen, zorg en welzijn samenkomen. Met een sfeer van betrokkenheid, waar bewoners naar elkaar omkijken en actief meedoen.

Beschrijving ontwerp
Het ontwerp voor de Noorderkeerkring 20 bestaat uit één bouwvolume in de vorm van een U, waarbij twee hoogteaccenten worden gerealiseerd van maximaal acht bouwlagen (maximale bouwhoogte 26 meter). Deze U-vorm is vanaf de eerste verdieping in het midden opengebroken zodat het groen van de Molenwetering zichtbaar is vanuit de binnentuin.

De overige bouwlagen beslaan maximaal vijf bouwlagen (maximale bouwhoogte 14 tot 17 meter). Binnen de U-vorm op de begane grond wordt ruimte geboden aan parkeerplaatsen. De daken worden voorzien van zonnepanelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0006.png"

Figuur 2.3: Schets toekomstige situatie (bron: de Architekten Cie)

Het ontwerp past binnen de uitgangspunten van het kavelpaspoort. De geboden bouwenvelop wordt niet maximaal benut. Vooral ter plaatse van de aansluiting met het zuidelijk gelegen woongebouw wordt bij het ontwerp een bouwlaag minder gerealiseerd (vier bouwlagen in plaats van vijf).

Op het maaiveld worden in totaal 107 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hier komen ook de kleinere wooneenheden, een deel van het zorgprogramma en de entrees van de torens. Het zorgprogramma wordt geclusterd aan de oostzijde van het plangebied.

De buitenruimtes bestaan uit de binnentuin die op het dak van de parkeerlaag wordt gerealiseerd. De woningen hebben een buitenruimte in de vorm van balkons of dakterrassen. Met de realisatie van de binnentuin, waar privé en openbaar elkaar raakt, wordt een intieme plek gecreëerd waar ontmoeting en verblijf in een groene omgeving centraal staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0007.png"

figuur 2.4: Voorlopige impressie nieuwbouw (bron: De Architekten Cie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0008.png"

figuur 2.5: Voorlopige impressie nieuwbouw (bron: De Architekten Cie)

Beeldkwaliteit
De vormgeving kent een lichte kleurstelling, Door de toepassing van een steen met allure ontstaat een kwalitatief sterke basis. Een toevoeging van architectonische details stellen we voor in zorgvuldige toepassing en subtiele verbijzonderingen in metselwerk. Door enkele neggen of kozijnen en door ingetogen gebruik van kozijnen en hekwerken. De basisgevel – het kader - is repetitief. De variatie en herkenbaarheid van de bouwdelen mag daarbij echter niet verloren gaan. Daartoe wordt diversiteit in de expressie nu gevonden binnen de uitwerkingsopties binnen het kader. Variatie door een spel van open en dicht in de kozijnen, steenkleur binnen het kader, erkers, Franse balkons en hekwerken.

Met dit pallet aan keuzes wordt de architectuur georganiseerd, vormgegeven en op maat aangepast op de behoeftes van de verschillende samengevoegde groepen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) naar de Tweede Kamer gestuurd. In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld. In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

Relatie tot ontwikkeling
Geen van de in de NOVI beschreven nationale belangen wordt geraakt door de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

Relatie tot ontwikkeling
Het Barro legt geen restricties op voor de locatie waar de ontwikkeling wordt voorzien.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 6, waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:
Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.  


Relatie tot ontwikkeling
De projectlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat de realisatie van maximaal 174 wooneenheden (waarvan 47 zorgeenheden betreffen) en kan daarmee, gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, wel worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond.

In paragraaf 3.4.2. zal blijken dat er tot het jaar 2040 behoefte is aan de realisatie van 22.110 extra woningen in de regio Holland Rijnland. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 174 wooneenheden (127 reguliere woningen en 47 zorgeenheden) en sluit daarmee aan bij de recente en toekomstige woningbehoefte in Alphen aan den Rijn.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen verdeeld over het bouwvolume. De woningen variëren in groottes van circa 30 m² tot circa 100 m², waardoor er binnen het gebouw een verscheidenheid aan type huishoudens en inkomensgroepen zal ontstaan. Daarnaast wordt het programma verrijkt met een aandeel zorgeenheden. Voorts wordt ruimschoots voldaan aan het vereiste minimaal 30% van het programma aan de sociale huursector toe te wijzen. Een en ander is in lijn met de behoefte zoals verwoord in de Woonvisie 2021 - 2025 (paragraaf 3.4.2).

Conclusie
Het aspect 'Ladder voor duurzame verstedelijking' voorziet in de behoefte aan woningen in de regio Holland Rijnland. Tevens voldoet de beoogde ontwikkeling aan de het regionale en gemeentelijke woonbeleid en vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De laatste versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is de geconsolideerde versie van 1 februari 2023. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in zes ambities:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. De omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

Relatie tot bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling is een vorm van inpassing. Er is immers sprake van een plan dat aansluit bij de gebiedsidentiteit en zich in de bestaande structuur voegt. De voorziene woonfunctie binnen het plangebied heeft tot gevolg dat een impuls wordt gegeven aan de stedelijke c.q. ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en levert een positieve bijdrage aan de situeringswaarde van de omgeving. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de volgende provinciale opgaven:

  • Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, voldoen aan de wens van de provincie om eerst zoveel mogelijk binnenstedelijke locaties voor woningbouw te benutten.
  • Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen. De insteek van dit bestemmingsplan om op korte termijn een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken past in de insteek om de woningbouw in de provincie te versnellen.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities en relevante beleidsopgaven uit de Omgevingsvisie van Zuid-Holland. Voor het overige is plan daarmee niet in strijd.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Op 1 februari 2023 is, naast de Omgevingsvisie, ook de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet af mag nemen, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Daarnaast zijn de bepalingen ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen van belang, en dient een toets aan provinciale milieubelangen plaats te vinden.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6.9 van de Omgevingsverordening gaat in op de bepalingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Deze komen voort uit de gestelde ambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie en borgen daarmee de uitvoering van dat belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0009.png"
Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling is sprake van 'inpassing' ex artikel 6.9, lid 1, onder a van de Omgevingsverordening. De ontwikkeling sluit aan bij de (toekomstige) gebiedsidentiteit rondom de Euromarkt, waar wordt ingezet op een combinatie van meerdere functies met een levendig woon-werkgebied als resultaat. Er is sprake van een plan dat aansluit bij de gebiedsidentiteit en zich in de bestaande structuur voegt. De voorziene sociale woonfunctie op de projectlocatie heeft tot gevolg dat een impuls wordt gegeven aan de stedelijke c.q. ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Zo wordt aangesloten op de ambitie de stationsomgeving aantrekkelijker te maken. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de gebiedsopgave 'behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit'

Beoordeeld dient te worden of de plannen voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voor dit gebied. Aan de diverse kaartlagen wordt hierna getoetst.

Laag van de stedelijke occupatie

Conform de kwaliteitskaart is de projectlocatie gelegen in de laag 'steden en dorpen', zie figuur 4.1. Bij deze laag behoren steden, dorpen, hoogbouw, historische kernen en centra, en bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0010.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart ‘laag van de stedelijke occupatie' (bron: Provincie Zuid-Holland)

Voor deze laag gelden een aantal richtpunten, die hieronder zijn weergegeven voor zover relevant en daarmee niet limitatief:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur;
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;


Toepassing richtpunten
Het plan kent een variatie in bouwhoogte, bestaande uit gemiddels vijf bouwlagen en daarmee een maximale bouwhoogte van ca. 16 meter en twee hoogteaccenten tot 8 bouwlagen (max. 26 meter). Deze bouwhoogte wordt niet gezien als hoogbouw, maar de bouwhoogte dient evenwel te passen in de omgeving waarin deze wordt gerealiseerd. Hiertoe heeft de gemeente onlangs de 'Intensiveringsvisie woningbouw Alphen aan den Rijn' vastgesteld, met ruimtelijke randvoorwaarden voor de verdere verdichting van de gemeente. Het initiatief is ontworpen in lijn met de Intensiveringsvisie. HIertoe wordt verwezen naar paragraaf 3.4.5 van deze toelichting. De geplande bouwhoogte van gemiddeld 16 meter en twee hoogteaccenten van 26 meter ter plaatse van het plangebied Noorderkeerkring past daarmee binnen de bestaande structuur.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
In artikel 6.10 worden de voorwaarden voor het toestaan van stedelijke ontwikkeling gegeven. Belangrijk daarbij is dat een ontwikkeling de Laddertoets moet doorlopen, en voorzover sprake is van een locatie in het landelijk gebied, moet zijn opgenomen in de 3 hectare-lijst van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0011.png"

Voor stedelijke ontwikkeling geldt dat moet worden voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, voor een inhoudelijke beoordeling daarvan wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4, waarin het initiatief de Laddertoets met succes heeft doorstaan. Tevens worden geen bestemmingen gerealiseerd die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie. Tot slot geldt dat het plangebied geen deel uitmaakt van het landelijk gebied, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de 3 hectarelijst van de provincie (Omgevingsprogramma Zuid-Holland).

Artikel 6.50 Risico's van klimaatverandering
De risico's die voortvloeien uit de steeds verdergaande klimaatveranderingen dienen zo veel mogelijk te worden beperkt. In de Omgevingsverordening van de provincie is daartoe een bepaling opgenomen, op grond waarvan in bestemmingsplannen zo veel mogelijk rekening dient te worden gehouden met de risico's. Artikel 6.50 stelt hierover het volgende.

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
b. overstroming;
c. hitte;
d. droogte.  


Een klimaatadaptieve omgeving is een omgeving die de veranderende weersomstandigheden eenvoudig op kan vangen. Het gaat dan om het opvangen van extreme regenval tegenover periodes van grote droogte. Een belangrijke maatregel waarmee regenwater langer vastgehouden kan worden, is onder meer het toepassen van groene daken. Daarnaast dient binnen voorliggend ontwerp rekening te worden gehouden met de compensatieopgave in verband met de toename van het verhard oppervlak. Voor een deel is de oplossing gelegen in de groene binnentuinen, een hoogwaarde groene invulling van het openbaar gebied en in de groene daken. Het toepassen van extra groen maakt waterbuffering in tijden van zware regenval mogelijk en voorkomt oververhitting en droogte van de gebouwde omgeving. Voor het overige is in samenwerking met de gemeente Alphen aan den Rijn gezocht naar mogelijkheden tot het bergen van 113 m2 extra wateroppervlak aan de Molenwetering. In paragraaf 5.13 van voorliggende toelichting, wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid. Daarin is tevens aandacht besteed aan het onderwerp klimaatadaptatie. Op het wateraspect wordt in paragraaf 5.3 nader ingegaan.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening. Voor het overige is de ontwikkeling daarmee niet in strijd. De Omgevingsverordening Zuid-Holland staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Omgevingsagenda Holland Rijnland 2040

De Regionale omgevingsagenda (ROA) Holland Rijnland (d.d. 11 juni 2021) is een gezamenlijk product van de dertien gemeenten Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Voorschoten, Teylingen en Zoeterwoude. Met de omgevingsagenda wordt voldaan aan het verzoek van het algemeen bestuur Holland Rijnland en de gemeenteraden om te komen tot een integraal ruimtelijk afwegingskader.

Met de Regionale omgevingsagenda wordt, als gebiedsgerichte uitwerking, aangesloten bij de prioriteiten zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), de Groeiagenda Zuid-Holland. Deze omgevingsagenda staat niet op zichzelf, maar hangt nauw samen met onder meer de Regionale Strategie Mobiliteit (RSM), Regionale Energie Strategie (RES 1.0), de actualisatie van de Regionale Woonagenda en de mogelijk toekomstige Regionale Landschapsstrategie. Deze documenten worden in een later stadium vertaald naar een integraal uitvoeringsprogramma met acties, maatregelen en projecten om – aanvullend op wat al loopt – de komende jaren gezamenlijk op te pakken.

De Regionale Omgevingsagenda bespreekt hoe op integrale wijze alle ruimte-vragende functies een plek kunnen krijgen in de regio of waar keuzes gemaakt moeten worden. Deze omgevingsagenda helpt bij het maken van richtinggevende keuzes voor de toekomst.

De agenda bestaat uit een aantal verhaallijnen (ambities) die in elkaar overlopen en elkaar versterken:

  • een sterke kenniseconomie en complementaire bedrijvigheid;
  • huisvesting;
  • infrastructuur voor mobiliteit en energie;
  • toekomstperspectief landschap.

Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in circa 174 woningen, waaronder een aandeel zorg. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de agenda voor de regio om te voorzien in voldoende passende huisvesting. De beoogde ontwikkeling is bovendien gelegen in Alphen aan den Rijn, welke onderdeel uitmaakt van de aangewezen verstedelijkingsas.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de relevante ambities uit de Regionale Omgevingsagenda Holland Rijnland 2040.

3.3.2 Regionale Woonagenda 2017

Holland Rijnland ligt centraal tussen de belangrijke economische kerngebieden Amsterdam en Den Haag. Er bestaat een grote verwevenheid tussen de Haagse, Leidse en Amsterdamse agglomeraties. Dit resulteert in een hoge druk op de ruimte in Holland Rijnland: voor bedrijfsterreinen, kantoren en wonen. De druk blijft hoog omdat het lastig blijkt om in dit deel van de Randstad de woningproductie gelijke tred te laten houden met de behoefteontwikkeling.

In de periode tot 2030 moeten er volgens de provinciale verstedelijkingsagenda “Samen waarmaken en versnellen” in de zuidelijke Randstad 230.000 woningen toegevoegd worden. De
verstedelijkingsagenda constateert dat deze ontwikkeling niet gaat lukken zonder tempoversnelling. Volgens de verstedelijkingsagenda ligt er ook een belangrijke opgave in de regio Holland Rijnland, vanuit de agglomeratie Amsterdam en de as Leiden-Katwijk.

Volgens de prognoses is er tussen 2017 en 2030 een toename van de woningbehoefte van 22.100 tot ruim 28.000 woningen. Dat komt neer op 1.700 à 2.200 woningen per jaar. De eerste jaren is de geprognosticeerde groei relatief groot, waardoor de urgentie van de woningbouwopgave in deze periode groot is. Om deze doelstellingen waar te maken heeft zijn er binnen de regio Holland-Rijnland tien opgaven opgesteld:

  • Opgave 1: om in te spelen op de woningbehoefte blijft de komende jaren een forse bouwproductienoodzakelijk: tot 2030 in totaal minimaal 1.600 extra woningen per subregio;
  • Opgave 2: gelet op het langetermijnperspectief van verminderde groei, vergt de nieuwbouw de komende jaren extra zorgvuldigheid: gericht op de ruimtelijke afronding van de stedelijke kernen;
  • Opgave 3: inbreiding krijgt prioriteit boven inbreiding als gevolg van ruimtegebruik en veranderende vraag in de toekomst. Dit betekent dat plannen worden afgewogen op basis van de regionale kernwaarden: compleet, sterk, open en mooi.
  • Opgave 4: de regionale ontwikkeling vraagt om samenhang tussen economische ontwikkeling, bereikbaarheid, landschap en wonen;
  • Opgave 5: de regio kent een palet aan woonmilieus. Inspelen op de behoefte vraagt dan ook toevoegingen in deze verschillende milieus: stedelijk, suburbaan en dorps; met een bijpassend product.
  • Opgave 6: binnen de woningbouwplanning moet ruimte zijn voor een gegarandeerd contingent sociale huur-, middeldure huur- en goedkope koopwoningen.
  • Opgave 7: in de regio is aanbod nodig van kleine woonvormen inzetbaar voor bijzondere doelgroepen en spoedzoekers.
  • Opgave 8: het bevorderen van doorstroming van (jongere) ouderen op de woningmarkt moet resulteren in aanbod voor gezinnen.
  • Opgave 9: woningbouwontwikkeling in de regio kan niet los gezien worden van de duurzaamheidsopgave, mobiliteit/bereikbaarheid, bodemdaling, etc.
  • Opgave 10: alle gemeenten zullen hun redelijke bijdrage moeten leveren om de druk op de woningmarkt te beperken en verdringing te voorkomen.

Daarnaast heeft de regio heeft samen met de Provincie de Kantorenvisie uitgewerkt. Een van de aspecten die hierin aan de orde komt is het hergebruik van leegstaande kantoren voor wonen. Het is zaak dat hergebruik en transformatie makkelijker mogelijk worden, door het wegnemen van belemmerende regelgeving.

Relatie tot ontwikkeling
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt - in meer of mindere mate - een bijdrage geleverd aan alle tien opgaven zoals benoemd in de Regionale Woonagenda.

Door de realisatie van maximaal 127 appartmenten en 47 zorgeenheden binnen het plangebied wordt bijgedragen aan de opgave om per subregio minimaal 1.600 woningen te realiseren. Het plangebied is daarnaast aan te merken als een inbreidingslocatie, waar in de huidige situatie een oud pand van GGZ Rivierduinen aanwezig is. Door de centrale ligging in de nabije omgeving van het treinstation van Alphen aan den Rijn en de omliggende uitvalswegen, heeft het plangebied een uitstekende bereikbaarheid. De toevoeging van een divers woonprogramma welke met name gericht is op jongeren, ouderen en zorgbehoevenden draagt bij aan het bevorderen van doorstroming op de woningmarkt. De initiatiefnemer verplicht zich daarnaast tot het realiseren van 47 appartementen voor GGZ Rivierduinen, waardoor de verplichting tot het ontwikkelen van 25% sociale huurappartementen vervalt. Opgemerkt moet worden dat de initiatiefnemer voornemens is om sociale woningen te realiseren, aangezien het hier een woningcorporatie betreft. Er zal in ieder geval worden voldaan aan de minimale eis van 25% sociale huurwoningen. Tot slot wordt sterk ingezet op de aspecten duurzaamheid, (duurzame) mobiliteit en een groene inrichting. In hoofdstuk 5 van deze toelichting komt dit nader aan de orde.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de opgaven uit de Regionale Woonagenda.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn: "Groene gemeente met lef!"

Op 27 januari 2022 heeft de gemeenteraad Alphen aan den Rijn de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn "Groene gemeente met lef!" (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie is een visie-document waarin de langetermijnkeuzes van de gemeente zijn beschreven voor de fysieke leefomgeving. De gemeente Alphen richt zich daarbij op ontmoeten en verbinden, duurzaam en groen en vitaal wonen en leven. De omgeving is alles buitenshuis, dus alles wat nodig is om te wonen, te werken, te leren en te ontspannen of sporten. Het gaat bijvoorbeeld over lucht en water, wegen en gebouwen.

De omgevingsvisie gaat uit van 5 integrale ontwikkelrichtingen/thema's, waarvan de gemeente de ambitie heeft gesteld deze thema’s zo goed mogelijk uit te voeren. De volgende 5 thema's komen aan bod in de Omgevingsvisie:

  • 1. gezonde vergroening;
  • 2. samen sterker;
  • 3. waardevol buitengebied;
  • 4. landschappelijke versterking;
  • 5. duurzaam ondernemen.

Binnen de vijf thema's zijn vervolgens een aantal doelen gesteld om de ambities per thema te bereiken.

Relatie tot bestemmingsplan
Het initiatief dat met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, kent diverse raakvlakken met de thema's en bijbehorende doelen uit de Omgevingsvisie. Hieronder wordt ingegaan op de doelen en thema's en de wijze waarin voorliggend bestemmingsplan in de verwezenlijking daarvan voorziet. Uitsluitend de thema's en doelen die van toepassing zijn worden behandeld. Niet alle onderwerpen zijn immers van belang voor de ontwikkeling op deze locatie. De weergegeven ambities en doelen zijn daarmee niet limitatief.

Landschappelijke verstedelijking

  • 1. Meer kwalitatief hoogwaardige en diverse leefomgevingen: In paragraaf 2.2 is de visie op het ontwerp van de nieuwe woningen weergegeven. Met het plan wordt een nieuwe woonbuurt ontworpen waarbij specifiek aandacht bestaat voor de menselijke maat. De bewoners moeten zich thuis voelen, maar niet alleen in de eigen woning. Juist het thuisgevoel en leefbaarheid van de nieuwe buurt moet bijdragen aan het gevoel van thuiskomen. Dit wordt bewerktstelligd door voorwaardes te scheppen voor ontmoeting, de manier waarop ruimtes worden vormgegeven, het creëren van een persoonlijke en prettige route van straat naar huis. Deze route heeft een schakering tussen privé en openbaar en alle stappen daartussen. De aandacht die uitgaat naar de toekomstige gebruikers en de maatregelen die daartoe worden getroffen, maken de nieuwe woonbuurt een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving en bovendien anders dan de andere, waarmee met dit initiatief tegemoet wordt gekomen aan de doelstelling voor meer kwalitatief hoogwaardige en diverse leefomgevingen.
  • 2. Voldoende bereikbare woningen voor jong, oud en kwetsbaren: Het plan gaat uit van 127 wooneenheden die grotendeels aan de sociale huursector worden toegewezen, waarin zowel jonge starters als ouderen hun thuis kunnen vinden. Door de woningen in te richten volgens de principes van de huidige tijd waarin wij leven, ontstaan aantrekkelijke woningen waarin bewoners langer zelfstandig kunnen wonen en met de combinatie van doelgroepen ontstaan kansen voor het ontstaan van sociale cohesie. Daarnaast worden 47 zorgeenheden gerealiseerd. Dit initiatief sluit naadloos aan bij deze doelstelling.


Samen sterker

  • 3. Vitalere inwoners (gezond en veerkrachtig) : ruimte voor sport en spel draagt vanzelfsprekend bij aan de vitaliteit van de inwoners. Dit is echter niet de enige voorwaarde voor de gewenste gezondheid en veerkrachtigheid. Ook het voorzien in een geschikt woonmilieu, waarbij in het ontwerp zorg wordt gedragen voor sociale cohesie en comfort, draagt bij aan de vitaliteit van de inwoners. Daarnaast biedt de buurt en de ligging nabij voorzieningen - waaronder het Europapark - kansen voor de optimale benutting van de mogelijkheden die de stad biedt.
  • 4. Inclusieve openbare ruimte en voorzieningen: Inclusief betekent dat elk individu als volwaardig en gelijkwaardig wordt gezien. Toegang tot en gebruik van de fysieke omgeving is daar ook een belangrijk onderdeel van. De omgeving moet zó zijn ingericht dat iedereen mee kan doen. Dit is dan ook één van de ontwerpuitgangspunten geweest binnen het plangebied. Voor de verbinding met de omgeving buiten de eigen woonbuurt is daarbij ook de toegang tot het openbaar vervoer van belang. Ten zuiden/zuidoosten van het plangebied zijn de haltes Molenwetering en Europalaan gelegen, waar stadsbussen 3 en 4 stoppen (start- en eindpunt Station Alphen aan den Rijn). Beide bushaltes zijn rolstoeltoegankelijk. Het station van Alphen alphen aan den Rijn, bevindt zich op een loopafstand van ca. 10 minuten tot de locatie (hemelsbreed ca. 600 meter). Met de diverse verbindingen rondom de locatie kan worden gesteld dat sprake is van inclusiviteit.
  • 5. Actiever ruimte bieden op initiatieven gericht op reuring en ontmoeting: Hoewel het initiatief dat met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt niet direct gericht is op reuring, kan wel worden gesteld dat door oog voor de menselijke maat en behoefte van de toekomstige gebruikers, rekening wordt gehouden met ontmoeting, sociale cohesie en contactmomenten. Onderdeel daarvan vormt bijvoorbeeld de mogelijke inrichting van de binnentuin met moestuintjes gericht op ontmoeting en interactie waar bewoners - al dan niet gezamenlijk - een actieve bijdrage kunnen leveren. Ook op dit onderdeel draagt het plan daarom bij aan de doelstellingen uit de gemeentelijke Omgevingsvisie.

Gezonde vergroening

  • 6. Groener en gezonder milieu: Gezondheid is van groot belang voor de kwaliteit van het leven. Voldoende groen draagt daar ook aan bij. Eén van de mogelijkheden om daar aan bij te dragen is het vergroenen van de bebouwing en creëren van een omgeving die een gezondere leefstijl bevordert. Daar draagt voorliggend initiatief specifiek aan bij door:
    • a. groene en leefbare herinrichting openbaar gebied;
    • b. het inrichten van de gemeenschappelijke binnentuin, zodat dit element integraal onderdeel gaat uitmaken van de leefomgeving van de toekomstige gebruikers.  
  • 7. Verduurzaming gebouwde omgeving: Het verduurzamen van de bebouwde omgeving is noodzakelijk om de leefkwaliteit te verbeteren en te voorzien in de afgesproken energietransitie. Niet altijd is het mogelijk om de bestaande bebouwing in de huidige vorm te verduurzamen. Door de bebouwing te vervangen door nieuwbouw, waarbij oog is voor het toepassen van diverse duurzame methoden, wordt aan de verduurzaming van de gemeente bijgedragen. Groene daken en zonnepanelen hebben daarin ook een groot aandeel, alsook de gasloze oplevering van de appartementen. Alle voorzieningen tezamen leiden tot een toekomstbestendige woonbuurt.
  • 8. Klimaatadaptievere omgeving : Een klimaatadaptieve omgeving is een omgeving die de veranderende weersomstandigheden eenvoudig op kan vangen. Het gaat dan om het opvangen van extreme regenval tegenover periode van grote droogte. Een belangrijke maatregel waarmee regenwater langer vastgehouden kan worden, is onder meer het toepassen van groene daken. Daarnaast dient binnen voorliggend ontwerp rekening te worden gehouden met de compensatieopgave in verband met de toename van het verhard oppervlak. Voor een deel is de oplossing gelegen in de groene binnentuinen, een hoogwaarde groene invulling van het openbaar gebied in de groene daken. Voor het overige is in samenwerking met de gemeente Alphen aan den Rijn gezocht naar mogelijkheden tot het bergen van 113 m2 extra wateroppervlak in de Molenwetering. Op het wateraspect wordt in paragraaf 5.3 nader ingegaan.


Conclusie
Met bovenstaande uiteenzetting kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling op diverse onderdelen raakvlakken kent met en bijdraagt aan de doelstellingen die de gemeente de komende jaren voor ogen heeft. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het gemeentelijk beleid, waarmee kan worden geconcludeerd dat hier geen belemmeringen voor de vaststelling van het plan "Noorderkeerkring" optreden.

3.4.2 Woonvisie 2021 - 2025

De gemeenteraad heeft op 27 januari 2022 de Alphense 'Woonvisie 2021 - 2025' vastgesteld. Daarin is de visie voor de komende vier jaar op het woonbeleid neergelegd. De gemeente Alphen aan den Rijn wil zich ontwikkelen tot een knooppunt van landschap en stad met vitale kernen. Door de toenemende druk op de woningmarkt in zowel de grotere kernen als de dorpen komt de vitaliteit van de gemeente onder druk te staan. Ook zorgt de schaarste op de woningmarkt ervoor dat niet iedereen een passende woning kan vinden. Door de strategische ligging in het Groene Hart is de gemeente een populaire woonplek voor jonge gezinnen. Dit verhoogt de druk verder en zorgt voor verdringing van woningzoekenden die nog geen plek hebben, zoals starters op de woningmarkt. Dit vraagt daarom snel extra woningen in alle kernen van de gemeente. Naast de druk op de markt zijn er ook nieuwe opgaven rond van wonen en zorg, nieuwe doelgroepen die zich aandienen, en het verduurzamen en klimaatadaptief maken van de bestaande woningvoorraad. Om adequaat in te kunnen spelen op deze opgaven stelt de gemeente prioriteiten:

  • 1. Snel realiseren van extra woningen.
  • 2. Doorstroming stimuleren voor passend wonen.
  • 3. Flankerende inzet voor een betere woningmarkt.

De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie (GOVI) en bevat daarom een deel ‘visievorming’. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt in beleid. Het gaat hierin om de volgende thema’s:

  • 1. Voldoende bereikbare woningen.
  • 2. Aandacht voor senioren en bijzondere doelgroepen met een zorgvraag.
  • 3. Gezonde vergroening en landschappelijke verstedelijking.
  • 4. Verduurzaming van de gebouwde omgeving.

Relatie tot bestemmingsplan
De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, geeft invulling aan alle vier de thema's waar de woonvisie op inzet. Met het initiatief neemt het aantal woningen toe. De woningen variëren qua oppervlak tussen de 30 m2 GBO tot 100 m2 GBO en zijn bestemd voor verschillende doelgroepen. De woningen worden zoveel als mogelijk levensloopbestendig uitgevoerd. Hierdoor zijn de woningen zowel geschikt voor senioren als voor starters en zorgbehoevenden. De maximaal 127 appartementen worden vooral in het sociale segment gerealiseerd en daarnaast komen er 47 zorgeenheden. Er wordt voldaan aan de eis van 30% sociale huur, aangezien ten minste 90% van de te bouwen woningen binnen de sociale huursector worden ontwikkeld. In de regels van dit bestemmingsplan is in artikel 9 vastgelegd dat minimaal 30% van het totale aantal te realiseren woningen als sociale huurwoningen worden uitgevoerd.

Er wordt getracht een groene binnentuin te realiseren. Daarnaast worden in het plangebied duurzaamheidsmaatregelen getroffen zoals een groen dak, waardoor sprake is van een veilige en gezonde leefomgeving. Ook op woningniveau worden duurzaamheidsmaatregelen getroffen. Zo worden de woningen onder andere gasloos uitgevoerd en worden ze duurzaam verwarmd en verkoeld. Voorts worden PV-panelen op het dak geplaatst.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan past binnen de gemeentelijke ambities op het gebied van wonen en levert een bijdrage aan de vier hoofdthema's waar de Woonvisie 2021 - 2025 op inzet. Er is sprake van de realisatie van een woningvoorraad met toekomstwaarde.

3.4.3 Alphense Woningmarktstrategie 2019-2022

De druk op de woningmarkt loopt snel op, waardoor steeds meer inwoners zichzelf niet meer kunnen redden op de woningmarkt. Mede door een laag inkomen en onvoldoende zelfredzaamheid zijn bepaalde inwoners niet in staat om langer zelfstandig te wonen. De woningmarktstrategie moet een oplossing bieden om weer enige dynamiek op de Alphense woningmarkt te krijgen. In deze strategie wordt middels de volgende drie lijnen het verschil tussen vraag en aanbod op de korte en lange termijn verkleind:

  • 1. vergroten van het aanbod sociale huurwoningen;
  • 2. vergroten van de voorraad seniorenwoningen;
  • 3. ruimte voor woningbouw creëren.

Van 2019 tot 2022 is er behoefte aan ten minste 560 woningen per jaar. Een belangrijk deel van deze behoefte landt in de kern Alphen aan den Rijn. Om dit aantal te realiseren is een plancapaciteit van 760 woningen per jaar nodig, omdat in de praktijk niet alle plannen gerealiseerd worden. In totaal hebben we voldoende plannen, maar niet in de kern Alphen. Echter loopt de behoefte aan nieuwe woningen na 2022 flink op. Voorlopige cijfers ramen in de hele gemeente een behoeftegroei van 5.000 woningen tot 2030 en ten minste 6.600 woningen tot 2040.

Behalve de kwantitatieve behoefte is er ook een duidelijke kwalitatieve behoefte te beschrijven binnen de Alphense woningmarkt. De druk op de sociale huurmarkt loopt op, mede door de huisvesting van bijzondere groepen die een groter beroep op betaalbare huurappartementen doen. Daarnaast groeit de inkomensdoelgroep voor sociale huurwoningen. Naast meer behoefte aan sociale huurwoningen is er binnen de gemeente Alphen aan den Rijn meer behoefte aan woningen voor:

  • senioren;
  • koopstarters (koopprijs tussen € 180.000 en € 250.000);
  • doorstromers op de koopwoningmarkt (koopprijs vanaf € 250.000 à € 300.000).

Het tekort aan soorten woningen in de kern van Alphen is als volgt:

Huur

  • Sociale huurwoningen, met name eengezinswoningen;
  • Vrije-sector-appartementen, levensloopgeschikt, tot € 900.

Koop

  • Luxe(re) koopappartementen vanaf € 200.000;
  • Goedkope eengezins-koopwoningen tot € 200.000;
  • Eengezins-koopwoningen < € 350.000.

Relatie tot ontwikkeling
Bij de vaststelling van de Woningmarktstrategie 2019 - 2022 is geconstateerd dat de druk op de woningmarkt snel oploopt, terwijl de mogelijkheden om in te grijpen beperkt zijn. Daarom heeft de gemeente gezocht naar extra locaties voor woningbouw in Alphen aan den Rijn, met als belangrijkste doel het verschil tussen vraag en aanbod op de korte en lange termijn te verkleinen.

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van hoofdzakelijk sociale huurwoningen en een beperkt aandeel woningen in het middensegment. De woningen zijn voornamelijk gericht op één- en tweepersoonshuishoudens, maar ook op appartementen voor jonge gezinnen. Andere belangrijke doelgroepen betreffen senioren en zorgbeoefenden, middels de realisatie van appartementen en zorgeenheden. Het woonprogramma van maximaal 174 wooneenheden is dan ook als volgt gecategoriseerd:

  • 127 appartementen;
  • 47 zorgeenheden;

Het voorgenomen initiatief draagt daarmee bij aan het realiseren van meer sociale huurwoningen en meer senioren- en zorgwoningen.

3.4.4 Doelgroepenverordening woningbouw Alphen aan den Rijn 2022

Wat betreft de huur- en koopprijzen zal voldaan moeten worden aan de 'Doelgroepenverordening woningbouw Alphen aan den Rijn 2022'. Zo dient de aanvang huurprijs voor sociale huurwoningen te voldoen aan het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag. Voor middenhuur bedraagt de aanvangshuurprijs tenminste het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag en ten hoogste 1.000,-. Artikel 2 van de verordening stelt dat deze huurprijs jaarlijks per 1 januari geindexeerd mag worden. Artikel 5 van de verordening stelt het volgende: 'Sociale huurwoningen dienen gedurende een termijn van ten minste 20 jaar na eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar blijven' en 'Middeldure huurwoningen dienen gedurende een termijn van ten minste 20 jaar na eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar te blijven'. In aanvulling op het vorenstaande is naar aanleiding van een addendum op de Alphense Woonvisie (zie paragraaf 3.4.2) besloten dat het minimale aandeel sociale huurwoningen in een plan, wordt verhoogd van 25% naar 30%.

Relatie tot ontwikkeling
Er zal voldaan worden aan de doelgroepenverordening. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van minimaal 30% sociale huurwoningen (in voorliggend plan is het minimaal 90%) . Dit is geborgd in de regels (artikel 9) behorende bij dit bestemmingsplan.

3.4.5 Intensiveringsvisie woningbouw Alphen aan den Rijn

De Intensiveringsvisie Alphen aan den Rijn is in december 2022 vastgesteld door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn. De visie is een uitwerking naar aanleiding van de motie om een hoogbouwvisie voor de gemeente op te stellen. Met de intensiveringsvisie laat de gemeente zien waar verdichting in de gemeente denkbaar is en welke uitgangspunten ze daaraan stellen. De intensiveringsvisie biedt daarmee een helder en uitnodigend afwegingskader voor initiatiefnemers, inwoners, ambtenaren en het gemeentebestuur.

In de intensiveringsvisie worden zones beschreven waar verdichting denkbaar is. De grootste verdichtingsopgave ligt in Alphen-stad. Er worden vijf richtingen onderscheiden waar verdichting denkbaar is.

  • 1. De integrale ontwikkelzone, die loopt van de Gnephoek via Rijnhaven-Oost en de Stationsomgeving naar het Stadshart en Nieuwe Sloot.
  • 2. Stedelijke assen van weg- en spoorverbindingen, die lopen naar het centrum van Alphen aan den Rijn.
  • 3. Knooppunten
  • 4. Stempelwijken.
  • 5. Acupunctuur

Als basis voor de intensivering wordt de 'Alphense Laag' van ca. 4 a 5 bouwlagen verstaan. Bovenop de 'Alphense laag' zijn op een aantal plekken grotere bouwhoogtes denkbaar. Voor het leeuwendeel van de intensiveringszones geldt daarmee een bovengrens van 12 bouwlagen.

Om verdichtingsinitiatieven te beoordelen, heeft de gemeente daarnaast een afwegingskader met richtinggevende principes en beoordelingscriteria opgesteld. Dit zijn:

  • 1. Stedelijke inpassing: initiatieven versterken de stedelijke structuur van de gemeente en sluiten aan bij de menselijke maat en een prettige leefomgeving.
  • 2. Stedelijke uitstraling: initiatieven dragen met hun architectonische uitstraling bij aan de identiteit van de plek. De maat en betekenis van de openbare ruimte bepalen de korrel en geleding van de bouwmassa.
  • 3. Groen en water: initiatieven dragen bij aan het verhogen van de kwaliteit van de openbare ruimte en groen- en waterstructuren. De waarden die een groene omgeving vertegenwoordigt, krijgen een volwaardige plek in het initiatief.
  • 4. Duurzaamheid: initiatieven dragen bij aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Alphen aan den Rijn.
  • 5. Mobiliteit: initiatieven dragen bij aan de kansen en mogelijkheden van duurzame mobiliteit.
  • 6. Programma: initiatieven dragen bij aan een inclusieve stad met een gemengd programma voor diverse doelgroepen. Initiatieven geven aantoonbaar antwoord op de Alphense behoefte aan wonen, werken en voorzieningen.
  • 7. Veiligheid en leefbaarheid: initiatieven zorgen voor een hoge belevingswaarde in het gebied, waardoor mensen zich veilig en voelen in hun omgeving.

Relatie tot bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de integrale ontwikkelingszone van Alphen-Stad. Met de gewenste ontwikkeling vindt de verdichting die daaruit volgt dan ook plaats op een passende plek. Aan de zeven beoordelingscriteria wordt eveneens voldaan. Op de onderdelen 1, 2 en 7 wordt hieronder specifiek stilgestaan. Voor het overige wordt gemakshalve volstaan met een verwijzing naar de paragrafen 2.2 Toekomstige situatie, 5.3 Water, 5.4 Verkeer en parkeren en 5.13 Duurzaamheid en klimaatadaptatie. Een deel van de beoordelingscriteria kent daarnaast raakvlakken/overlap met de ambities zoals verwoord in de Alphense Omgevingsvisie, zie paragraaf 3.4.1.

1. Stedelijke inpassing: initiatieven versterken de stedelijke structuur van de gemeente en sluiten aan bij de menselijke maat en een prettige leefomgeving.

  • Het project Noorderkeerkring bestaat uit 4 à 5 bouwlagen en sluit hiermee aan op de Alphense Laag zoals genoemd in de Intensiveringsvisie. De stedelijke structuur van de stad wordt versterkt door een rand van 4 à 5 bouwlagen als basis te nemen in de randen van de bouwblokken. Daarmee sluit deze aan bij de menselijke maat en op de schaal van Alphen aan den Rijn.
  • Daarboven op kan aanvullend (middel-)hoogbouw worden toegevoegd, met de Alphense laag als basement. Deze hoogte-accenten op wijkniveau mogen gemaakt worden tot een hoogte van 8 bouwlagen. De twee voorgestelde middelhoogbouw-accenten van 8 bouwlagen voldoen hiermee aan deze voorwaarde. Deze twee accenten hebben een teruggelegen rooilijn en zijn direct met het maaiveld verbonden. Er wordt hier afgeweken van de tweeledige opbouw. De ligging langs brede straatprofielen en de schaal van het blok maken deze afwijking mogelijk.
  • De middelhoogbouw aan de Noorderkeerkring markeren hier de stadsentree tot het woongebied van Alphen.
  • Het noodzakelijke plintprogramma (bergingen en parkeren) is aan oost/noord/westzijde aan het oog onttrokken. Aan deze zijden ontstaan hierdoor voorkantsituaties met adressen aan de straat.


2. Stedelijke uitstraling: initiatieven dragen met hun architectonische uitstraling bij aan de identiteit van de plek. De maat en betekenis van de openbare ruimte bepalen de korrel en geleding van de bouwmassa.

  • Door het toepassen van de Alphense Laag sluit het project goed aan bij de op de menselijke maat afgestemde leefomgeving.
  • Door de adressen aan de straatzijde te oriënteren heeft de plint een doorleefde uitstraling, die de interactie tussen het gebouwd programma en het openbaar gebied stimuleert en zorgt voor 'ogen' op de straat. Met onder andere een zogenoemde Delftse stoep bij de woningen aan de straat wordt een informele voorgevelzone gecreëerd die uitnodigt tot ontmoeting.
  • De plint heeft een hoogte van 3,3m. Deze bouwhoogte is hiermee afgestemd op de functie wonen.
  • De twee middelhoogbouwaccenten zorgen voor balans in het ontwerp. De middelhoogbouw op de hoek Noorderkeerkring markeert de stadsentree van het woongebied. De andere zal ook een relatie aangaan met de toekomstige ontwikkeling in het Euromarkt-gebied.
  • Het gehele bouwblok, inclusief de middelhoogbouw, wordt alzijdig ontworpen: elke zijde oriënteert zich met vensteropeningen op de omgeving.
  • Traforuimte wordt inpandig opgenomen zodat deze zo veel mogelijk aan het zicht is onttrokken.
  • Naast de centrale binnentuin worden de (individuele) buitenruimten zoals balkons, Franse balkons, leefgalerijen en dakterrassen zorgvuldig mee ontworpen in het gebouwontwerp.


7. Veiligheid en leefbaarheid: initiatieven zorgen voor een hoge belevingswaarde in het gebied, waardoor mensen zich veilig en voelen in hun omgeving.

  • De verschillende typen bewoners en groepen leven aan de stadszijde in herkenbare gebouwen, met eigen opgangen in een prettige diversiteit.
  • De centrale binnentuin is zo opgezet dat de prachtige kwaliteit van de Molenwetering ook werkelijk collectief ervaren wordt. Dit is ook een ontmoetingsplek waar sociale interactie kan worden ondersteund.
  • De straat wordt geactiveerd door in de overgang en de openbare ruimte een formele voorgevelzone wordt aangehouden. Hier is ruimte voor een leefstoep, gevelgroen en verblijfsruimte. De individuele adressen aan de straat dragen bij aan de levendigheid van en de betrokkenheid bij de straat.

Voor wat betreft de bouwhoogte geldt dat het plan eveneens aan de Intensiveringsvisie voldoet. Conform de bouwenveloppe die door de gemeente is opgesteld (zie paragraaf 2.2.1) voorziet het plan in een hoofdgebouw bestaande uit vier dan wel vijf bouwlagen in lijn met de 'Alphense Laag', met twee hoogteaccenten bestaande uit acht bouwlagen. Uit de bezonningstudie (zie paragraaf 5.11) blijkt dat het toevoegen van deze hoogteaccenten geen onevenredige afname van de bezonningsduur in de directe omgeving teweeg brengt.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in lijn met de Intensiveringsvisie woningbouw Alphen aan den Rijn.

3.4.6 Welstandsnota

Op 10 december 2015 is de Welstandsnota van Alphen aan den Rijn in werking getreden. Op 30 juni 2020 is een Addendum toegevoegd binnen de regeling. Hierin zijn beoordelingskaders opgenomen voor objecten en deels ook voor gebieden. Met de herziening van 2015 wil de gemeente daarnaast het welstandsbeleid waar mogelijk vereenvoudigen en meer afstemmen op de beleving van de burger. De wens is een praktische, goed leesbare en uitnodigende nota. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten.

Volgens de wet moet een plan voldoen aan redelijke eisen van welstand. Deze eisen betreffen het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving. In deze nota is dit vertaald in een nadruk op de beleving van de bebouwing vanuit de openbare ruimte en het landschap. Bouwdelen in het zicht zijn belangrijker voor het algemeen belang dan bouwdelen die aan het oog onttrokken zijn. De gemeente heeft in het welstandsbeleid met name het algemeen belang op het oog.

De gemeente hanteert beoordelingskaders, waarin deze aspecten zijn verwerkt in beschrijvingen en criteria. De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Ter ondersteuning van het beleid zijn er drie kaarten gemaakt. Allereerst is de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente in beeld gebracht. Deze kaart is vervolgens vertaald in een niveaukaart en een gebiedenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0012.png"

Figuur 3.52: Uitsnede kwaliteitskaart Alphen aan den Rijn.

Daarnaast is voor elk gebied het minimale welstandsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Het minimale welstandsniveau is onder te verdelen in:

  • bijzonder: hier is inspanning ten behoeven van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De welstandsnota bevat voor gebieden met een bijzonder welstandsniveau veelal een uitgebreide set criteria
  • regulier: gebieden als weide en akker, boomteelt en kleinere woongebieden hebben veelal een regulier welstandsniveau. De welstandsnota bevat voor gebieden met een regulier welstandsniveau veelal een overzichtelijke set criteria.
  • soepel: de meeste bebouwing ligt in gebied met een soepel welstandsniveau. Dit betreft de meeste woongebieden en de bedrijventerreinen. De welstandsnota bevat voor gebieden met een soepel welstandsniveau veelal een overzichtelijke set criteria.
  • vrij: in een aantal gebieden wordt een deel van de bouwplannen niet getoetst aan redelijke eisen van welstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0013.png"

Figuur 3.3: Uitsnede niveaukaart Alphen aan den Rijn.

Uit bovenstaande figuur blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen een gebied met een soepel welstandsniveau. Uit onderstaande afbeelding is af te leiden dat het plangebied zich bevindt binnen het gebied 'Bedrijventerreinen (4B)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0014.png"

Figuur 3.4: Uitsnede gebiedenkaart Alphen aan den Rijn.

Relatie tot ontwikkeling
De bedrijventerreinen zijn gebieden met een soepel welstandsniveau. Dit betekent in deze gebieden dat duidelijk zichtbare objecten aan de randen op een soepel welstandsniveau getoetst worden en dat objecten langs hoofdroutes, in zoverre duidelijk zichtbaar vanaf de hoofdroutes, een regulier welstandsniveau hebben. De Noorderkeerkring betreft geen hoofdroute, waardoor in zijn geheel aan het soepel welstandsniveau kan worden getoetst.

Het gebied bedrijventerreinen kent een aantal criteria met betrekking tot de ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur. Bij het ontwerpen van de beoogde ontwikkeling zijn de criteria met betrekking tot het gebied Station en omgeving nauwkeurig door de Architekten Cie. b.v. ingepast, daarmee is de beoogde ontwikkeling in lijn met de Welstandsnota 2015 van Alphen aan den Rijn.

Hoofdstuk 4 Inventarisatie plangebied

4.1 Ruimtelijke structuur

In onderstaande paragraaf worden de wegenstructuur, groen- en waterstructuur en de bebouwingsstructuren besproken.

4.1.1 Wegenstructuur

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. De Noorderkeerkring is een doorgaande weg. In de huidige situatie vindt de ontsluiting plaats via de Euromark en vervvolgens de Europalaant. In de toekomstige situatie acht de gemeente Alphen aan den Rijn het ook wenselijk om de ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied plaats te laten vinden. De Europalaan bevindt zich tussen twee rotondes in, welke aan de oostkant in verbinding staat met de Australiëlaan en aan de westzijde in verbinding staat met de Noorderkeerkring. De Australiëlaan staat in het noorden in verbinding met de Laan der Continenten in het noorden, welke richting het stadscentrum loopt. Het noordwaartse verloopt van de Noorderkeerkring mondt uit richting het bedrijventerrein. Zowel de Australiëlaan als de Noorderkeerkring ontsluiten in zuidelijke richting op de rotonde richting Aziëlaan. Via de Aziëlaan en de Goudse Schouw is de N11 te bereiken, waarnaar de A4 en de A12 te bereiken zijn. In alle straten geldt een maximale snelheid van 50 km/h, behalve binnen de Euromarkt waar 30 km/h gereden dient te worden.

Het plangebied betreft een locatie direct grenzend aan het centrum van Alphen aan den Rijn, dichtbij het Centraal Station van Alphen aan den Rijn. De locatie is daarom niet alleen goed bereikbaar per auto, maar is tevens zeer goed bereikbaar met het openbaar vervoer.

4.1.2 Groen- en Waterstructuur

Het plangebied is overwegend omringd door stedelijk gebied. Aan de noordzijde van het plangebied ligt Weteringpad, een langgerekte groenzone dat richting het zuidwesten loopt. Ten noorden van het Weteringpad en ten oosten van de Noorderkeerkring bevindt zich water. Ten zuiden van de Noorderkeerkring is het Europapark gelegen, waar een restaurant en skatepark gevestigd zijn en meerdere waterstructuren lopen. De Oude Rijn loopt op hemelsbreed 1.000 meter van de projectlocatie. Het treinspoor bevindt zich ten noorden van het plangebied.

Binnen het plangebied is in de huidige en toekomstige situatie geen oppervlaktewater aanwezig.

4.1.3 Bebouwingsstructuren

De nabije omgeving van de projectlocatie kan gekenmerkt worden als een gemengd gebied, waar meerdere functies naast elkaar bestaan. De maximale hoogte van deze gebouwen bedraagt circa zestien meter. De woningen ten westen van het plangebied en de Euromarkt hebben een maximale bouwhoogte van tien meter. De aangrenzende flat en meer zuidelijke bebouwing heeft een maximale bouwhoogte van zestien meter.

In de huidige situatie is binnen het plangebied één groot bouwvolume met ongeveer dezelfde bouwhoogte gesitueerd. De westelijke kant van het bouwvolume is groter opgezet dan de oostelijke kant van het bouwvolume.

4.2 Functionele structuur

Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied, waar naast de bestaande maatschappelijke functie (Rivierduinen) voornamelijk bedrijvigheid, woningen, kantoorruimte en perifere detailhandel aanwezig is. In de directe omgeving van het plangebied zijn ten zuiden en ten westen woningen gesitueerd. De bestaande woningen ten zuiden van het plangebied bestaan vooral uit appartementen. Ten westen van het plangebied bestaan de woningen uit zowel appartementen als grondgebonden woningen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een gevarieerd aanbod aan woningen. De onderhavige ontwikkeling vormt daarmee een toevoeging aan de woningmarkt van de directe omgeving.

Aan beide zijden van de Oude Rijn is op circa 1.000 meter van de projectlocatie het centrum van Alphen aan den Rijn gevestigd. Zowel aan de oostzijde als de westzijde van de Oude Rijn is een grote diversiteit aan horecavoorzieningen, winkels en supermarkten gevestigd. Ook aan het Stationsplein, op korte afstand van het plangebied, bevinden zich verschillende centrumvoorzieningen. Daarnaast zijn direct grenzend aan het plangebied op de Euromarkt onder andere een supermarkt, fitnesscentrum en bouwmarkt gesitueerd. In de directe omgeving van het plangebied zijn derhalve alle gewenste centrumvoorzieningen voor de toekomstige bewoners van de woningen reeds aanwezig.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Archeologie en Cultuurhistorie

5.1.1 Wettelijk kader

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2023 in werking treedt.

Nota Belvedère (1999)
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in de Nota Belvedère beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.

5.1.2 Archeologie in relatie tot ontwikkeling

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft op 28 maart 2019 het paraplubestemmingsplan “Parapluplan Archeologie” vastgesteld. Met het parapluplan wordt voor het gehele gemeentelijke grondgebied voorzien in een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst aan het archeologisch beleid. In 2014 zijn de gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude gefuseerd waardoor het de archeologische waardenkaarten geactualiseerd dienden te worden. Het parapluplan legt dan ook de koppeling tussen de archeologische waardenkaarten van deze (voormalige) gemeenten.

Ter hoogte van de projectlocatie geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3a'. Een omgevingsvergunning is vereist indien werkzaamheden dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte groter dan 100 vierkante meter worden uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling voorziet in een bebouwd oppervlak van meer dan 100 vierkante meter, waarbij dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld wordt gegraven ten behoeven van een parkeergarage. Derhalve is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door IDDS. Het onderzoek is als bijlage 1 terug te vinden. De resultaten worden hieronder integraal weergegeven.

De aanleiding van dit onderzoek is de sloop van de huidige bebouwing en de aanleg van de nieuwbouw. De exacte vorm van de nieuwbouw is ten tijde van het huidige onderzoek nog niet bekend. Er wordt
daarom uitgegaan van een standaard verstoringsdiepte tot 2,0 m –mv. Tot het Pleistocene zand
bevinden zich alleen afzettingen met een lage archeologische verwachting of die geen archeologische
waarde hebben. Hierdoor is er een lage verwachting dat de geplande bodemverstorende
werkzaamheden een bedreiging zullen vormen voor eventueel aanwezige archeologische waarden.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er in het plangebied alleen afzettingen aanwezig zijn met een lage archeologische verwachting of die geen archeologische waarde hebben. Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek wordt geadviseerd het plangebied, voor wat betreft het aspect archeologie, vrij te geven voor de geplande bodemverstorende werkzaamheden.

5.1.3 Cultuurhistorie in relatie tot ontwikkeling

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in april 2018 een interactieve Cultuurhistorische waardenkaart Alphen aan den Rijn vastgesteld. In onderstaande figuur is zichtbaar dat in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0015.png"
Figuur 5.1: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Alphen aan den Rijn (Geraadpleegd op 18 juni 2020)

5.1.4 Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Ontplofbare oorlogsresten

5.2.1 Algemeen

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikte munitie niet tot de gewenste uitwerking kwam en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Op grond van Arbowetgeving moet in alle gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten een oriënterend onderzoek worden gedaan voordat werkzaamheden kunnen starten. Indien nodig gevolgd door een nader onderzoek, indien nodig gevolgd door opsporing van ontplofbare oorlogsresten of andere passende maatregelen.

5.2.2 Relatie tot ontwikkeling

Door de Omgevingsdienst Midden Holland is een quickscan uitgevoerd naar niet gesprongen explosieven. Uit eerder uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied onverdacht is op ontplofbare oorlogsresten. Verder onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten is naar onze mening niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, kunnen wij niet met zekerheid stellen dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0016.jpg"

Figuur 5.2: uitsnede kaart ontplofbare oorlogsresten (bron: ODMH)

5.2.3 Conclusie

De omliggende verdachte gebieden versperring, tankgracht en afwerpgebied vliegtuigbommen zijn niet van invloed op voorgenomen werkzaamheden op het aangegeven adres. Uitvoering van het project Noorderkeerkring 20 Alphen ad Rijn kan daarom op een reguliere wijze gedaan worden, zonder aanvullende beheersmaatregelen op het gebied van explosieven.

5.3 Water

5.3.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

5.3.2 Waterbeleid

Hoogheemraadschap Rijnland

De speerpunten van het waterbeleid van Rijnland zijn:

  • Een veilig watersysteem met betrouwbare waterkeringen.
  • Het voorkomen van de afwenteling van waterproblemen naar andere watersystemen.
  • Het voorkomen van overlast door water of een tekort aan water, zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het tegengaan van versnippering van het watersysteem.
  • Het realiseren van een biologisch gezond watersysteem.
  • Het realiseren van een ecologische infrastructuur (onder andere door een natuurvriendelijke inrichting), zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het benutten van het zelfreinigend vermogen van het watersysteem.
  • Het vasthouden van gebiedseigen water (waterconservering) en het beperken van de inlaat van gebiedsvreemd water.
  • Het benutten en bufferen van schoon water.
  • Het toepassen van het ordeningsprincipe ‘water stroomt van schoon naar vuil': verontreinigende activiteiten moeten benedenstrooms van kwetsbare functies/gebieden worden geplaatst.
  • Het aanpakken van vervuiling bij de bron.
  • Het voorkomen van verspreiding van verontreinigingen.
  • Optimalisatie van beheer en onderhoud, binnen zowel het watersysteem als de afvalwaterketen.

Waterbeheerplan 5 (2016-2021)

Voor de planperiode 2016 - 2021 zal het vijfde waterbeheerplan (WBP5) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities zijn voor de planperiode 2016 - 2021 en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De vier hoofddoelen zijn waterveiligheid, voldoende water, schoon en gezond water en waterketen. Voor het thema waterveiligheid is bescherming tegen overstromingen vanuit de zee, de rivieren en het regionale watersysteem het uitgangspunt. Het thema voldoende water is gericht op het passend gebruik van water, niet te veel en niet te weinig. Voor het thema schoon en gezond water streeft het waterschap naar het optimaal gebruik kunnen maken van schoon water door de mens, de natuur en de economie. Het thema waterketen focust zich op het optimaal zuiveren van afvalwater en het hergebruik van grondstoffen.

Keur van Rijnland

Op 13 mei 2020 is de meest recente Keur van Rijnland in werking getreden. De Keur is een juridisch document (verordening) waarin Rijnland regelt stelt die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen. Hierop kan echter door het waterschap ontheffing worden verleend.

Alphen aan den Rijn

Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024

Op 10 december 2020 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024 vastgesteld als beleidsplan voor de invulling van de gemeentelijke watertaken. Deze drie wettelijke watertaken zijn het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater, het verwerken van hemelwater (neerslagwater), en een zorgplicht voor de grondwaterstand in stedelijk gebied. Deze watertaken staan nu nog in verschillende wetten, maar zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen in de Omgevingswet. Een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschrijft het beleid voor de uitvoering van de drie watertaken die gemeenten volgens de wet hebben.

Alleen de verplichting tot het hebben van een vastgesteld GRP, nu nog opgenomen in de wet Milieubeheer, verdwijnt met invoering van de Omgevingswet. Tot de instrumenten van de Omgevingswet behoort wel de mogelijkheid tot het vaststellen van een programma voor de gemeentelijke watertaken. Dit Gemeentelijk Watertaken Programma is de opvolger van het 'GRP 2016-2020'. Omdat de invoering van de Omgevingswet een jaar is uitgesteld naar 1-1-2022, is het tevens de vervanger van het wettelijk verplichte GRP.

  • inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  • inzamelen en verwerken van hemelwater;
  • nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied.

Stedelijk afvalwater

Stedelijk afvalwater is huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Dit afvalwater wordt ingezameld en getransporteerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. Deze zorgplicht dient mede ter implementatie van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater en sluit aan op de zorgplicht van de waterschappen om het stedelijk afvalwater te zuiveren alvorens het terug in het milieu wordt gebracht.

Hemelwaterafvoer

Vanuit de bouwregelgeving zijn ontwikkelaars verplicht om stedelijk afvalwater en hemelwater gescheiden aan te bieden. De initiatiefnemer is nadrukkelijk in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het benutten, dan wel bergen van het eigen hemelwater. Particulieren die niet de mogelijkheid hebben om het hemelwater op het eigen terrein te verwerken, kunnen de afvoer vanaf hun perceel op de gemeentelijke voorziening, indien aanwezig, aansluiten. In nieuwbouwgebieden legt de gemeente daarom altijd een gescheiden rioolstelsel voor afvalwater en hemelwater aan. Hemelwater wordt, daar waar mogelijk, direct door de perceeleigenaar in de bodem of het oppervlaktewater gebracht. Als dat niet mogelijk is, gaat de gemeente over op inzameling. Berging en afvoer vinden zoveel mogelijk lokaal plaats door directe lozing op een waterpartij of infiltratie in de bodem. Als dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt hemelwater in een buizenstelsel over een langere afstand getransporteerd om het elders in het milieu te brengen. Ook bij nieuwe aanleg is het ontwerp en de dimensionering berekend op zwaardere belasting door de klimaatverandering.

Grondwater

Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht voor de grondwaterstand in de openbare ruimte. Deze zorgplicht houdt ook in dat de gemeente het eerste aanspreekpunt is bij problemen met de grondwaterstand in het stedelijk gebied.

Provincie Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft het waterbeleid geformuleerd in het regionaal waterplan 2016-2021. De provincie herziet het regionaal waterplan eens in de 6 jaar. Het regionaal waterplan 2016-2021 is ondergebracht in de provinciale Omgevingsvisie waarin de ruimtelijke component van het waterbeleid beschreven staat. Het beleid voor waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021. Voor een klein aantal onderdelen blijft het provinciale waterplan 2010-2015 ongewijzigd van kracht.

5.3.3 Relatie tot ontwikkeling

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap van Rijnland.

Huidige situatie

Oppervlaktewaterkwaliteit
In de huidige situatie is er door de activiteiten ter plaatse van het plangebied geen negatief effect op de waterkwaliteit.

Oppervlaktewaterkwantiteit
Het totale onverharde oppervlak in de bestaande situatie betreft 1.619 m².

Grondwater
Er zijn in deze omgeving geen structurele problemen door hoge of lage grondwaterstand bekend.

Riolering
In de omgeving van het plangebied ligt een gescheiden rioolstelsel voor stedelijk afvalwater.

Toekomstige situatie

Oppervlaktewaterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Oppervlaktewaterkwantiteit
In de toekomstige situatie zal het onverhard oppervlak bestaan uit 865 m², waardoor er dus sprake is van een afname van het onverhard oppervlak met 754 m².

  bestaande situatie   nieuwe situatie  
verharding   4.607   5.384  
groen   1.619   865  
afname groen     -754  

Op basis van de beleidsregels moet 15% van de extra verharding gecompenseerd worden met extra water. In voorliggend geval betekent dit dat er 15% van 754 m2 verharding = circa 113 m2 extra water gerealiseerd moet worden. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een brede groenstrook met een waterpartij. Deze waterpartij kan verbreed worden om zo de extra watercompensatie te realiseren. Indien de bestaande waterpartij met 2 meter verbreedt wordt over een lengte van 100 meter ontstaat hier 200 m2 extra water. Hiermee wordt ruim voorzien in de compensatie van het te verharden oppervlakte. Initiatiefnemer zorgt in overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland voor de aanvraag van de benodigde watervergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0017.png"

Figuur 5.3: Visualisatie te verbreden waterpartij watercompensatie

In dit kader is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels (artikel 3.5) waarbij geborgd is dat de watercompensatie gegraven is voordat de eerste woning in gebruik is genomen.

Grondwater
Behoudens de gebruikelijke maatregelen tegen grondwateroverlast in de toekomst zijn er geen extra maatregelen nodig.

Beschermde gebieden
Het Hoogheemraadschap Rijnland kent een vijftal interactieve kaarten, namelijk:

  • legger oppervlaktewater vigerend;
  • legger regionalekering vigerend;
  • baggerwerkzaamheden;
  • kaarten bij de regels;
  • peilbesluiten.

Het plangebied bevindt zich binnen een zone van de interatieve kaart 'peilbesluiten', waarmee het plangebied binnen een peilgebied ligt. In een peilbesluit legt Rijnland het oppervlaktewaterpeil voor een begrensd gebied vast. De vaststelling van het oppervlaktewaterpeil vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast bevindt het westelijk gedeelte van het plangebied zich binnen 'Kaart 3': veengronden en kleigronden op veen.

Riolering
De te realiseren riolering wordt gescheiden aangeboden aan het bestaande rioleringsstelsel. Afvoer van het huishoudelijk afvalwater kan worden aangesloten op het vuilwaterriool. Overtollig hemelwater kan via een hemelwaterriool worden geloosd op het nabij aanwezige oppervlaktewater.

5.3.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.4 Verkeer en parkeren

5.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeer- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hierdoor kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan. De genoemde verkeersaspecten worden hierna achtereenvolgens behandeld. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om 127 reguliere woningen en 47 zorgwoningen te realiseren.

Structuurvisie verkeer en vervoer
Op 6 mei 2013 is de structuurvisie Verkeer en Vervoer vastgesteld door de gemeente Alphen aan den Rijn. Het Alphense verkeers- en vervoersbeleid wordt vastgelegd in een nieuw Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) die uit twee delen bestaat: deze Structuurvisie (beleidsdeel) en de hierna op te stellen Realisatiestrategie (uitwerkingsdeel). In deze Structuurvisie wordt een integrale visie op de interne en de externe bereikbaarheid van Alphen aan den Rijn gegeven en de wijze waarop het wegennet Duurzaam Veilig wordt ingericht. Het doel van deze structuurvisie is; "Het op basis van het scenario Stadsring richting geven aan duurzame mobiliteit in 2025 met een optimale mix tussen bereikbaarheid, ruimtelijke en milieukwaliteit en leefbaarheid''.

Nota Parkeernormen 2020
Bij gebouwen en voorzieningen horen meestal ook parkeerplaatsen waar bewoners, bezoekers en/of werknemers een fiets of auto kunnen parkeren. Komen er nieuwe gebouwen of voorzieningen, of wordt de bestemming van een gebouw of voorziening gewijzigd, dan kunnen er meer of minder parkeerplaatsen nodig zijn. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt vastgelegd in een parkeereis. Een parkeereis moet voorkomen dat er een tekort aan parkeerplaatsen ontstaat waardoor er verkeer- en parkeeroverlast ontstaat. Een parkeereis levert een bijdrage aan een leefbare, veilige en bereikbare stad en wordt bepaald aan de hand van parkeernormen. In de Nota Parkeernormen zijn deze parkeernormen vastgelegd. Bij de vergunningverlening voor nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst of aan deze parkeernormen wordt voldaan. Daarvoor is in de regels bij dit bestemmingsplan een bepaling opgenomen.

5.4.2 Relatie tot ontwikkeling

Parkeren
Auto
Verkeerskundig adviesbureau Goudappel heeft een parkeeronderzoek uitgevoerd voor de voorliggende ontwikkeling van 127 woningen en 47 zorgeenheden. Hierbij is getoetst aan de parkeernormen van de gemeente Alphen aan den Rijn op basis van het Beleid Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020. De projectlocatie bevindt zich in het gebied 'rest bebouwde kom'. Het onderzoek is als bijlage 2 terug te vinden. Hieronder zijn de resultaten integraal weergegeven.

Zoals gezegd maakt dit bestemmingsplan de realisatie van 127 reguliere woningen en 47 zorgeenheden mogelijk. Er worden daarnaast 107 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Goudappel heeft de parkeerbehoefte in beeld gebracht om te beoordelen of dit aantal voldoende is.

De gemeentelijke parkeernormen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0018.png"

Tabel 5.1: Parkeernormen gemeente Alphen aan de Rijn (bron: Notitie 012299, Goudappel)

Momenteel is het bestaande gebouw van GGZ ingevuld met 126 tijdelijke wooneenheden voor jongeren en spoedzoekers. Deze mensen parkeren op het openbare parkeerterrein aan de Euromarkt. De ongewogen parkeerbehoefte voor het woningbouwplan is hieronder aangegeven. De bestaande 126 wooneenheden voor jongeren en spoedzoekers zijn daarop in mindering gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0019.png"

Tabel 5.2: ongewogen parkeerbehoefte (bron: Notitie 012299, Goudappel)

Niet op alle momenten van de week is de parkeervraag van de verschillende gebruikers (bewoners, bezoekers en personeel) even hoog. Om die reden wordt gebruik gemaakt van de aanwezigheidspercentages.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0020.png"

Tabel 5.3 Aanwezigheidspercentages (bron: Notitie 012299, Goudappel))

De parkeerbehoefte voor de projectontwikkeling per moment van de week is weergegeven in tabel 5.3. Daarbij wordt opgemerkt dat de huidige situatie een tekort kent van maximaal 13,3 (=14) parkeerplaatsen op eigen terrein (= huidig parkeerterrein van 22 parkeerplaatsen). Deze mensen parkeren nu in de openbare ruimte. Het bestaande parkeertekort behoeft volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet opgelost te worden in de nieuwe parkeersituatie (ECLI:NL:RVS:2018:384). Hier is rekening mee gehouden in de berekening.

De parkeerbehoefte op het drukste moment is afgerond 107 parkeerplaatsen. Op eigen terrein zijn 107 parkeerplaatsen aanwezig. Parkeerbehoefte en -aanbod zijn in balans.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0021.png" Tabel 5.4: Parkeerbehoefte per moment van de week (bron: Notitie 012299, Goudappel)

Fiets
Naast de behoefte aan autoparkeren is door Goudappel ook de fietsparkeerbehoefte inzichtelijk gemaakt. Voor de zorgwoningen is aangesloten bij de parkeernorm voor appartementen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0022.png"

Tabel 5.5: Fietsparkeernormen (bron: Notitie 012299, Goudappel)

Op basis van de fietsparkeernormen is de fietsparkeerbehoefte als volgt:

  • bewoners: 314 fietsparkeerplaatsen;
  • bezoekers woningen: 35 fietsparkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0023.png"

Tabel 5.6: Fietsparkeerbehoefte (bron: Notitie 012299, Goudappel)

Op basis van deze cijfers wordt er in de uitwerking van de plannen rekening gehouden met het stallen van fietsen voor bewoners en bezoek.

Verkeersgeneratie en ontsluiting
Op basis van het programma en de kencijfefrs van het C.R.O.W. (Toekomstbestendig parkeren, december 2018) is de verkeersgeneratie per woning bepaald. Voor de zorgeenheden geldt dat aangesloten is bij de kengetallen voor 'aanleunwoning en serviceflat'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0024.png" Tabel 5.7. Berekening verkeersgeneratie (bron: kencijfers CROW publicatie 381)

In de huidige situatie is sprake van tijdelijke huisvesting met 126 wooneenheden. Bij hetzelfde uitgangspunt als de zorgeenheden betekent dit dat er een verkeersgeneratie van 126 x 2,7 = 340 verkeersbewegingen te verwachten is.

Afgezet tegen de huidige situatie zijn er derhalve 584 - 340 = 244 verkeersbewegingen extra te verwachten. De projectlocatie wordt ontsloten door de Noorderkeerkring en de Europaweg. De Noorderkeerkring ontsluit het plangebied via de Antonie van Leeuwenhoekweg of Azielaan richting de N11 die weer in verbinding staat met de A4 aan de westkant en de N207 aan de oostkant. De Noorderkeerkring en Europaweg zijn gebiedsontsluitingswegen en kunnen de relatief beperkte toename aan verkeer goed aan gezien de huidige intensiteiten per etmaal (tussen de 6.000 en 8.000 bewegingen per etmaal).

5.4.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Wettelijk kader

Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.

In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0025.png"
Tabel 5.8 Richtafstanden bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.

5.5.2 Milieuzonering

Het plangebied kent in het vigerend bestemmingplan de bestemming 'Maatschappelijk'. De beoogde ontwikkeling zal echter voorzien in woningbouw en zorgwoningen, waarvoor de huidige bestemming wordt omgezet naar 'Wonen'. Omliggende bestemmingen betreffen overwegend 'Maatschappelijk', 'Gemengd', 'Wonen' en 'Verkeer'. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat sprake is van gemengd gebied.

Aan de oostzijde van het plangebied is een gebied met de bestemming 'Gemengd' gelegen waar onder andere volumineuze detailhandel en bedrijven tot en met categorie 2 zijn toegestaan. Volumineuze detailhandel kent een richtafstand van 30 meter voor een rustige woonwijk en 10 meter voor een gemengd gebied. De richtafstand van bedrijven in categorie 2 is eveneens 30 meter voor een rustige woonwijk en 10 meter voor een gemengd gebied. Het gebied waar het nieuwe woongebouw in geplaatst wordt kan gezien worden als een gemengd gebied door de ligging naast een hoofdontsluitingsweg en naast het gebied met de gemengde bestemming.

De afstand tussen het nieuw te realiseren woongebouw en het naastgelegen bedrijf is echter korter dan 10 meter en hier wordt derhalve niet voldaan aan de richtafstand voor bedrijven tot en met categorie 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0026.png"

Figuur 5.4: afstanden van projectgebied (blauw) tot bedrijvigheid

In figuur 5.3 is te zien dat de afstand tot de bebouwing waar bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan voor de bebouwing aangegeven met het cijfer 2 ruim de richtafstand van 10 meter overschrijdt. De bedrijven die hier gevestigd zijn worden niet belemmerd door de komst van de woningbouw en de woningbouw ondervindt geen hinder van de aanwezige bedrijven.

Het bedrijf dat aangegeven in in een oranje kader met cijfer 1 ligt echter tegen de projectlocatie aan en hiermee wordt de richtafstand van 10 meter niet gehaald. Op basis van VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009, kan gemotiveerd afgeweken worden van de richtafstanden.

Feitelijke situatie

In de huidige situatie is op de naastgelegen locatie een fysiotherapeut gevestigd, die tevens eigenaar is van het perceel. Deze bedrijfstak valt onder de SBI 2008 code 8621 'artsenpraktijk' en is aangemerkt als milieucategorie 1. De bijbehorende hinderaspecten gevaar, stof en geur kennen een richtafstand van 0 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en het aspect geluid kent een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstand mag met één stap verlaagd worden in een gemengd gebied, wat betekent dat de richtafstand van 10 meter verlaagd mag worden naar 0 meter. De woningbouwontwikkeling is daarmee in het kader van milieuzonering goed inpasbaar aanpandig aan een fystiotherapeutische praktijk en vormt derhalve geen belemmering voor de herontwikkeling.

Planologische situatie

Op basis van het bestemmingsplan kunnen er binnen de bestemming 'Gemengd' bedrijven tot en met categorie 2 gerealiseerd worden. Hiervoor is aangetoond dat de huidige bedrijfsinvulling goed passend naast woningbouw op korte afstand. In theorie kunnen echter andere bedrijven zich ook vestigen op deze locatie waar in beginsel een richtafstand van 10 meter voor moet worden aangehouden. De realisatie van voorliggend woningbouwplan zorgt dan voor een theoretische beperking van de bedrijfsvoering. Niet alle typen bedrijven kunnen zich, na de realisatie van woningbouw hier nog zonder meer vestigen. Afhankelijk van het type bedrijf en de bedrijfsvoering kan nader onderzoek nodig zijn om ervoor te zorgen dat de dichtstbij gelegen woningen niet gehinderd worden. Voor alle categorie 1 bedrijven geldt dat deze zich nog steeds kunnen vestigen zonder nader onderzoek. Wel geldt voor alle bedrijven dat zij ten alle tijden aan de regels van het Activiteitenbesluit moeten voldoen.

Ondanks deze theoretische beperking (de fysio zelf vormt dus geen belemmering) is de woningbouw in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel goed inpasbaar op deze locatie. Het overgrote deel van het bestaande bedrijventerrein wordt niet belemmerd door de komst van de woningen, enkel de eerste 10 meter gemeten tussen de nieuwe gevels van de woningen en het aangrenzende bedrijfskavel aan de noordzijde wordt gedeeltelijk beperkt, maar past wel binnen de visie van de gemeente om dit gebied te verkleuren en een mix te realiseren van woningbouw en werken.

Alles afwegend kan gesteld worden dat ondanks de relatief geringe beperking van een klein deel van het naastgelegen kavel (de eerste 10 meter), waarbij opgemerkt moet worden dat de huidige aanwezige bedrijvigheid niet belemmerd wordt, het woningbouwplan vanuit het oogpunt van milieuzonering inpasbaar is.

5.5.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Bodem

5.6.1 Wettelijk kader

Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.

De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.

5.6.2 Inventarisatie bodemkwaliteit

De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb, waarvan de gebruikers beschermd dienen te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Ten behoeve van de planrealisatie is een verkennend bodemonderzoek, een nader ondezoek en een nader bodemonderzoek asbest uitgevoerd door onderzoeksbureau IDDS. De rapportages zijn opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. De resultaten worden hieronder samenvattend besproken.

5.6.3 Beoordeling bodemkwaliteit

Vooronderzoek

De locatie betreft een voormalig GGZ-gebouw en dateert uit 1996. De locatie is bevindt zich in de wijk Kerk en Zanen. Aan de hand van historisch kaartmateriaal blijkt dat de locatie voor 1996 in gebruik
was als weiland dan wel braakliggend terrein. Ten oosten van de locatie heeft een afvalwaterzuiveringsinstallatie gestaan. Ter plaatse van de slibdroogbedden zijn matig tot sterk verhoogde gehalten aan koper, nikkel en zink in de grond aangetroffen. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties arseen, chroom, nikkel en zink aangetroffen. Het is onduidelijk of er in het verleden calamiteiten hebben plaatsgevonden waarbij slib terecht is gekomen in het aangrenzende landelijk gebied. In het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is in het verleden een sterk
verhoogde concentratie aan arseen gemeten. De exacte oorzaak van de sterke verontreiniging is vooralsnog onbekend. Hoogstwaarschijnlijk kan de sterke verontreiniging met arseen toegekend worden aan een natuurlijke oorzaak. Voor het bouwrijp maken van de locatie is de locatie in het verleden opgehoogd met zand. Mogelijk hebben in het verleden twee sloten op locatie gelegen. Verwacht wordt dat deze met het bouwrijp maken zijn gedempt met gebiedseigengrond.

De potentiële bron van bodemverontreiniging betreft het van nature voorkomen van verhoogde concentraties in het grondwater. Er is geen sprake van specifieke verdachte locaties en specifieke verdachte parameters. Informatie omtrent de verdacht van asbest in de grond is onbekend. Indien in de bodem sprake is van bijmengingen dient ongeacht de gradatie van de bijmengingen de locatie als asbestverdacht te worden aangemerkt.
Aan de hand van de Nota bodembeheer Midden-Holland en Zoetermeer heeft de locatie bodemfunctieklasse ‘Industrie’.

Op locatie worden geen tot hooguit lichte verontreinigingen met zware metalen en PCB in de grond verwacht. In het grondwater kunnen licht tot sterke concentraties met nikkel en arseen voorkomen. Op locatie wordt geen geval van ernstige bodemverontreiniging verwacht.

Verkennend bodem onderzoek

Aan de hand van de onderzoeksresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de grond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen
    (beton, baksteen en metselpuin).
  • Visueel is geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
  • De grond is niet verontreinigd.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel en naftaleen.
  • De grond kan, indien vergelijkbare resultaten worden gemeten tijdens een officiële
    partijkeuring AP04, worden geclassificeerd als zijnde ‘klasse wonen/industrie’.


Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende
streefwaarden (grondwater) dient de hypothese ‘onverdacht’ voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek
naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel, ons inziens, niet noodzakelijk is.

Een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 wordt niet doelmatig geacht gelet op de
resultaten uit het eerder uitgevoerde verkennend asbestonderzoek uit 2019.

Er is in afdoende mate een beeld verkregen van de chemische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Belemmeringen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning worden op basis van de onderzoeksresultaten vanuit milieuhygiënische oogpunt niet voorzien.

5.6.4 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Geluid

5.7.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen;
  • verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.

In het kader van de Wet geluidhinder is door Alcedo een akoestisch onderzoek wegverkeer- en spoorweglawaai uitgevoerd, welke is opgenomen in de bijlage 4 bij dit bestemmingsplan. De resultaten uit dit onderzoek worden in de volgende paragrafen nader weergegeven.

5.7.2 Verkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De zone is een aandachtsgebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De Noorderkeerkring is een 50 km weg en kent een zone van 200 meter aan weerszijden. Het projectgebied ligt binnen deze zone en onderzoek is nodig. Het wegverkeerslawaai is berekend en de resultaten zijn hieronder weergegeven.

Noorderkeerkring

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Noorderkeerkring bedraagt ten hoogste 59 dB op de westgevel en 55 dB inclusief correctie artikel 110g Wgh op de noord- en zuidgevel van het plan. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Aan de maximale hogere waarde van 63 dB wordt voldaan.

Europalaan

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Europalaan bedraagt ten hoogste 47 dB inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh op de oostgevel van het pand. Hiermee wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan.

Gecumuleerde geluidsbelasting

De gecumuleerde geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai exclusief correctie artikel 110g Wgh bedraagt ten hoogste 64 dB op de westgevel van het pand.

Afweging maatregelen

Vanwege de Noorderkeerkring wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Wel wordt overal voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde. In situaties waar nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen een geluidsbelasting ondervinden boven de voorkeursgrenswaarde, dient allereerst onderzocht te worden of deze geluidsbelasting gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.

Ten gevolge van het verkeer op de Noorderkeerkring is een maximale geluidsbelasting berekend van 59 dB op de westgevel en 55 dB inclusief correctie artikel 110g Wgh op de noord- en zuidgevel van het plan.

Bronmaatregelen

Op de Noorderkeerkring is in de huidige situatie conventioneel asfalt aanwezig zonder geluidsreducerende werking. Door het toepassen van geluidsreducerend asfalt, kan de geluidsbelasting worden gereduceerd met circa 3 dB. Hiermee kan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet worden bereikt.

Geluidsreducerend asfalt is minder slijtvast dan normale asfaltverharding. Daarom wordt geluidsreducerend asfalt vaak niet toegepast op kruispunten en rotondes. Ter hoogte van het plangebied is sprake van de aansluiting van de Noorderkeerkring met Europalaan en de Denemarkensingel. Deze wegen sluiten op elkaar aan door middel van een rotonde. Het toepassen van geluidsreducerend asfalt op de Noorderkeerkring lijkt in beginsel dan ook niet wenselijk in verband met de beperkte slijtvastheid van geluidsreducerend asfalt.


Overdrachtsmaatregelen

Een andere mogelijkheid om de geluidsbelasting te reduceren is het toepassen van overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidsschermen of geluidswallen. In voorliggende situatie is echter sprake van realisatie van hoogbouw in een stedelijke omgeving. Het toepassen van geluidsafschermende voorzieningen tussen de weg en de nieuwe bebouwing is niet reëel te achten. De ruimte om dergelijke voorzieningen in te passen is te beperkt en door de geplande hogere bebouwing is ook een hoge afscherming nodig om voldoende effectief te kunnen zijn.

Hogere grenswaarde

Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om burgemeester en wethouders te verzoeken hogere grenswaarden vast te stellen voor de gevels waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege het wegverkeer op de Noorderkeerkring.

De ten hoogste aan te vragen hogere grenswaarden bedraagt vanwege de Noorderkeerkring 59 en 55 dB voor respectievelijk de west-, noord- en zuidgevel.

5.7.3 Spoorweglawaai

Het projectgebied ligt niet binnen de zone van een spoorlijn.

5.7.4 Industrielawaai

De geluidsbelasting vanwege industrielawaai binnen de zone van industrieterrein Oude Rijn is bepaald door de zonebeheerder van het industrieterrein (Omgevingsdienst Midden-Holland). Door de Omgevingsdienst Midden-Holland zijn de geluidsbelastingen bepaald. Op de berekende geluidsbelastingen dient een aftrek van 2 dB te worden toegepast vanwege redelijke sommatie.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels vanwege het gezoneerde industrieterrein lager is dan 50 dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) conform de Wgh. Een hogere waarde besluit voor het geluid vanwege dit industrieterrein is, daarom niet nodig.

5.7.5 Vliegverkeerlawaai

Onderstaand figuur maakt zichtbaar dat de projectlocatie zich buiten de 20 Ke-contour van Schiphol bevindt. De projectlocatie ondervindt geen hinder van vliegverkeerlawaai.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0027.png"
Figuur 5.5: 20 Ke-contour Schiphol, projectlocatie rood omcirkeld (Provincie Zuid-Holland).

5.7.6 Conclusie

Wegverkeerslawaai

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat realisatie van het plan belemmeringen vanwege wegverkeerslawaai van de Noorderkeerkring ontmoet. Hogere waarden dienen te worden aangevraagd vanwege wegverkeerslawaai van de Noorderkeerkring aan de west- en noordzijde van het plan.

De aanvraag van hogere waarden dient te worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Hierbij dient te worden voldaan aan de in het gemeentelijk geluidsbeleid gestelde voorwaarden voor het verlenen van een hogere waarde.

Maatregelen aan de bron of in de overdracht zijn in de voorliggende situatie onvoldoende doelmatig.

Industrielawaai

Vanwege het industrielawaai afkomstig van het gezoneerde industrieterrein 'Oude Rijn' is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Geluidsbeleid

Bij de verdere uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de in het gemeentelijk geluidsbeleid gestelde voorwaarden ten aanzien van geluidsluwe gevels en geluidsluwe buitenruimten. Het plan beschikt op gebouwniveau aan de voorwaarde van een geluidsluwe gevel. Het zal in de voorliggende situatie wellicht niet mogelijk zijn om voor alle woningen een geluidsluwe gevel te realiseren. Overwogen kan worden om voor de woningen grenzend aan de west- en noordzijde een afsluitbare buitenruimte te realiseren. Hiermee kan tevens een geluidsluw geveldeel worden gerealiseerd waaraan een verblijfsruimte kan worden gesitueerd. Tevens kan worden overwogen om akoestische compensatie toe te passen door bijvoorbeeld een gezamenlijke buitenruimte aan de geluidsluwe zijde te realiseren.

Geluidswering van de gevels

Voor de woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld, dient te worden aangetoond dat de gevelisolatie van de woningen voldoet aan de eisen conform afdeling 3.1 uit het Bouwbesluit.

Voor de woningen met een gecumuleerde geluidsbelasting hoger dan 53 dB (excl. correctie art. 110g Wgh) dient aanvullend onderzoek naar de geluidswering van de gevel uitgevoerd te worden. Zo nodig dienen geluidsisolerende maatregelen getroffen te worden om te kunnen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en om een goed woon- en leefklimaat in de woning te garanderen.

Om te waarborgen dat bij de aanvraag omgevingsvergunning voldaan wordt aan de te verlenen hogere waarden en de maatregelen die hieruit volgen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 5.1 van de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

Het aspect geluid vormt, met inachtneming van de maatregelen, geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang

  • Plaatsgebonden risico (PR): Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan 1 op de miljoen. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers en is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een gedegen verantwoording, kan afwijken. Dit betreft de zogeheten verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.

Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.

5.8.2 Inventarisatie risicobronnen

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Het plangebied bevindt zich op circa honderd meter van buisleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0028.png"

Figuur 5.6: Uitsnede risiciokaart, plangebied groen omcirkeld (bron: nederland.risicokaart.nl)

5.8.3 Beoordeling risico's

Buisleiding W-517-02 heeft een uitwendige diameter van 219 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de buisleiding beschreven met een uitwendige diameter van 8 inch. Een buisleiding met de eigenschappen 8 inch en 40 bar dient 95 meter van bebouwing te zijn gesitueerd.

Daarnaast is in het kader van de plannen van de 'NUON-locatie' naast het station een risicoberekening uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden-Holland voor een deel van de hogedruk aardgasleiding W-517-02. Uit deze berekening blijkt dat er geen PR 10-6 contour ontstaat en dat het groepsrisico, inclusief de nieuwbouwplannen rond het station, kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Het plangebied en de eerstelijns bebouwing ligt buiten de afstand van 95 meter en hiermee buiten het invloedsgebied Groepsrisico van de buisleiding. Vanuit het aspect externe veiligheid is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig. De Veiligheidsregio heeft wel aanvullende bouwkundige eisen in verband met de ligging direct naast een aandachtsgebied voor een buisleiding. Dit wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van het bouwplan, maar vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan geen belemmering. Verder geldt dat rekening is gehouden met ruimte voor opstelplaatsen voor hulpdiensten, in het geval zich een calamiteit voordoet. Het zijn drie opstelplaatsen, waarvan een gelegen ter hoogte van de noordzijde langs de Molenwetering, en een aan de oostzijde, gelegen aan de Europalaan. De laatste ligt aan de westzijde van de nieuwe bebouwing, langs de Noorderkeerkring. De opstelplaatsen zijn met rood kader aangegeven op onderstaand figuur. Ze hebben elk een afmeting van 4,5 bij 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0029.png"

Figuur 5.7 Opstelplaatsen hulpdiensten (bron: Architecten Cie)

5.8.4 Conclusie

Buisleiding W-517-02 vormt geen belemmering op het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Wettelijk kader

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

5.9.2 Beoordeling plan

In onderhavig geval is sprake van de realisatie van maximaal 174 wooneenheden (127 regulier en 47 zorgeenheden). Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt. Voor de volledigheid is op basis van de berekende verkeersgeneratie in paragraaf 5.4 de NIBM-rekentool gebruikt. Op basis daarvan kan eveneens geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en de ontwikkeling daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0030.png"

Tabel 5.8: NIBM-rekentool (geraadpleegd op 18 november 2022)

Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentraties voor een bepaald jaar zijn ter plaatse van een projectgebied. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van een planlocatie.

De NSL Monitoringstool (geraadpleegd d.d. 2 november 2022) laat zien dat ter plaatse van het plangebied de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van stikstofdioxide NO2 19,3 µg/m3, van fijnstof PM10 19,0 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 11,2 µg/m3 zijn. De grenswaarde voor toetsing van de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3. De maximale bijdrage van het extra verkeer is niet van zodanige omvang dat de concentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide de grenswaarden overschrijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0031.png"

Tabel 5.9: Achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM 2,5 ter plaatse van het plangebied (bron: nsl-monitoring.nl, geraadpleegd op 2 november 2022)

5.9.3 Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

5.10 Natuur

5.10.1 Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.

Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de Regeling PAS (Programmatische aanpak Stikstof) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitstpraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden, en kan al sprake zijn van een negatief effect op het moment dat de rekenresultaten meer depositie dan 0,00 mol/ha/jr weergeven.

Natuurnetwerk Nederland
Het natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.

5.10.2 Flora en fauna in relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van de ontwikkeling is door IDDS een quickscan uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten. De rapportage is bijgevoegd als bijlage 5 van deze toelichting.

In onderstaande tabel staan de resultaten van bureaustudie en veldbezoek per beschermde soort. Geconcludeerd kan worden dat er geen nader onderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0032.png"

Tabel 5.10: Conclusie beschermde soorten (bron: quickscan Wnb, IDDS)

5.10.3 Gebiedsbescherming in relatie tot ontwikkeling

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied. De projectlocatie is gelegen op 6,0 kilometer van Natura 2000-gebied de Wick en op 6,7 kilometer van Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het dichtsbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op 1,4 kilometer van de projectlocatie. Op onderstaande figuur zijn de NNN-gebieden en Natura 2000-gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0033.png"  
Figuur 5.8: Uitsnede kaart NatuurNetwerk Nederland, Provincie Zuid-Holland (Geraadpleegd op 18 juni 2020)

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Mees Ruimte en Milieu een stikstofdepositieberekening uitgevoerd naar de effecten op beschermde gebieden. De rapportage van 23 november 2022 is bijgevoegd in bijlage 6 van deze toelichting. De resultaten worden in deze paragraaf beschreven.

Berekend zijn beide jaren van de aanlegfase (bijlage 1 en bijlage 2 van de notitie) en de gebruiksfase (bijlage 3 van de notitie). Omdat de bouw vermoedelijk langer duurt dan 2 jaar, is er in de berekening een worst-case situatie gecreëerd. De AERIUS-calculator 2022 geeft voor de drie uitgevoerde berekeningen de uitkomst dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Het aspect stikstof vormt geen belemmering bij de realisatie van het voorgenomen initiatief en het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

5.10.4 Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Het plangebied zelf is geen beschermd natuurgebied en de voorgenomen ontwikkeling heeft tevens geen negatief significant effect op omliggende beschermde natuurgebieden. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.11 Bezonning

5.11.1 Algemeen

Er bestaat geen landelijke wet- of regelgeving met betrekking tot minimale bezonningsduur of beschaduwing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bezonning wel meegenomen bij de totale afweging om nieuwbouw toe te staan. Hierbij wordt getoetst welk effect de nieuwbouw qua bezonning heeft op de omliggende woningen.

5.11.2 Relatie tot ontwikkeling

Ten behoeve van voorliggend plan is een bezonningsstudie uitgevoerd door de Architekten Cie. De studie is als bijlage 7 terug te vinden. Daarin zijn de toetsmomenten december, maart en juni in beeld gebracht, waarbij rekening is gehouden met de tijdstippen 8.00 uur, 12.00 uur, 16.00 uur en 18.00 uur. Daarnaast is de beoogde nieuwe situatie afgezet tegen de huidige feitelijke situatie alsook tegen de huidige planologische situatie.

Op dit moment zijn er op twee plekken woningen in de nabijgelegen omgeving aanwezig: aan de zuidkant van het plangebied ligt een appartementencomplex en aan de westkant (overzijde Noorderkeerkring) zijn grondgebonden woningen langs de Denemarksingel aanwezig. Op basis van de bezonningsstudie kan geconcludeerd worden dat de woningen aan de Denemarksingel geen enkele hinder ondervinden van de nieuwbouw. Ook voor wat betreft de appartementen aan de zuidkant kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een significante verslechtering en afname van bezonning ten opzichte van de huidige situatie.

5.11.3 Conclusie

Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.12 Windhinder

5.12.1 Wettelijk kader

De NEN 8100 norm 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' geeft richtlijnen voor de realisatie van gebieden met een goed windklimaat. Tevens mag zich in dergelijke gebieden volgens deze norm slechts een beperkt risico op windgevaar voordoen. De norm stelt dat de overschrijdingskans van de drempelsnelheid van de wind (5,0 m/s) bepaalt in welke kwaliteitsklasse het lokale windklimaat valt. De combinatie van de kwaliteitsklasse en de activiteiten die rond het gebouw plaatsvinden, levert een bepaalde waardering van dit windklimaat op. Voor gebouwen hoger dan dertig meter dient een windonderzoek uitgevoerd te worden.

5.12.2 Relatie tot ontwikkeling

In voorliggend plan wordt geen bebouwing hoger dan 30 meter gerealiseerd. Het hoogste punt (max. 28 meter) bevind zich aan de zijde van de Noorderkeerkring en de bebouwing ter plaatse van het bestaande appartementencomplex aan de zuidzijde wordt niet hoger dan 14 meter.

5.12.3 Conclusie

Een onderzoek naar eventuele windhinder is, gezien de maximale hoogte, niet noodzakelijk. Het aspect windhinder vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.13 Duurzaamheid en klimaatadaptatie

5.13.1 Rijksbeleid

Het duurzaamheidsbeleid van de Nederlandse overheid is vastgesteld in de Energieagenda (2016). Het doel van deze agenda is om de transitie naar een CO2-arme energievoorziening in 2050 te bewerkstelligen. In het Klimaatakkoord van Parijs is vastgelegd de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de twee graden Celsius, met het streven een maximale temperatuurstijging van anderhalve graad Celsius te realiseren. Dat vraagt om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie, tot dichtbij nul in het jaar 2050. Elektriciteit wordt dan duurzaam opgewekt, gebouwen worden voornamelijk verwarmd door aardwarmte en elektriciteit, bedrijven hebben hun productieprocessen aangepast, er wordt niet langer op aardgas gekookt en er rijden vrijwel alleen maar elektrische auto's.

Tot 2020 neemt de CO2-uitstoot fors af. Doorzetten van het huidige beleid is na 2020 echter onvoldoende om een geleidelijke transitie mogelijk te maken. Zonder aanvullend beleid zal de CO2-uitstoot zelfs weer kunnen toenemen. Voor de bestaande woningvoorraad betekent een geleidelijke transitie dat jaarlijks 170.000 woningen aangepast dienen te worden. Voor de nieuwbouw van woningen bepaalt de Europese EPBD-richtlijn de ambitie om tot bijna energie-neutrale gebouwen te komen. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan overeenkomstige wettelijke vereisten. Nieuwe woningen moeten worden voorzien van warmtepompen, zonnecollectoren en extra isolatie en eisen worden gesteld aan de maximum vervuiling van auto's.

5.13.2 Provinciaal en regionaal beleid

Net als de rijksoverheid, heeft de gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie om in 2050 vrij te zijn van fossiele brandstoffen en energie- en klimaatneutraal te zijn. In het actieprogramma 2017 - 2020 'Doorbraakplan voor een duurzaam Alphen op weg naar 2050; een groene stad met lef!' zijn de ambities nader uitgewerkt in concrete tussendoelen:

  • In 2020 wekt Alphen aan de Rijn 14% van zijn energieverbruik duurzaam op (een verdubbeling ten opzichte van 2014);
  • In 2020 heeft Alphen 50% meer aansluitingen met zonne-energie t.o.v. 2016;
  • Vanaf 2018 is nieuwbouw aardgasloos, energieneutraal en afgestemd op de omgeving.

Om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen streeft Alphen aan den Rijn naar een verbeterde opvang en afvoer van regenwater en het dempen van hittestress, onder andere door groene daken en groene gevels. Voor de transitie naar een circulaire economie streeft Alphen ernaar in 2025 50% van de grondstoffen circulair in te zetten en in bouwprojecten meer hergebruikte materialen in te zetten, waaronder circulair beton. Sinds 1 juli 2018 de wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) in werking is getreden, worden nieuwe kleinverbruikers (zoals woningen) in principe niet meer aangesloten op het aardgasnet. Vanaf 1 januari 2021 is de scherpere energieprestatienorm van ' Bijna energieneutraal gebouwd' ofwel de BENG-norm van kracht.

Alphen aan den Rijn heeft daarnaast het Energieakkoord Holland Rijnland 2017 - 2025 en het convenant Regionale energiestrategie 2018 - 2025 Midden-Holland ondertekend. Tevens heeft de gemeente de Regionale Energiestrategie Holland Rijnland ondertekend. Beide regio's streven naar een energieneutrale regio. Ook is de gemeente partner in de Convenant Klimaatadaptief Bouwen, waarin zij samen met de deelnemende partijen streeft naar minder wateroverlast, meer biodiversiteit, minder hittestress, minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan, minder bodemdaling en minder nadelige gevolgen ervan dan er voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling van het woningbouwplan was.

5.13.3 Gemeentelijk beleid

Het Duurzaamheidsprogramma bouwt voort op het actieprogramma Duurzaamheid 2017-2020 en beschrijft daarnaast onze strategie en duurzaamheidsambities voor de lange en middellange termijn. Om in 2050

CO2-neutraal te zijn en daarmee het Alphens beleid te behalen is een versnelling nodig. Het Duurzaamheidsprogramma vertaalt deze ambities terug in de tijd naar ambities voor het jaar 2030. Voor 2025 benoemt de gemeente de concreet te behalen resultaten als opmaat naar deze ambities. De ambities zijn als volgt geformuleerd:

  • 1. De gemeente is energieneutraal in 2050 (95% CO2-reductie).
  • 2. De gemeente is klimaatbestendig en biedt een diversiteit aan plant- en diersoorten in 2050.
  • 3. De economie van Alphen aan den Rijn is volledig circulair in 2050.

Uitvoeringsprogramma 2021-2023

Voor elk van de voornoemde ambities zijn maatregelen en acties opgesteld voor de uitvoering in de jaren 2021-2023. De maatregelen en acties hebben betrekking op de thema's energiebesparing bebouwde omgeving en duurzame opwek, duurzame mobiliteit, weersextremen droogte/hitte/wateroverlast, bodemdaling, biodiversiteit, gemeentelijke organisatie, inwoners en bedrijven en organisaties.

Transitievisie Warmte

In februari 2022 heeft de gemeente de 'Transitievisie Warmte: Gemeente Alphen aan den Rijn aardgasvrij in 2050' vastgesteld. Hierin worden de plannen voor een aardgasvrije gemeente in 2050 gepresenteerd.

5.13.4 Relatie tot ontwikkeling

De onderhavige ontwikkeling draagt door het inzetten van deelauto's bij aan een duurzame mobiliteit (ambitie 1). Ook wordt met de (natuurinclusieve) inrichting van de openbare ruimte bijgedragen aan een klimaatadaptieve inrichting van het plangebied (ambitie 2). Tevens worden op ontwerpniveau een aantal duurzaamsheidmaatregelen getroffen. Dit betreffen de de volgende duurzaamheidsmaatregelen:

  • Het toepassen van een warmte en koudeopslag (WKO) in de bodem in combinatie met een warmtepomp.
  • PV-installatie.
  • Groene daken.
  • Scherpe energieprestatie coëffciënt (EPC).

De maatregelen worden hieronder nader toegelicht.

WKO-installatie
In het ontwerp zijn een koude en warme bron opgenomen, welke gekoppeld worden op een centrale WKO-ruimte in de parkeergarage. In deze WKO-ruimte worden de technische componenten opgesteld zoals warmtepompen, verdelers, pompen e.d.. Vanaf dit centrale punt wordt de warmte en koude gedistribueerd naar de appartementen, waarbij de afgifte plaats vindt middels vloerverwarming/- koeling.

Een WKO-systeem slaat warmte en koude tijdelijk op in de bodem, met als doel om deze op een later moment nuttig te gebruiken voor de verwarming en koeling van het gebouw. In de winter wordt het gebouw verwarmd door middel van centraal opgestelde warmtepompen, waarbij via een warmtewisselaar warmte wordt onttrokken aan het grondwater. Doordat het grondwater hierdoor afkoelt ontstaat er een koude bron, die in de zomer kan worden benut om het gebouw te koelen. Tijdens het koelen wordt de warmte uit het gebouw via een warmtewisselaar afgegeven aan het grondwater. Hierdoor ontstaat er een warme bron, die in de winter kan worden gebruikt voor de verwarming van het gebouw. De uitwisseling van warmte en koude tussen het gebouw en het grondwater is een proces dat zich periodiek blijft herhalen. Bij toepassing van een WKO-systeem met warmtepompen in combinatie met vloerverwarming kan de ruimte worden verwarmd en gekoeld. Dit zal plaatsvinden met laagtemperatuurswarmte via de warmtepomp en met hoogtemperatuurskoeling direct uit de bron. Dit geeft een comfortabel binnenklimaat.

De toepassing van WKO zorgt voor een besparing op het energiegebruik en leidt tot minder CO2-uitstoot vergeleken met conventionele installaties voor koelen en verwarmen.

PV-installatie
Een fotovoltaïsch paneel of PV-paneel is een paneel dat een deel van de fotonen uit het zonlicht omzet in elektriciteit. De elektriciteit, welke op deze manier wordt omgezet is duurzaam opgewekt. Deze elektriciteit kan worden gebruikt door de centrale installaties zoals de warmtepompen e.d. of kan worden geleverd aan de appartementen om te voorzien in een deel van de energiebehoefte. Indien er meer elektriciteit wordt opgewekt dan verbruikt wordt dit terug geleverd aan het elektriciteitsnet.

Voor de onderhavige ontwikkeling wordt het beschikbaar dakvlak zoveel als mogelijk voorzien van PV-panelen, zodat het aandeel duurzaam opgewekte elektriciteit zo groot mogelijk is.

Groene daken
Er worden groene daken aangelegd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het tegengaan van hittestress. Daarnaast zorgen groene daken voor een vertraagde afvoer van hemelwater en leveren zij een positieve bijdrage aan de biodiversiteit binnen het plangebied.

Scherpe EPC
Door de toepassing van bovenstaande duurzaamheidsmaatregelen zoals een WTW-unit, WKO-systeem, PV-installatie en bouwkundige maatregelen zoals zonwerende beglazing (afh, van orientatie), RC- waarden, luchtdichtheid wordt een energieprestatie coëfficiënt verwacht tussen de 0,3 en 0,4.

Klimaatadaptatie
In het convenant Klimaatadaptief bouwen is opgenomen dat een groot deel van de neerslag (50mm) van een korte hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in 1 uur) op privaat terrein wordt opgevangen en vertraagd afgevoerd, waarbij een range van 40-70mm wordt aangegeven. De toelichting vanuit het convenant, op deze eis, is om zorg te dragen dat extreme neerslag niet geheel op het openbaar gebied afgevoerd wordt. De berging van 50 mm is afgeleid van de bui 70 mm in een uur bij het klimaat in 2050.

In het ontwerp is rekening gehouden met hevige neerslag door toepassing van groene daken met een vertraagde afvoer. Eveneens worden groenvoorzieningen opgenomen om het hemelwater te vertragen. Tevens heeft deze groenvoorziening (bomen en struiken) een positief effect op hittestress. Het hemelwater wordt daardoor op natuurlijke wijze geïnfiltreerd in de bodem. Aan de noordzijde van het plan ligt een brede groenstrook met een waterpartij. In het kader van het verharden van de planlocatie wordt hier extra water gegraven (ca. 200 m2) wat tevens weer bijdraagt aan het opvangen van hemelwater en het tegengaan van wateroverlast in de toekomst.

GPR Gebouw
Bij het maken van een nadere invulling voor duurzaamheid in nieuwbouwprojecten maakt de gemeente Alphen aan den Rijn gebruik van het instrument GPR Gebouw. Bij de verdere uitwerking van het voorliggende initiatief wordt daar eveneens gebruik van gemaakt.

 

5.13.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de duurzaamheidsdoelstellingen zoals deze zijn verwoord in het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid.

5.14 Besluit m.e.r.

5.14.1 Wettelijk kader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.

5.14.2 Relatie tot ontwikkeling

De ontwikkeling omvat de realisatie van 127 reguliere woningen en 47 zorgeenheden. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Aanmeldnotitie
Ten behoeve van de ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld. De aanmeldnotitie met daarin opgenomen de vormvrije m.e.r.-beoordeling is toegevoegd aan de bijlagen bij voorliggend bestemmingsplan (bijlage 8). Geconcludeerd wordt dat het project geen significant negatieve milieueffecten met zich meebrengt. Op basis van de aanmeldnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

De regels en de plankaart vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar bevat een uitleg van de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken die hebben geleid tot de gewenste ontwikkeling binnen het plangebied.

Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding met het Plan identificatie nummer NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20 zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. In dit bestemmingsplan is de enkelbestemmingen 'Gemengd' opgenomen. Daarnaast geldt een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden (Waarde - Archeologie 3a).

De bestemming wordt op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van een kleur. Deze op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een artikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden.

6.2 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze elementen zijn direct bindend en vormen o.a. de toetsingsgrond voor een aanvraag om omgevingsvergunning. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van de onderhavige toelichting, die niet juridisch bindend is maar wel inzage geeft in de gemaakte afwegingen binnen dit bestemmingsplangebied.

Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de Wet ruimtelijke ordening. Om te voorkomen dat de planregels niet mogelijk maken wat achteraf gezien toch eigenlijk wel aanvaardbaar is bevat het bestemmingsplan de nodige flexibiliteit. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012.

Leeswijzer bestemmingsregels
De bestemmingsregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. In de inleidende regels zijn in artikel 1 de definities van de verschillende in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen en in artikel 2 de wijze van meten. De wijze van meten geeft aan hoe de oppervlakte, inhoud, goothoogte, nokhoogte e.d. van een bouwwerk moet worden bepaald.

Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het tweede hoofdstuk bevat de bestemmingsregels voor de bestemmingen 'Gemengd' en 'Waarde - Archeologie 3a'. In deze regels zijn het toelaatbare gebruik van gronden en bouwwerken aangegeven (bestemmingsomschrijving) en zijn diverse bepalingen inzake het bouwen opgenomen. Hieronder worden de bestemmingen van een nadere toelichting voorzien.

Gemengd

Binnen de bestemming Gemengd zijn de functies wonen, zorgwoningen en dienstverlening mogelijk. Voor de functies is een maximaal aantal opgenomen, te weten maximaal 127 woningen en maximaal 47 zorgwoningen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarin meer reguliere woningen gebouwd kunnen worden als niet alle zorgwoningen gerealiseerd worden, onder voorbehoud van het kunnen realiseren van voldoende parkeerplaatsen.

De bestemming is voorzien van een bouwvlak. De hoofdbebouwing moet binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd, met in achtneming van de maximale bouwhoogtes zoals op de verbeelding weergegeven.

Waarde Archeologie 3A

Conform het parapluplan "Archeologie" is ter plaatse van het plangebied een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling ter plaatse heeft reeds een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd, waaruit is gebleken dat een nader proefsleuvenonderzoek noodzakelijk is. Door de huidige dubbelbestemming te handhaven wordt geborgd dat het benodigde nader onderzoek wordt uitgevoerd alvorens een omgevingsvergunnin wordt verleend voor de activiteit 'bouwen'. Daarnaast zorgt het ervoor dat eventuele toekomstige ontwikkelingen in het plangebied onverminderd rekening blijven houden met de archeologische verwachtingswaarde.

Overige regels

Het derde hoofdstuk bevat algemene regels die gelden voor alle in het plangebied voorkomende bestemmingen. De antidubbeltelregel is opgenomen conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de artikelen 'Algemene bouwregels' en 'Algemene gebruiksregels' zijn de voor het plan geldende algemene bouw-, en gebruiksregels opgenomen. Deze bepalingen gelden voor alle in het plan opgenomen bestemmingen. Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' bevat de algemene afwijkingsregels. In de 'Overige regels' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat bij aanvraag van de omgevingsvergunning aangetoond moet worden dat voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen. Als laatste is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die regelt dat minimaal 30% van het totaal aantal te realiseren woningen in de sociale sector wordt gerealiseerd.

In het vierde hoofdstuk zijn de overgangs- en slotregels opgenomen. In dit hoofdstuk is onder andere bepaald hoe om te gaan met het gebruik en het bouwen voor thans nog aanwezige functies die niet in overeenstemming zijn met het plan. Deze regels volgen uit de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de slotbepaling is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald: het bestemmingsplan 'Noorderkeerkring 20, Alphen aan den Rijn'.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro dient de gemeenteraad bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Het doel van een exploitatieplan is om bijkomende kosten te verhalen op ontwikkelaars in het plangebied. Op grond van artikel 16, tweede lid Wro kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Middels het sluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente, zijn de kosten anderszins verzekerd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het conceptbestemmingsplan wordt in het kader van het artikel 3.1.1. Bro toegezonden aan de bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid wordt geboden om een reactie te geven op het plan. De resultaten van het vooroverleg worden opgenomen in dit bestemmingsplan.

Participatie

Daarnaast heeft een participatietraject plaatsgevonden waarbij de direct omwonenden geïnformeerd zijn over de ontwikkelingsplannen. Tijdens een online bijeenkomst op dinsdag 11 mei 2021 zijn direct omwonenden en belanghebbenden geïnformeerd over het bestemmingsplan Noorderkeerkring in Alphen aan den Rijn; het proces en de plannen.

Tijdens de bijeenkomst zijn presentaties gegeven door Woonforte en de Archtitekten Cie. waarin de plannen zijn toegelicht en het proces is beschreven. De gemeente heeft daarnaast een toelichting gegeven over het bestemmingsplanproces en de verschillende stappen die hierin genomen moeten worden.

De bijeenkomst is afgesloten met een vragenronde. Van deze bijeenkomst is verslag gemaakt die als bijlage 9 terug te vinden is.

Op woensdag 15 maart 2023 heeft een nieuwe bijeenkomst plaatsgevonden om omwonenden te informeren over onder andere de wijzigingen die zijn doorgevoerd in het plan naar aanleiding van de gemaakte opmerkingen. De wijze waarop de eerdere feedback is meegenomen in het nieuw gepresenteerde ontwerp, werd goed ontvangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Anoorderkeerkrng20-VA01_0034.png"

Figuur 7.1 Toelichting wijzigingen ontwerp n.a.v. informatieavond

Een verslag van de avond is opgenomen als bijlage 10 bij deze toelichting.

Vooroverleg

Het conceptbestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1. Bro toegezonden aan de bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid wordt geboden om een reactie te geven op het plan. De resultaten van het vooroverleg zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. De volgende instanties en interne partners zijn aangeschreven:

  • 1. Provincie Zuid-Holland;
  • 2. Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • 3. Veiligheidsregio Hollands Midden;


ad. 1 De provincie heeft het plan op 18 juni 2021 beoordeeld en aangegeven dat het voldoet aan de provinciale richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit. zij ziet geen belemmeringen vanuit een ander provinciaal ruimtelijk belang.

ad. 2 Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het plan op 14 juni 2021 beoordeeld en aangegeven dat er geen bezwaren bestaan tegen het plan. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid dat er na dit advies alsnog is besloten om exta watercompensatie te realiseren in de nabijgelegen watergang. Hiervoor wordt een watervergunning aangevraagd.

ad. 3 De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft op 22 juni 2021 een advies gegeven over het planvoornemen. In haar advies richt de veiligheidsregio zich op het optimaliseren van de veiligheidssituatie. De adviezen richten zich niet zozeer op het bestemmingsplan, maar op borging van maatregelen bij de aanvraag omgevingsvergunning activiteit bouwen. De adviezen worden meegenomen bij verdere uitwerking van het bouwplan en de aanvraag omgevingsvergunning.

Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, is het ontwerpbestemmingsplan vanaf 4 mei 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is één schriftelijke zienswijze binnengekomen. De zienswijze heeft er niet toe geleid dat het bestemmingsplan op onderdelen aangepast moest worden. De zienswijze geeft geen aanleiding de onderhavige planologische procedure te staken en af te zien van vaststelling van het bestemmingsplan. Bijlage 11 bevat de Nota van Zienswijzen, waarin de zienswijze samenvattend is weergegeven en voorzien van een reactie.