direct naar inhoud van Regels
Plan: Snippergroen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.snippergroen-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 aan-huis-verbonden beroep:

Het in een woning of bijbehorend bouwwerk uitoefenen van een dienstverlenend beroep die ondergeschikt is aan de woonfunctie.

1.2 aanbouw:

Een bijbehorend bouwwerk welke door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruizen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.6 ambachtelijk en/of verzorgend bedrijf:

een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar - voor een belangrijk deel in handwerk - goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker.

1.7 antenne-installatie:

Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 antennedrager:

Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 archeologisch rapport:

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.11 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.

1.12 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.

1.13 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf:

Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.15 beperkt kwetsbaar gebouw:

1. Gebouwen met een woonfunctie:

  • a. met een dichtheid van ten hoogste 2 woonfuncties per ha,
  • b. om te worden gebruikt in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf, of
  • c. die onderdeel zijn van een lintbebouwing die loodrecht of nagenoeg loodrecht is gelegen op een buisleiding, voor zover het betreft het risico op een ongewoon voorval waarbij die buisleiding is betrokken.

2. Gebouwen met een logiesfunctie:

  • a. behalve in logiesgebouwen, met een dichtheid van ten hoogste 2 logiesfuncties per ha, of
  • b. met een vloeroppervlakte van ten hoogste 1500 m².

3. Gebouwen met een onderwijsfunctie voor volwassenenonderwijs, voor ten hoogste 50 personen.

4. Gebouwen met een kantoorfunctie met een vloeroppervlakte van ten hoogste 1500 m².

5. Gebouwenmet een winkelfunctie:

  • a. met een vloeroppervlakte van ten hoogste 2000 m², maar niet een supermarkt of grootschalige, of
  • b. met ten hoogste vijf winkelfuncties en een gezamenlijk vloeroppervlakte van ten hoogste 1000 m².

6. Gebouwen met een bijeenkomstfunctie, met uitzondering van een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang:

  • a. voor kunst, cultuur of communicatie, voor zover op enig moment ten hoogste 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn gedurende tenminste een uur en ten hoogste acht uur binnen een willekeurige aaneengesloten periode van 24 uur.
  • b. voor godsdienst voor zover ten hoogste 50 personen tegelijkertijd aanwqezig zijn op ten hoogste drie dagen per week,
  • c. voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse, voor ten hoogste 50 personen,
  • d. voor het aanschouwen van sport, met ten hoogste 500 zitplaatsen of staplaatsen, of
  • e. voor ontspanning, voor ten hoogste 200 personen.

7. Gebouwen met een sportfunctie.

8. Gebouwen met een industriefunctie, maar niet een lichte industriefunctie, voor ten hoogste 50 personen.

1.16 bestaand gebruik:

Het gebruik zoals dit bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding het bestemmingsplan en rechtens mag bestaan.

1.17 bestaand hoofdgebouw:

het hoofdgebouw dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig is of mag worden gebouwd op grond van een omgevingsvergunning.

1.18 bestaande bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of mogen worden gebouwd op grond van een omgevingsvergunning.

1.19 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.21 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bevi inrichting:

Een inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.23 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.24 bijgebouw:

Een al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.25 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag:

Een verdieping van zodanige afmetingen en vorm dat de daardoor ontstane ruimte zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor gebruiksfuncties en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden geeft als de daaronder gelegen bouwlagen, uitgezonderd, een kap, zolder en kelder.

1.28 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang welke op de plaats van bestemming hetzij direct danwel indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.32 bruto vloeroppervlak:

oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

1.33 cultuurhistorische waarde:

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.

1.34 dagrecreatie:

Vorm van recreatie die niet langer duurt dan een dag. Er is dus geen sprake van overnachting.

1.35 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlakvan het dak is geplaatst.

1.36 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in een of beide dakvlak(ken) is (of zijn) geplaatst.

1.37 dakvlak:

een (hellend) vlak in een dak samen met andere vlakken bepalend voor de dakvorm.

1.38 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 dienstverlening:

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.40 erf:

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.41 evenementen:

een georganiseerde, publieke en bijzondere gebeurtenis, in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in vormen van risicocategorieën:

  • A. waarbij het (zeer) onwaarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico's voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
  • B. waarbij het waarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico's voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
  • C. waarbij het zeker or de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en maatregelen of voorzieningen vergen van het daartoe bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
1.42 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 geluidsbelasting vanwege industrieterrein:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.44 geluidszone - industrie:

geluidszone rondom industrieterrein waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten en welke op de verbeelding is weergegeven en deel uitmaakt van dit plan.

1.45 geluidszone:

Een krachtens de Wet geluidhinder vastgestelde zone rondom het bedrijventerrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.46 groenvoorzieningen:

Het geheel van aanplant in een gebied - veelal in openbaar gebied - danwel het aanbrengen of voorzien van groen.

1.47 groepsrisico:

Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste, 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.48 hoekwoning:

een woning gelegen op de hoek van een aaneengesloten rij woningen

1.49 hoofdgebouw:

Een bouwwerk of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.50 horeca I:

Horeca zoals omschreven in de Staat van Horeca-activiteiten

1.51 horeca II:

Horeca zoals omschreven in de Staat van Horeca-activiteiten

1.52 horeca III:

Horeca zoals omschreven in de Staat van Horeca-activiteiten

1.53 huishouden:

Persoon of groep personen die onderling een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.54 invloedsgebied:

Gebied waarin volgens door Onze Minister bij ministeriele regeling op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

1.55 kamerverhuur:

Een woonfunctie voor het verschaffen van een (tijdelijk) nachtverblijf aan meer dan één huishouden, waarbij de bewoners samen één voordeur delen. Inwoning van één huishouden (bestaande uit één persoon) bij een hoofdhuishouden (hospes/hospita) valt niet binnen de reikwijdte van het begrip kamerverhuur.

1.56 kampeermiddelen:

Tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht, dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf voor personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens zijn geplaatst.

1.57 kampeerterrein:

Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.58 kantoor:

Voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.59 kap:

Een geheel of gedeeltelijke niet-horizontale dakconstructie gevormd door tenminste twee schuin hellende dakschilden ter afdekking van een gebouw waarvoor geldt dat:

  • a. de aaneengesloten vloeroppervlakte met een voor personen normale stahoogte van ten minste 2,1 meter wezenlijk kleiner is dan die van de direct eronder gelegen bouwlaag, en;
  • b. de afdekking bestaat uit een of meer niet-horizontale dak- en/of gevelvlakken, aan de voorzijde van het gebouw, die wezenlijk terugwijken ten opzichte van de voorgevel van het gebouw, dan wel de vorm van een puntgevel hebben.
1.60 kas:

Gebouw, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal.

1.61 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

Het in een woning of bijbehorend bouwwerk op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten die ondergeschikt zijn aan de woonfunctie.

1.62 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van onder meer wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie.

1.63 kwaliteitsgids:

Een gids, onderdeel uitmakend van het bestemmingsplan, die in woord, in kaarten en in (referentie)beelden richtlijnen geeft voor de invulling van het plangebied.

1.64 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie:

geldende norm voor de uitvoering van archeologisch onderzoek.

1.65 kwetsbaar gebouw:
  • 1. Gebouwen met een woonfunctie met een dichtheid van meer dan 2 woonfuncties per ha.
  • 2. Gebouwen met een logiesfunctie:
    • a. behalve in logiesgebouwen, met een dichtheid van meer dan 2 logiesfuncties per ha, of
    • b. met een vloeroppervlakte van meer dan 1.500 m².
  • 3. Gebouwen met een onderwijsfunctie:
    • a. voor volwassenenonderwijs, voor meer dan 50 personen

4. Gebouwen met een kantoorfunctie met een vloeroppervlakte van meer dan 1500 m².

5. Gebouwen met een winkelfunctie:

  • a. voor zover sprake is van een supermarkt of grootschalige detailhandel,
  • b. met een vloeroppervlakte van meer dan 2000 m², of
  • c. met meer dan vijf winkelfuncties en een gezamenlijk vloeroppervlakte van meer dan 1000 m².

6. gebouwen met een bijeenkomstfunctie, met uitzondering van een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang:

  • a. voor kunst, cultuur of communicatie voor zover op enig moment meer dan 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn gedurende ten minste een uur en ten hoogste acht uur binnen een willekeurige aaneengesloten periode van 24 uur,
  • b. voor godsdienst, voor zover meer dan 50 personen tegelijkertijd aanwezig zijn op meer dan drie dagen per week,
  • c. voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse, voor meer dan 50 personen,
  • d. voor het aanschouwen van sport, voor meer dan 500 zitplaatsen of staplaatsen, of
  • e. voor ontspanning, voor meer dan 200 personen.

7. Gebouwen met een gezondheidszorgfunctie, zonder een bedgebied.

8. Gebouwen met een industriefunctie voor meer dan 50 personen.

1.66 langzaam verkeer:

De voetganger, de fiets, fiets met trapondersteuning, snorfiets, bromfiets, inclusief bredere varianten zoals een bakfiets, het gehandicaptenvoertuig, en de geleider/berijder van bijvoorbeeld een paard. Ook bestemmingsverkeer en een motorvoertuig met een snelheidsbeperking zoals een landbouwvoertuig valt onder het begrip langzaam verkeer.

1.67 leisure:

vrijtijdsbesteding.

1.68 longeercirkel:

een ruimte in de vorm van een cirkel waar paarden onder begeleiding getraind worden (al dan niet overdekt).

1.69 maaiveld:

Het niveau van de straat of omliggende grond.

1.70 maatschappelijke voorzieningen:

Voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport en ontspanning, onderwijs en opvoeding, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.71 manege:

een bedrijf dat is gericht op het verzorgen, dresseren en trainen van paarden (voor de ruitersport).

1.72 NEN:

Nederlandse norm van het Nederlands Normalisatie-instituut.

1.73 nok:

horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak.

1.74 nokverhoging:

vergroting van de ruimte onder een dak, waarbij het voordakvlak wordt verlengd en de nok hoger en verder naar achter komt te liggen en aan de achterkant een nieuwe goot wordt gecreëerd.

1.75 nutsvoorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.76 onderdoorgang:

een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het bouwvlak een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.77 ondergeschikte bouwdelen:

Bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen.

1.78 ondersteunende detailhandel:

kleinschalige detailhandel waarbij dit een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de hoofdactiviteit

1.79 ondersteunende horeca:

verstrekken van eten en drinken waarbij dit een functionele relatie en een ondersteunende functie heeft met de hoofdactiviteit.

1.80 openbaar toegankelijk gebied:

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.81 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.82 overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.83 paardenbak:

een (omheinde) niet overdekte piste, waar paarden een vrije uitloop kunnen hebben en waar paarden kunnen worden getraind.

1.84 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.85 peil:

het niveau gemeten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.86 penthouse:

Een bijzondere, op de top van een gebouw gesitueerde bouwlaag, geen kap of kapverdieping zijnde, waarvan de gevels ten opzichte van de gevels van de onderliggende bouwlagen terugliggen.

1.87 plaatsgebonden risico:

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.88 plan:

Het bestemmingsplan Snippergroen met identificatienummer NL.IMRO.0484.snippergroen-VA01 van de gemeente Alphen aan den Rijn.

1.89 plattelandswoning:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het (voorheen) bijbehorende bedrijf;

1.90 Programma van Eisen:

document, opgesteld conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarin wordt aangegeven op welke wijze archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

1.91 prostitutiebedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie.

1.92 recreatieve voorzieningen:

voorzieningen in brede zin voor recreatie en toerisme, waaronder zowel dag- als verblijfsrecreatie onder valt.

1.93 risicovolle activiteit:

Een activiteit die, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn.

1.94 risicovolle inrichting:

Een bedrijf dat, in geval van een incident of calamiteit, een gevaar voor de omgeving kan zijn. Het gaat om bedrijven die meer risico's veroorzaken dan andere bedrijven, omdat ze met veel gevaarlijke stoffen werken.

1.95 seksbedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling.

1.96 seksinrichting:

voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf

1.97 slopen:

Het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.98 speelvoorziening:

Voorziening die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt.

1.99 sportvoorzieningen:

een overdekte danwel onoverdekte voorziening ten behoeve van sportactiviteiten zoals een zwembad, sportvelden, ijsbaan of tennisbaan

1.100 staat van Bedrijfsactiviteiten:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij dit bestemmingsplan.

1.101 uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.102 verkeersvoorzieningen:

verzameling van objecten in het beheer van de infrastructuur voor de geleiding van het verkeer.

1.103 voldoende parkeergelegenheid:

Parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de Beleidsregels over parkeren en laden en lossen, die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag.

1.104 voorgevel:

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, ligging, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.105 watervoorzieningen:

voorzieningen die verband houden met de waterhuishouding, de aanvoer en afvoer van water en de doorstroming van water.

1.106 Wgh-inrichtingen:

bedrijven, zoals bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.107 wonen:

het houden van een verblijf of het gehuisvest zijn in een woning

1.108 woning:

Een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.109 zendmast:

Zendmast ten behoeve van mobiele communicatie.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

De hoek tussen een hellend dakvlak en het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkappelen. In het geval een dakkapel in horizontale richting meer dan 50% van het dakvlak beslaat, wordt de bovenkant van de dakkapel als goothoogte beschouwd.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het peil ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de breedte en diepte van een gebouw:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.

2.7 bruto vloeroppervlakte:

oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen, bepaald volgens NEN 2580.

2.8 gebruiksoppervlakte woonfunctie:

de vloeroppervlakte binnen de bouwmuren van het bestaand, bepaald volgens NEN 2580.

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen grond zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen met ondersteunende horeca;
  • b. verkeers-, water-, groen-, speel-, parkeer- en nutsvoorzieningen.

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

3.2 Algemene bouwregels
  • a. Bouwwerken worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan in het bouwvlak is aangegeven;
  • c. aan- en uitbouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. een afstand van minimaal 1 meter ten opzichte van de erfperceelsgrens wordt aangehouden;
    • 2. de bouwhoogte aansluit op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een afwijking is toegestaan van maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • d. Bijgebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. een afstand van minimaal 1 meter ten opzichte van de erfperceelsgrens wordt aangehouden;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van bij het bestaande hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 50% van het achtererfgebied.
  • f. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt;
    • 2. voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
    • 3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt.
3.3 Specifieke bouwregels
  • a. In uitzondering op artikel 3.2 sub a mogen bestaande bouwwerken buiten het bouwvlak in stand blijven;
  • b. In uitzondering op artikel 3.2 mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van nutsvoorzieningen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 sub b voor het vergroten van de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor de aangrenzende percelen;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

3.4.2 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 sub e en f voor het bouwen van bij het bestaand hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen hoofdzakelijk gericht op de doorstroomfunctie van het verkeer;
  • b. voorzieningen gericht op de verblijfs- en bestemmingsfunctie van het verkeer;
  • c. voorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer.
  • d. water-, groen-, geluidwerende- en nutsvoorzieningen.

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met uitsluiting van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

4.2 Bouwregels
  • a. Gebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte maximaal 15 m² per gebouw bedraagt.
  • b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. voor lichtmasten, verkeerstekens en overige masten de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;
    • 2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. In uitzondering op het bepaalde in sub a en b mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de uiterlijke verschijningsvorm en inrichting van:

  • a. verkeersvoorzieningen,
  • b. groenvoorzieningen, en

bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

Deze nadere eisen kunnen alleen gesteld worden met het oog op de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de beeldkwaliteit.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Wonen, waaronder begrepen het uitoefenen van een 'aan-huis-verbonden beroep' en 'kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met in achtneming van de specifieke gebruiksregels genoemd in artikel 5.5;
  • b. tuinen en erven;
  • c. verkeers-, water-, groen-, speel-, parkeer-, en nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

5.2 Algemene bouwregels
  • a. Bouwwerken worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. Het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaand aantal per bouwvlak, zoals dat legaal aanwezig is dan wel mag zijn;
  • c. De oppervlakte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw;
  • d. De goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan in het bouwvlak is aangegeven;
  • e. De voorgevel van een hoofdgebouw bevindt zich in danwel binnen 2 meter van de voorgevelrooilijn;
  • f. Aan- en uitbouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte aansluit op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een afwijking is toegestaan van maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • g. Bijgebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;
  • h. op bijgebouwen en aan- en uitbouwen is een kap toegestaan, mits de dakvorm van de kap een afgeleide is van de kap van het hoofdgebouw;
  • i. Indien sprake is van een kap op een bijgebouw of aan- en uitbouw, mag de maximale bouwhoogte - in afwijking van het bepaalde onder f en g - niet hoger zijn dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • j. De gezamenlijke oppervlakte van bij het bestaande hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 50% van het achtererfgebied;
  • k. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. voor overkappingen de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    • 2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt.

5.3 Specifieke bouwregels
  • a. In uitzondering op artikel 5.2 sub a mogen bouwwerken buiten het bouwvlak, zoals deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn, in stand blijven;
  • b. In uitzondering op artikel 5.2 sub a mogen uitbouwen aan de voorgevel van de woning buiten het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van de uitbouw vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter bedraagt, waarbij geldt dat de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;
    • 2. de breedte van de uitbouw maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van de uitbouw aansluit op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een afwijking daarvan is toegestaan van maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • c. In uitzondering op artikel 5.2 sub a en i mogen erf- en terreinafscheidingen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte gelegen achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter bedraagt.
  • d. In uitzondering op artikel 5.2 sub i zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een longeercirkel of stap-/trainingsmolen niet toegestaan;
  • e. In uitzondering op artikel 5.2 mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van nutsvoorzieningen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte maximaal 20 m2 bedraagt.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Vergroten aantal woningen binnen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 sub b voor het vergroten van het bestaand aantal woningen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. Het woon- en leefmilieu;
    • 2. De stedenbouwkundige structuur en straatbeeld;
    • 3. De verkeerskundige situatie ter plaatse;
    • 4. De gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen;
  • b. Het past binnen het regionale woningbouwprogramma.
5.4.2 Vergroten oppervlakte hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub c voor het vergroten van de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

5.4.3 Meer dan 50% bebouwing achtererfgebied

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub j voor het bouwen van bij het bestaand hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van het bijgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

5.4.4 Nokverhoging

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub d voor het oprichten van een nokverhoging aan de achterzijde van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte aan de achterzijde van het hoofdgebouw maximaal 8 meter vanaf peil bedraagt;
  • b. de goothoogte aan de voorzijde van het hoofdgebouw niet hoger is dan in het bouwvlak is aangegeven;
  • c. de dakhelling ruimtelijk passend is en aansluit op de bestaande kapstructuur aan de voorzijde van het hoofdgebouw;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

5.4.5 Dakopbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub d voor het verhogen van de goothoogte door het toestaan van een derde bouwlaag, met dien verstande dat:

  • a. de derde bouwlaag voorzien is van een plat dak;
  • b. de hoogte van de derde bouwlaag maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de derde bouwlaag 1 meter terug is gelegen ten opzichte van de voorgevel;
  • d. de derde bouwlaag ruimtelijk passend is en aansluit op de bestaande structuur van het hoofdgebouw;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

5.4.6 Overkappingen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2 sub a voor overkappingen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 18 m² bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de overkapping ruimtelijk passend is en aansluit bij de bestaande stedenbouwkundige structuur en straatbeeld.

5.4.7 Aan-, uit- en bijgebouw bij hoekwoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub a en f voor het bouwen van een aan-, uit- of bijgebouw aan de zijgevel van de hoekwoning buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de afstand tot de aan het openbare gebied gelegen zijdelingse perceelgrens minimaal 1 meter bedraagt;
  • b. de goothoogte aansluit op de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een afwijking is toegestaan van maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • c. een kap is toegestaan, waarbij deze architectonisch is afgestemd op het hoofdgebouw;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden en bezonning van de aangrenzende percelen.

5.4.8 Dakterras

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2 sub f voor het bouwen van een dakterras in het achtererfgebied, met dien verstande dat:

  • a. het dakterras gerealiseerd wordt op een plat dak;
  • b. het dakterras ruimtelijk passend is;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de stedenbouwkundige structuur en het straatbeeld;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.
  • d. De terrasafscheiding van het dakterras dient minimaal 2 meter terug te liggen ten opzichte van de achter- en/of zijgevel van het bouwwerk waarop het terras wordt gerealiseerd, teneinde de privacy van het naastgelegen perceel in enige mate te respecteren.
  • e. Het onder d gestelde geldt niet indien de eigenaar van het naastgelegen perceel schriftelijk heeft bevestigd geen bezwaar te hebben tegen een kortere afstand dan de genoemde 2 meter.

5.4.9 Woningsplitsing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2 sub b voor het splitsen van een bestaande woning in meerdere woningen, met dien verstande dat:

  • a. de gebruiksoppervlakte van het bestaand hoofdgebouw groter of gelijk is aan 120 m²;
  • b. de gebruiksoppervlakte van elke zelfstandige woning die als gevolg van de splitsing ontstaat niet kleiner is dan 50 m²;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefmilieu;
    • 2. de verkeerskundige situatie ter plaatse;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  • a. de bedrijfsactiviteiten mogen geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het woon- en leefmilieu van de woonomgeving;
  • b. de bedrijfsactiviteiten mogen door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
  • c. het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken. Onevenredige hinder door klantenbezoek en leveranciers moet worden voorkomen;
  • d. de bedrijfsactiviteiten zijn ondergeschikt aan de woonfunctie;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en direct in verband met het beroep;
  • f. buitenopslag ten behoeve het bedrijf op het perceel is niet toegestaan, stalling van bedrijfsvoertuigen daarvan uitgezonderd.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

5.6.1 Kleine vormen van kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 onder a om kleinschalige kamerverhuur mogelijk te maken, met dien verstande dat een aanvraag moet voldoen aan de op het moment van aanvragen geldende beleidsregels voor tijdelijk wonen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 2' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

6.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 6.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek(opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 6.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 6.3 vooraf in acht zijn genomen.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
6.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 6.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

7.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 7.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 7.3 vooraf in acht zijn genomen.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
7.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 7.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m2 worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden die zijn aangewezen met 'Waarde - Archeologie 4' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

8.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 8.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 8.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 8.3 vooraf in acht zijn genomen.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapportwaarin de archeologische waardevan het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waardenin de desbetreffende gronden.
8.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 8.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 1.000 m2 worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

9.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 9.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 9.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 9.3 vooraf in acht zijn genomen.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
9.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 9.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 10.000 m2 worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 6

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

10.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 10.1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 10.3 vooraf in acht zijn genomen.
  • b. Tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 10.3 vooraf in acht zijn genomen.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
    • 6. het heien van palen en slaan van damwanden.
  • b. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.

10.4 Omgevingsvergunning niet vereist

Het verbod zoals bedoeld in artikel 33.3 is niet van toepassing indien:

  • a. de werken of werkzaamheden niet dieper dan 2,5 meter onder het maaiveld of over een totale oppervlakte kleiner dan 1.000 m² worden uitgevoerd;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
  • c. de werken of werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.
10.5 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
  • b. de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
  • c. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
  • d. de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
  • e. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
10.6 Programma van eisen

Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 10.5 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.

10.7 Afwijken van de onderzoeksplicht

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht, indien uit informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor de waterkering, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2 sub a indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omgevingsvergunning te verlenen dient het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de waterbeheerder omtrent de vraag of aan het gestelde onder a wordt voldaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,2 meter bedraagt.

13.2 Dakopbouwen

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 meter en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de oppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

13.3 Ondergronds bouwen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden: a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen; b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 meter onder peil.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik
  • a. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    • 1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    • 3. kampeer- of caravanterrein;
    • 4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    • 5. lawaaisporten;
    • 6. een seksinrichting;
    • 7. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    • 8. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
    • 9. de vestiging van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten, waar zich grote aantallen mensen kunnen bevinden. Uitgezonderd zijn nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten waar zich gedurende een gedeelte van de dag grote aantallen mensen kunnen bevinden. Dit geldt bijvoorbeeld voor winkels of kantoorgebouwen, maar niet voor hotels;
    • 10. objecten specifiek bestemd voor verminderd zelfredzame personen;

tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.

  • b. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan.

Artikel 15 Vrijwaringszone - molenbiotoop

15.1 Aanduidingsomschrijving
  • a. Ter plaatse van de aanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' zijn de gronden mede aangewezen voor doeleinden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element.
15.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m' mag geen bebouwing aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van die molen, gerkend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. de windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd;
  • b. vooraf schriftelijke ontheffing van Gedeputeerde Staten is ontvangen, gehoord de eigenaar en de eventuele beheerder van de molen.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone-molenbiotoop 100 m" opgaande beplanting aan te brengen met een grotere groeihoogte hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop 400 m' opgaande beplanting aan te brengen met een grotere groeihoogte dan 1/30 van de afstand tussen beplanting en het middelpunt van die molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:

  • a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    • 1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    • 2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  • b. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  • c. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.
16.2 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning zoals genoemd in artikel 16.1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Parkeren
17.1.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteiten handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:

  • a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  • b. er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    • 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning.
17.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.1.1, indien:

  • a. de aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en,
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

17.1.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 17.1 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

18.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Snippergroen.