Plan: | Westzijdeweg 27a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1672.13BPBGWestzijde27a-ON01 |
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze visie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies.
Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het budget voor provinciaal en regionaal verkeer en vervoer komt ook bij provincies en gemeenten te liggen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties wordt daarin leidend. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd, welke wordt opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ‘ladder’ is een procesvereiste en gebaseerd op de zogenaamde ‘SER-ladder’. Dit houdt in dat bij vaststelling van een ruimtelijk plan wordt gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.
Op basis van artikel 4.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur kaders te stellen, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om de ruimtelijke belangen van het rijk vast te leggen. Deze belangen moeten juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Het Barro is vastgesteld op 22 augustus 2011, en op 1 oktober 20120 in werking getreden.
Het Barro heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in bestemmingsplannen. De eerder uitgebrachte PKB's hebben onder de nieuwe Wro de status van structuurvisie gekregen en zijn daarmee niet langer bindend voor andere partijen. Het Barro bevat daarom, passend binnen het nieuwe stelsel van de Wro, een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling van deze bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het rijk duidelijk aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt de planologische mogelijkheid voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. De feitelijke situatie op het perceel zal hiermee niet direct veranderen; louter het planologisch karakter van de woning wijzigt van bedrijfswoning naar burgerwoning. De locatie bevindt zich niet binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor kan worden betoogt dat strijdigheid met het Rijksbeleid optreedt. Daarbij komt dat binnen het voorliggende bestemmingsplan een zorgvuldige afweging van het ruimtegebruik dient plaats te vinden.
Omdat de ruimtelijke structuur van het perceel middels deze planologische wijziging niet veranderd en het bestemmingsplan een exacte overname van het huidige gebruik is moet worden geconcludeerd dat het bestaande ruimtegebruik ook in de toekomst gehandhaafd zal worden. Het Rijksbeleid staat voorgenomen planwijziging dan ook niet in de weg omdat de bestaande permanente bewoning op het perceel in dezelfde vorm zal worden voortgezet. Daarbij komt dat de omvang van het plan dermate kleinschalig is dat van enige nadelige invloed op het overige Rijksbeleid geen sprake is.