direct naar inhoud van Regels
Plan: Parkeren Archeon en verkeersontsluiting Burggooi, Alphen aan den Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Aentreearcheon-VA02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 aan-huis-verbonden beroep:

Het in een woning of bijbehorend bouwwerk uitoefenen van een dienstverlenend beroep die ondergeschikt is aan de woonfunctie.

1.2 aanbouw:

Een bijbehorend bouwwerk welke door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.6 ambachtelijk en/of verzorgend bedrijf:

een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar - voor een belangrijk deel in handwerk - goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker;

1.7 antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 antennedrager:

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 archeologisch rapport:

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.11 archeologisch themapark:

Een park waar bezoekers worden geïnformeerd en inzicht wordt verschaft in de geschiedenis van de menselijke cultuur en de relatie tussen historische/antieke beschavingen en hun natuurlijke omgeving.

1.12 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.

1.13 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.

1.14 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage:

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.16 bedrijf:

Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.17 bedrijfswoning:

Een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die slechts bestemd is voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.18 beperkt kwetsbaar gebouw:

1. Gebouwen met een woonfunctie:

  • a. met een dichtheid van ten hoogste 2 woonfuncties per ha,
  • b. om te worden gebruikt in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf, of
  • c. die onderdeel zijn van een lintbebouwing die loodrecht of nagenoeg loodrecht is gelegen op een buisleiding, voor zover het betreft het risico op een ongewoon voorval waarbij die buisleiding is betrokken.

2. Gebouwen met een logiesfunctie:

  • a. behalve in logiesgebouwen, met een dichtheid van ten hoogste 2 logiesfuncties per ha, of
  • b. met een vloeroppervlakte van ten hoogste 1500 m².

3. Gebouwen met een onderwijsfunctie voor volwassenenonderwijs, voor ten hoogste 50 personen.

4. Gebouwen met een kantoorfunctie met een vloeroppervlakte van ten hoogste 1500 m².

5. Gebouwenmet een winkelfunctie:

  • a. met een vloeroppervlakte van ten hoogste 2000 m², maar niet een supermarkt of grootschalige, of
  • b. met ten hoogste vijf winkelfuncties en een gezamenlijk vloeroppervlakte van ten hoogste 1000 m².

6. Gebouwen met een bijeenkomstfunctie, met uitzondering van een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang:

  • a. voor kunst, cultuur of communicatie, voor zover op enig moment ten hoogste 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn gedurende tenminste een uur en ten hoogste acht uur binnen een willekeurige aaneengesloten periode van 24 uur.
  • b. voor godsdienst voor zover ten hoogste 50 personen tegelijkertijd aanwqezig zijn op ten hoogste drie dagen per week,
  • c. voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse, voor ten hoogste 50 personen,
  • d. voor het aanschouwen van sport, met ten hoogste 500 zitplaatsen of staplaatsen, of
  • e. voor ontspanning, voor ten hoogste 200 personen.

7. Gebouwen met een sportfunctie.

8. Gebouwen met een industriefunctie, maar niet een lichte industriefunctie, voor ten hoogste 50 personen.

1.19 bestaand gebruik:

Het gebruik zoals dit bestaat op het tijdstip van het inwerkingtreden het bestemmingsplan en rechtens mag bestaan.

1.20 bestaand hoofdgebouw:

het hoofdgebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig is of mag worden gebouwd op grond van een omgevingsvergunning.

1.21 bestaande bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of mogen worden gebouwd op grond van een omgevingsvergunning.

1.22 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.24 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.25 bevi inrichting:

Een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.26 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.27 bijgebouw:

Een al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.28 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.29 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.30 bouwlaag:

Een verdieping van zodanige afmetingen en vorm dat de daardoor ontstane ruimte zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor gebruiksfuncties en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden geeft als de daaronder gelegen bouwlagen, uitgezonderd, een kap, zolder en kelder.

1.31 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang welke op de plaats van bestemming hetzij direct danwel indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.35 bruto vloeroppervlak:

oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

1.36 casino:

Een uitgaansgelegenheid waar de bezoekers kunnen gokken door hun geld in te zetten op roulette, blackjack, fruitautomaten en andere spelletjes in een poging om hun inzet te vergroten.

1.37 centrumdoeleinden:

Gemengde functies die doorgaans in het centrum van een gemeente uitgevoerd worden, zoals daar zijn kantoorfunctie, zakelijke dienstverlening, maatschappelijke doeleinden en wonen.

1.38 clubgebouw:

Een niet voor bewoning bestemd gebouw bedoeld voor bijeenkomsten en opslagruimten in het kader van hobby en sport en daar aan ondergeschikte nevenactiviteiten.

1.39 collectief evenement:

Een evenement dat wordt georganiseerd vanuit het collectief belang en waar maatschappelijk draagvlak voor is, dus voor iedereen toegankelijk, zoals Koningsdag, de Sinterklaasintocht, sportwedstrijden op grootscherm, schaatstochten, dodenherdenking en 5 mei-vieringen.

1.40 cultuur en ontspanning:

culturele en ontspannende vrijetijdsbesteding zoals een attractiepark, bioscoop, bowlingbaan, museum, muziekschool en congrescentrum.

1.41 cultuurhistorische waarde:

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.42 dagrecreatie:

Vorm van recreatie die niet langer duurt dan een dag. Er is dus geen sprake van overnachting.

1.43 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlakvan het dak is geplaatst.

1.44 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in een of beide dakvlak(ken) is (of zijn) geplaatst.

1.45 dakvlak:

een (hellend) vlak in een dak samen met andere vlakken bepalend voor de dakvorm

1.46 deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of

commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline.

1.47 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel waarbij het hoofdassortiment bestaat uit omvangrijke goederen waarvoor een grote uitstallingsruimte nodig is, zoals auto's, boten en caravans.

1.48 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.49 dienstverlening:

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.50 erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw. 

1.51 evenementen:

een georganiseerde, publieke en bijzondere gebeurtenis, in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in vormen van risicocategorieën:

  • A. waarbij het (zeer) onwaarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico's voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
  • B. waarbij het waarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico's voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
  • C. waarbij het zeker or de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
1.52 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.53 geluidsbelasting vanwege industrieterrein:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.54 geluidszone - industrie:

geluidszone rondom industrieterrein waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten en welke op de verbeelding is weergegeven en deel uitmaakt van dit plan.

1.55 geluidszone:

Een krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde zone rondom het bedrijventerrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.56 groenvoorzieningen:

Het geheel van aanplant in een gebied - veelal in openbaar gebied - danwel het aanbrengen of voorzien van groen.

1.57 groepsrisico:

Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste, 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.58 hoekwoning:

een woning gelegen op de hoek van een aaneengesloten rij woningen

1.59 hogere grenswaarde:

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder.

1.60 hoofdgebouw:

Een bouwwerk of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.61 horeca I:

Horeca zoals omschreven in de Staat van Horeca-activiteiten

1.62 horeca II:

Horeca zoals omschreven in de Staat van Horeca-activiteiten

1.63 horeca III:

Horeca zoals omschreven in de Staat van Horeca-activiteiten

1.64 huishouden:

Persoon of groep personen die onderling een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.65 inventarisatiekaart:

De kaart die aangeeft welke functies er in het gebied zitten op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.66 invloedsgebied:

Gebied waarin volgens door Onze Minister bij ministeriele regeling op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.67 kamerverhuur:

Een woonfunctie voor het verschaffen van een (tijdelijk) nachtverblijf aan meer dan één huishouden, waarbij de bewoners samen één voordeur delen. Inwoning van één huishouden (bestaande uit één persoon) bij een hoofdhuishouden (hospes/hospita) valt niet binnen de reikwijdte van het begrip kamerverhuur.

1.68 kampeermiddelen:

Tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht, dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf voor personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens zijn geplaatst.

1.69 kampeerterrein:

Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.70 kantoor:

Voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.71 kap:

Een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw waarvoor geldt dat:

  • a. de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 meter wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en;
  • b. de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, die wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben.
1.72 kas:

Gebouw, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal.

1.73 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

Het in een woning of bijbehorend bouwwerk op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten die ondergeschikt zijn aan de woonfunctie.

1.74 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van onder meer wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie.

1.75 kwaliteitsgids:

Een gids, onderdeel uitmakend van het bestemmingsplan, die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden richtlijnen geeft voor de invulling van het plangebied.

1.76 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie:

geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek.

1.77 kwetsbaar gebouw:
  • 1. Gebouwen met een woonfunctie met een dichtheid van meer dan 2 woonfuncties per ha.
  • 2. Gebouwen met een logiesfunctie:
    • a. behalve in logiesgebouwen, met een dichtheid van meer dan 2 logiesfuncties per ha, of
    • b. met een vloeroppervlakte van meer dan 1.500 m².
  • 3. Gebouwen met een onderwijsfunctie:
    • a. voor volwassenenonderwijs, voor meer dan 50 personen

4. Gebouwen met een kantoorfunctie met een vloeroppervlakte van meer dan 1500 m².

5. Gebouwen met een winkelfunctie:

  • a. voor zover sprake is van een supermarkt of grootschalige detailhandel,
  • b. met een vloeroppervlakte van meer dan 2000 m², of
  • c. met meer dan vijf winkelfuncties en een gezamenlijk vloeroppervlakte van meer dan 1000 m².

6. gebouwen met een bijeenkomstfunctie, met uitzondering van een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang:

  • a. voor kunst, cultuur of communicatie voor zover op enig moment meer dan 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn gedurende ten minste een uur en ten hoogste acht uur binnen een willekeurige aaneengesloten periode van 24 uur,
  • b. voor godsdienst, voor zover meer dan 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn op meer dan drie dagen per week,
  • c. voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse, voor meer dan 50 personen,
  • d. voor het aanschouwen van sport, voor meer dan 500 zitplaatsen of staplaatsen, of
  • e. voor ontspanning, voor meer dan 200 personen.

7. Gebouwen met een gezondheidszorgfunctie, zonder een bedgebied.

8. Gebouwen met een industriefunctie voor meer dan 50 personen.

1.78 langzaam verkeer:

De voetganger, de fiets, fiets met trapondersteuning, snorfiets, bromfiets, inclusief bredere varianten zoals een bakfiets, het gehandicaptenvoertuig, en de geleider/berijder van bijvoorbeeld een paard. Ook een motorvoertuig met een snelheidsbeperking zoals een landbouwvoertuig valt onder het begrip langzaam verkeer.

1.79 leisure:

vrijtijdsbesteding.

1.80 longeercirkel:

een ruimte in de vorm van een cirkel waar paarden onder begeleiding getraind worden (al dan niet overdekt).

1.81 maaiveld:

Het niveau van de straat of omliggende grond.

1.82 maatschappelijke voorzieningen:

Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport en ontspanning, onderwijs en opvoeding, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.83 manege:

een bedrijf dat is gericht op het verzorgen, dresseren en trainen van paarden (voor de ruitersport).

1.84 NEN:

Nederlandse norm van het Nederlands Normalisatie-instituut.

1.85 nok:

horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.

1.86 nokverhoging:

vergroting van de ruimte onder een dak, waarbij het voordakvlak wordt verlengd en de nokhoger en verder naar achter komt te liggen en aan de achterkant een nieuwe goot wordt gecreëerd.

1.87 nutsvoorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.88 onderdoorgang:

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.89 ondergeschikte bouwdelen:

Bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen.

1.90 ondersteunende detailhandel:

kleinschalige detailhandel waarbij dit een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de hoofdactiviteit

1.91 ondersteunende horeca:

verstrekken van eten en drinken waarbij dit een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de hoofdactiviteit.

1.92 openbaar toegankelijk gebied:

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.93 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.94 overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.95 paardenbak:

een (omheinde) niet overdekte piste, waar paarden een vrije uitloop kunnen hebben en waar paarden kunnen worden getraind.

1.96 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.97 peil:

het niveau gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.98 penthouse:

Een bijzondere, op de top van een gebouw gesitueerde bouwlaag, geen kap of kapverdieping zijnde, waarvan de gevels ten opzichte van de gevels van de onderliggende bouwlagen terugliggen.

1.99 plaatsgebonden risico:

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.100 plan:

Het bestemmingsplan Parkeren Archeon en verkeersontsluiting Burggooi, Alphen aan den Rijn met identificatienummer NL.IMRO.0484.Aentreearcheon-VA02 van de gemeente Alphen aan den Rijn.

1.101 plattelandswoning:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorende bedrijf;

1.102 Programma van Eisen:

document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

1.103 prostitutiebedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.

1.104 recreatieve voorzieningen:

voorzieningen in brede zin voor recreatie en toerisme, waaronder zowel dag- als verblijfsrecreatie onder valt.

1.105 risicovolle activiteit:

Een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.

1.106 risicovolle inrichting:

Een bedrijf dat, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn. Het gaat om bedrijven die meer risico's veroorzaken dan andere bedrijven, omdat ze met veel gevaarlijke stoffen werken.

1.107 scheidingslijn maatvoering:

Een zodanig aangegeven lijn, die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak of bestemmingsvlak, waarbinnen verschillende maatvoeringen zijn toegestaan.

1.108 seksbedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling.

1.109 seksinrichting:

voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf

1.110 slopen:

Het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.111 speelvoorziening:

Voorziening die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.

1.112 sportvoorzieningen:

een overdekte danwel onoverdekte voorziening ten behoeve van sportactiviteiten zoals een zwembad, sportvelden, ijsbaan of tennisbaan

1.113 staat van Bedrijfsactiviteiten:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan.

1.114 staat van Horeca-activiteiten:

De Staat van Horeca-activiteiten behorende bij dit bestemmingsplan.

1.115 stap- en trainingsmolen:

Een ruimte in de vorm van een cirkel waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen zonder toezicht en waar aansturing plaatsvindt door een elektrische bedieningskast.

1.116 supermarkt:

een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningswinkel waar levensmiddelen, voedingsmiddelen - inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel – en huishoudelijke artikelen worden verkocht.

1.117 uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.118 verblijfsrecreatie:

vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt, zoals bed & breakfast of met gebruikmaking van toeristische kampeermiddelen.

1.119 verkeersvoorzieningen:

verzameling van objecten in het beheer van de infrastructuur voor de geleiding van het verkeer.

1.120 vogelpark:

Dierenpark met de nadruk op vogels.

1.121 voldoende parkeergelegenheid:

Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.

1.122 volière:

Een in de open lucht geplaatste vogelkooi.

1.123 volkstuin:

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker voedings- en/of siergewassen teelt voor (hoofdzakelijk) eigen gebruik.

1.124 voorgevel:

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, ligging, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.125 voorgevelrooilijn:

De lijn die samenloopt met de ingetekende begrenzing van het bouwvlak, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de ontsluiting van een bouwwerk naar het openbaar toegankelijk gebied plaatsvindt, danwel de lijn die samenloopt met de voorgevel van de bestaande bebouwing.

1.126 watervoorzieningen:

voorzieningen die verband houden met de waterhuishouding, de aanvoer en afvoer van water en de doorstroming van water.

1.127 waterzuiveringsinstallatie:

Een (riool)waterzuiveringsinstallatie (rwzi), ook wel afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) genoemd, zuivert het afvalwater van huishoudens, bedrijven en veelal ook van wegverhardingen dat via het riool wordt aangevoerd.

1.128 Wgh-inrichtingen:

bedrijven, zoals bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.129 wonen:

het houden van een verblijf of het gehuisvest zijn in een woning

1.130 woning:

Een (gedeelte van een)gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.131 woonwagen:

Voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemde standplaats is geplaatst.

1.132 woonwagenstandplaats:

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.133 zeer kwetsbaar gebouw:
  • a. Gebouwen met een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied;
  • b. gebouwen met een woonfunctie voor zorg;
  • c. gebouwen met een onderwijsfunctie voor basisschoolonderwijs aan minderjarigen en voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking;
  • d. gebouwenmet een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang;
  • e. gebouwen met een celfunctie.
1.134 zendmast:

Zendmast ten behoeve van mobiele communicatie.

1.135 zone:

een als zodanig aangeduid gebied op de verbeelding waarvoor specifieke regels gelden.

1.136 zonegrens:

De begrenzing van een zone.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

De hoek tussen een hellend dakvlak en het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkappelen. In het geval een dakkapel in horizontale richting meer dan 50% van het dakvlak beslaat, wordt de bovenkant van de dakkapel als goothoogte beschouwd.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het peil ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de breedte en diepte van een gebouw:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.

2.7 bruto vloeroppervlakte:

oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen, bepaald volgens NEN 2580.

2.8 gebruiksoppervlakte woonfunctie:

de vloeroppervlakte binnen de bouwmuren van het oorspronkelijk hoofdgebouw, bepaald volgens NEN 2580.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.

2.10 bouwlaag

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Aentreearcheon-VA02_0019.jpg"

Afbeelding: principeprofiel standaard bebouwing in relatie tot de begrippen 'bouwlaag', 'begane grond' en 'dak'

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Cultuur en ontspanning

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met dien verstande dat:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeren' uitsluitend een parkeerterrein ten dienste van het aangrenzende archeologisch themapark (Archeon) is toegestaan,

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van artikel 3.4 Specifieke gebruiksregels en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwregels
  • a. Gebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan;
  • c. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • d. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 10 meter;
  • e. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt:
  • f. Het bouwvlak wordt maximaal 40% bebouwd. Hierbij geldt dat deze 40% wordt berekend over het totale bouwvlak van het archeologisch themapark (Archeon). Dit is inclusief het gedeelte dat is gelegen binnen het bestemmingsplan Alphen Stad (inclusief herzieningen).
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de aard en omvang van de horecavoorzieningen en milieugerelateerde activiteiten die uitgevoerd worden binnen de bestemming, indien en voor zover het stellen van deze eisen bepalend is voor het voorkomen van overlast in de aangrenzende woonwijk.

3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. De voorzieningen ten behoeve van culturele en ontspannende vrijetijdsbesteding met ondersteunende detailhandel zijn uitsluitend ten behoeve van een archeologisch themapark.
    • 1. Het archeologisch themaparkheeft tot doel de bezoekers van het park op een directe wijze te informeren over opgravingen, oudheidkundige vondsten en geschiedenis van de menselijke cultuur, waarbij met behulp van reconstructies op ware grootte inzicht wordt verschaft in de relaties tussen prehistorie, middeleeuwen, antieke beschavingen en hun natuurlijke omgeving;
    • 2. De voorzieningen en uit te oefenen activiteiten staan naar aard en omvang in relatie tot en zijn afgestemd op de thematiek van het archeologische themapark;
    • 3. De ruimtelijke uitstraling van de attracties, activiteiten en andere voorzieningen zijn qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar met het karakter van de omringende woonomgeving waarbij in aanvulling geldt dat het archeologisch themapark door een groene wal en een omliggende watergang afgescheiden wordt van de omliggende woonomgeving;
  • b. Parkeren ten behoeve van het archeologisch themapark wordt buiten het park gerealiseerd;
  • c. De bruto vloeroppervlakte van de totale horecavoorzieningen, inclusief de bouw- en gebruiksmogelijkheden uit het bestemmingsplan Alphen Stad (inclusief herzieningen) bedraagt:
    • 1. voor congres- en vergadervoorzieningen maximaal 1400 m², met een maximum van 500 m² per voorziening;
    • 2. voor overnachtingsvoorzieningen maximaal 1000 m², met een maximum van 500 m² per voorziening;
    • 3. overige horecavoorzieningen maximaal 1800 m², met een maximum van 300 m² per voorziening;
  • d. In aanvulling op het bepaalde in sub c, onder 2, geldt dat overnachtingsvoorzieningen uitsluitend door groepen in samenhang met de doeleinden van het archeologisch themapark worden gebruikt.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

4.2 Algemene bouwregels
4.3 Specifieke bouwregels

In uitzondering op artikel 4.2 mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

5.2 Algemene bouwregels
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:

Deze nadere eisen kunnen allen gesteld worden met het oog op de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de beeldkwaliteit.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Bestaande groenvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 5.1 sub c, zoals deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, mogen niet worden gewijzigd in een ander gebruik zoals bedoeld in artikel 5.1.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Groenvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bestaand gebruik zoals genoemd in artikel 5.1 sub c, en het gebruik te veranderen naar overige functies zoals genoemd in artikel 5.1, met dien verstande dat:

  • a. overleg met de directe betrokkenen in de omgeving heeft plaatsgevonden;
  • b. het voorgenomen gebruik aanvaardbaar is gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watervoorzieningen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de watersport;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de recreatievaart;
  • d. kunstwerken;
  • e. bruggen, tevens bestemd voor verkeersvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4a

7.1 Bestemmingsbeschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4a' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.

7.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 7.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4a' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

7.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 7.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld of over een totale oppervlakte kleiner dan 1.000 m² worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

7.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).

7.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 7.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

7.7 Afwijken van de onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Hoofdstuk 3 Algemene aanduidingsregels

Artikel 8 overige zone-parkeren

8.1 Algemeen

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone-parkeren' geldt dat het bevoegd gezag pas een omgevingsvergunning kan verlenen voor de activiteit bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in regels strijd met ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:

  • a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  • b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    • 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
8.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1, indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 8.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bebouwingsgrenzen geluidsgevoelige objecten

Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.

10.2 Toevoegen Bevi-inrichting of risicovol bedrijf

Het is, onverminderd het bepaalde in de voor deze gronden geldende bestemming(en), niet toegestaan om in het plangebied een nieuwe Bevi inrichting of een risicovol bedrijf op te richten.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van een seksbedrijf of een prostitutiebedrijf;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van een bedrijfswoning, tenzij de bedrijfswoning expliciet is toegestaan binnen de regels;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van (delen) van daken ten behoeve van een dakterras, tenzij sprake is van bestaand gebruik;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    • 1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. staanplaats van voertuigen waarin detailhandel plaatsvindt;
    • 3. kampeer- of caravanterrein;
    • 4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    • 5. lawaaisporten.
  • e. een gebruik van gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken ten behoeve van een geluidszoneringsplichtige inrichting.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:

  • a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    • 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    • 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  • b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  • c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.
12.2 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning zoals genoemd in artikel 12.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 14 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij omgevingsvergunningafwijken van het bepaalde in artikel 14.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Parkeren Archeon en verkeersontsluiting Burggooi, Alphen aan den Rijn.