direct naar inhoud van 4.8 Ecologie
Plan: PCT-terrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1672.BPHD20100001-VG01

4.8 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Bestaande situatie

Het plangebied bestaat op dit moment uit een open akkerland met enkele sloten en bedrijfspanden.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied wordt de realisatie van bedrijfspanden en de aanleg van wegen, groen en water (50% natuurvriendelijke oevers) mogelijk gemaakt. De werkzaamheden zullen bestaan uit:

  • graafwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (Ffw) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw stelt (artikel 2):

  • 1. eenieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving;
  • 2. de zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.'

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

De locatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Derhalve komt gebiedsbescherming in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl , FLORON, 2002 en www.waarneming.nl ) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Daarnaast is gebruikgemaakt van het rapport Natuurtoets PCT-terrein Boskoop (Grontmij 2005) inclusief een inventarisatie door AquaSense (2005) van de amfibieën, vissen en reptielen.

Flora

Het plangebied bestaat op dit moment uit een open akkerland met enkele sloten. Gezien het intensieve landgebruik is volgens het Grontmij-rapport het voorkomen van beschermde soorten op het akkerland onwaarschijnlijk. Tijdens het veldonderzoek eind april 2005 (AquaSense) zijn geen beschermde soorten waargenomen in de sloten. De begroeiing is hier beperkt tot schedefonteinkruid en sterrenkroos. Mogelijk dat zwanenbloem hier voorkomt, het voorkomen van andere beschermde soorten op een later tijdstip in het jaar is niet erg waarschijnlijk.

Vogels

Gezien het intensieve landgebruik en de afwezigheid van opgaande begroeiing, zal het voorkomen van broedvogels beperkt zijn tot een enkele meerkoet of wilde eend in de sloten of Derde Tocht en een kievit of scholekster op het bouwland (Grontmij, 2005). Tevens komen fazanten en patrijzen voor.

De beplanting rond het natuurkampeerterrein aan de noordzijde vormt het broedgebied van verschillende struweelvogels zoals braamsluiper, grasmus, fitis en zwartkop. Buizerd, sperwer en torenvalk worden hier eveneens als broedvogel genoemd.

In de herfst en winter worden in de droogmakerijen grote aantallen kieviten waargenomen naast goudplevieren, grauwe en kolganzen en in veel kleinere aantallen watersnip en witgatje. Tevens zijn er dan verschillende soorten roofvogels aanwezig als bruine kiekendief en sperwer en incidenteel blauwe kiekendief, slechtvalk en velduil. De betekenis van het studiegebied voor doortrekkers en overwinteraars is vanwege de beperkte omvang van het gebied en de lage dichtheden vrij gering.

Amfibieën, reptielen en vissen

Het voorkomen van vissen en amfibieën is eind april 2005 door AquaSense in het veld geïnventariseerd. Alle sloten zijn afgelopen met een handschepnet en om de 25-50 m is gemonsterd. In de derde tocht is additioneel een trek met het leusnet (sleepnet) genomen van circa 20 m. De vangsten zijn beperkt tot tiendoornige stekelbaars en driedoornige stekelbaars. In de sloot oostelijk van het perceel langs de weg (N455) zijn enkele bruine kikkers waargenomen. Deze sloot maakt echter geen deel uit van het project en zal behouden blijven. Naast bruine kikkers, komen naar verwachting ook de groene kikker, gewone pad en kleine watersalamander voor in het plangebied.

De ringslang is niet in het plangebied te verwachten door het ontbreken van geschikt biotoop en de afwezigheid van de soort in de ruime omgeving.

Zoogdieren

In het studiegebied komen met name algemene soorten voor. Het betreft de egel, mol, haas, konijn, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis en veldmuis. Uit het plangebied en omgeving zijn volgens het Natuurloket vier soorten vleermuizen bekend (naar verwachting gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger en watervleermuis). Deze soorten maken van het plangebied gebruik als foerageergebied.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen) of andere soorten. Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.9 Beschermde soorten in het plangebied en hun beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     zwanenbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, haas en konijn

bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     geen  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen  
  vogels   cat. 1 t/m 4   sperwer, buizerd en slechtvalk  
    cat. 5   torenvalk  

Toetsing

Soortenbescherming

Voor de ingreep is geen ontheffing nodig voor tabel 1-soorten aangezien hiervoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.

Broedvogels mogen niet worden verstoord. Dit kan door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) op te starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Voor aantasting van vaste nesten van broedvogels is een ontheffing nodig van de Ffw. Voor de uitvoering van dit plan hoeven geen bomen gekapt te worden, zodat nader onderzoek niet nodig is.

Vleermuizen gebruiken het gebied mogelijk als foerageergebied. Er vinden in het plangebied geen ontwikkelingen plaats die essentiële vliegroutes en/of foerageergebieden van vleermuizen aantasten. Door de nieuwe inrichting met groenstroken, wordt het gebied waarschijnlijk zelfs aantrekkelijker voor vleermuizen.

Voor vrijwel alle soorten die door het plan worden beïnvloed (beschermd en onbeschermd), geldt dat deze landelijk (zeer) algemeen zijn. De meeste soorten kunnen in de directe omgeving van het plangebied nieuw leefgebied vinden en ook de nieuwe groeninrichting in het plangebied zal aan diverse soorten nieuw leefgebied bieden. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten komt derhalve niet in gevaar.

Zorgplicht

In de Ffw staat ook het principe van 'zorgvuldige handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook al geldt voor deze soorten een vrijstelling).

Conclusie

  • De Natuurbeschermingswet zal genoemde planontwikkeling niet in de weg staan.
  • Voor de Ffw geldt dat de planwerkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden óf binnen een afstand 20 m rondom een nest geen werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.
  • Er worden geen essentiële vliegroutes en/of foerageergebieden van vleermuizen aangetast.
  • De Ffw en de Natuurbeschermingswet zullen de uitvoering van het plan niet in de weg staan.