Plan: | CO2 distributienetwerk Bentwoud |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1672.BPBH20100001-VG01 |
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):
Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
Aqua-Terra Nova heeft in december 2009 een eco-effectscan uitgevoerd, rapportnummer 29184/AQT301FF/CG. Deze ecoscan heeft betrekking op de aanleg van een CO2 -leiding in de Zuidplaspolder over een traject van 22 km. De aan te leggen leiding met een lengte van 2033 meter in de gemeente Rijnwoude is ook onderdeel van dit traject.
Geconcludeerd wordt dat de aanleg van de CO2 -leiding in de Zuidplaspolder geen effect heeft op een beschermd natuurgebied of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Een nadere toetsing aan de Natuurbeschemingswet of de doelstellingen van de EHS is niet nodig.
De activiteiten die uitgevoerd worden ten behoeve van de aanleg van de leiding hebben effect op de ontheffingsplichtige soorten (tabel 2 en 3 soorten) en op vogels. In het gebied komen de wilde planten dotterbloem en zwanenbloem voor. Deze planten vallen onder de vrijstellingsregeling van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten is een ontheffing niet nodig, maar is de zorgplicht van toepassing. Indien er beschermde plantsoorten aanwezig zijn, wordt geadviseerd de groeiplaatsen te sparen en anders de planten ruim uit te steken en verderop op een geschikte biotoop terug te plaatsen.
De aanleg van de CO2 -leiding heeft effect op de inheemse broedende vogels. Deze vogels zijn beschermd in de Flora- en faunawet en mogen daarom niet verstoord worden tijdens het nestelen. Verwacht wordt dat de verstoring van de graafwerkzaamheden langs geasfalteerde wegen geen invloed zal hebben op vogels die in de omgeving broeden. Dat geldt wel voor graafwerkzaamheden in het akkergebied, nabij watergangen en rond werkplekken van de boorinstallatie. Op deze locaties dient buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) gewerkt te worden, tenzij uit een vogelinventarisatie blijkt dat er geen nestelende vogels aanwezig zijn.
Om na te gaan of de rugstreeppad in het plangebied voorkomt is een veldinventarisatie nodig. Indien er rugstreeppadden worden aangetroffen, dienen er mitigerende maatregelen te worden getroffen om te voorkomen dat de dieren tijdens de werkzaamheden verstoord worden. Ook wordt geadviseerd om in het voorjaar of de zomer een aanvullende planteninventarisatie uit te laten voeren, dit om na te gaan of er beschermde plantensoorten voorkomen in het plangebied.
Om tijdens de uitvoering rekening te houden met de bestaande natuurwaarden wordt vanuit de eco-effectscan voorgesteld om de werkzaamheden buiten het broedseizoen van de vogels uit te voeren. Hetzelfde geldt voor de graafwerkzaamheden ter plaatse van de groei van beschermde plantensoorten.
Voor geen van de soorten zal een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig zijn. De verstoring van de werkzaamheden is tijdelijk en heeft geen effect op de functionaliteit van het leefgebied van de potentieel aanwezige beschermde soorten. Indien er beschermde soorten aanwezig zijn, kunnen er voldoende mitigerende maatregelen getroffen worden om verstoring te voorkomen. Indien er beschermde soorten worden aangetroffen dient er wel aantoonbaar volgens een ecologisch werkprotocol gewerkt te worden om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen. Wanneer de rugstreeppad wordt aangetroffen is de verwachting dat daar voldoende mitigerende maatregelen worden getroffen. Tijdens de uitvoering is het project verstorend voor de rugstreeppad, maar er gaat geen leefgebied verloren.