Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Verlengde Roemer
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.B156verlroemer-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Om de verkeersknelpunten van de N207 in het gebied tussen Gouda en Alphen aan den Rijn op te lossen, hebben de provincie en de gemeenten Alphen aan den Rijn en Waddinxveen verschillende onderzoeken uitgevoerd. Al deze onderzoeken bij elkaar wordt de planstudie N207 Zuid genoemd. De eerste fase van deze studie is afgerond. Het dagelijks bestuur van de provincie Zuid-Holland en de colleges van Alphen aan de Rijn en Waddinxveen kiezen daarbij voor de Verlengde Bentwoudlaan (alternatief 1a) als eerste stap naar het oplossen van de bereikbaarheid en leefbaarheid van de regio. Daarnaast is afgesproken de verdere uitwerking in samenhang te doen met het verbeteren van de passage N209 in Hazerswoude-Dorp en een onderzoek naar regiobrede maatregelen voor de langere termijn.
 
Aanvullend op deze regionale maatregelen heeft de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn op 28 januari 2016 besloten om over te gaan tot het uitwerken van een lokale maatregel ter verbetering van de bereikbaarheid van en leefbaarheid in Boskoop, in afwachting van een robuustere, regiobrede maatregel die de knelpunten in de regio duurzaam oplost. Het gaat in dit geval om het verlengen van de Roemer (Hazerswoude Dorp). Door deze weg te verlengen tot aan de Burgemeester Smitweg (Hazerswoude Dorp), inclusief het verbreden van de bestaande weg tot 6,5 m, ontstaan mogelijkheden om de leefbaarheid in en de ontsluiting van dit gebied voor bedrijven en bewoners te verbeteren. Tevens ontstaat door de aanleg van de nieuwe wegverbinding de mogelijkheid om de leefbaarheid en de veiligheid op de Parklaan te verbeteren.
 
Op 16 juni 2016 heeft de gemeenteraad vervolgens het uitvoeringsprogramma 2016 - 2020 Greenport Regio Boskoop West vastgesteld voor de onderdelen waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Met het vaststellen door de raad van het uitvoeringsprogramma is een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van de regio Boskoop-West. Het uitvoeringsprogramma omvat ook het verlengen van de Roemer. Op 22 september 2016 heeft de gemeenteraad vervolgens besloten om in te stemmen met het starten van de ruimtelijke procedure voor het verlengen van de Roemer en een investeringskrediet beschikbaar te stellen.
 
Om de aanleg van de weg mogelijk te maken zullen de geldende bestemmingsplannen voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied bestaat uit een nieuw wegtracé waarvan de eerste fase globaal loopt vanaf de Roemer/ Loeteweg op de grens van Boskoop/ Hazerswoude-Dorp aan de zuidzijde naar de Dijkgraafweg in Hazerswoude-Dorp in het noorden (rode arcering). De tweede fase loopt vanaf de Dijkgraafweg in noordelijke richting naar de Burgemeester Smitweg (blauwe arcering) in Hazerswoude-Dorp.
 
Schetsontwerp verlengde Roemer (Bron: ingenieursbureau Alphen aan den Rijn, d.d. 19 februari 2016)
 
Globale ligging plangebied in groter verband (fase 1: rood en fase 2: blauw, bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van de bestemmingsplannen 'Sierteeltgebied' en 'Loeteweg 2, Hazerswoude-Dorp', vastgesteld op 11 november 2010 respectievelijk 17 december 2013.
 
Het tracé heeft in het bestemmingsplan 'Sierteeltgebied' de bestemmingen 'Agrarisch - Sierteelt (artikel 3)' en 'Verkeer (artikel 11)'. Tevens is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (artikel 15)'. Aan de zuidzijde van het plangebied valt het tracé deels binnen het bestemmingsplan 'Loeteweg 2, Hazerswoude-Dorp' en heeft daarin de bestemming 'Wonen (artikel 3)' en is ook voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (artikel 4)'.
Uitsnede verbeeldingen bestemmingsplannen met globale ligging tracé (fase 1: rood en fase 2: blauw)
   
De aanleg van een weg past alleen binnen de bestemming 'Verkeer' en niet binnen de overige bestemmingen zodat de bestemmingsplannen voor de gronden in het plangebied moeten worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening om de aanleg van de nieuwe wegverbinding mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie in het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het traject is gelegen in een boom- en sierteeltgebied aan de Dijkgraafweg te Hazerswoude-Dorp. In de huidige situatie bestaat fase 1 (zuidelijk deel) uit grasveld met daarnaast een pad, weide en een inmiddels braakliggend terrein aan de zuidzijde van het plangebied. Op deze locatie aan de Loeteweg 2 was een woning gelegen . Deze woning is inmiddels gesloopt en het terrein is leeggehaald.
 
 
 
Fase 2 (noordelijk deel) bestaat uit sierteelt, enkele kassen, een schuurtje en enkele kleine bosschages. Naast het hele traject zijn watervoerende sloten gelegen.
  
 
2.2 Toekomstige situatie
Er is een tracé uitgewerkt vanaf de kruising van de Roemer met de Voorweg en de Loeteweg in het zuiden in noordelijke richting naar de Dijkgraafweg (fase 1) en aansluitend vanaf de Dijkgraafweg verder in noordelijke richting naar de Burgemeester Smitweg (fase 2). Op navolgende afbeelding is de aansluiting op de bestaande Roemer meer in detail weergegeven (Bron afbeeldingen: Civilink Ingenieursbureau, nr. 1604901-T19, d.d. 28 november 2016):
 
 
De Verlengde Roemer wordt niet direct aangesloten op de Roemer, maar sluit net iets noordelijker met een driesprong aan op de Loeteweg. Vlakbij de aansluiting op de Loeteweg is voorzien in een brug over een watergang.
 
En op navolgende afbeelding het volledige tracé (rechts is het zuiden):
 
 
Het wegprofiel is 6,5 m breed en langs het zuidelijk deel van het tracé (fase 1) aan beide zijden van de weg voorzien van een berm van circa 4,0 m en eventueel een talud in het geval er een watergang naast de weg gelegen is. Op navolgende afbeelding is een profiel weergegeven van de weg:
  
 
Vanaf de locatie waar het tracé over de huidige Dijkgraafweg gaat lopen (fase 2) zijn de bermen nog circa 2,5 à 3,0 m breed. Aan de noordzijde waar het tracé aansluit op de Burgemeester Smitweg, ter plaatse van de aansluiting van het deel van de Dijkgraafweg dat in oostelijke richting loopt en ter hoogte van de verspringing in het tracé (daar waar een klein en smaller deel van de Dijkgraafweg in westelijke richting loopt) zijn ruime bochten gemaakt om te voorzien in voldoende ruimte voor grotere voertuigen om de draai te maken.
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied. 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit - Actualisering 2016
Provinciale Staten van provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie uit 2010, inclusief onderliggende herzieningen, komen te vervallen. Op 14 december 2016 is de 'actualisering 2016' vastgesteld.
 
In de VRM signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door, waar mogelijk, flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel.
 
Greenport
Zuid-Holland kent onder de noemer greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden die zich kenmerken door hun clusterwerking en de primaire productie en teelt van tuinbouwgewassen. De greenports vormen samen met het haven-industrieel complex het fundament van de Zuid-Hollandse economie. Evenals het havencomplex bevinden de greenports zich in een transitie. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. Hierbij wordt het proces van verdergaande schaalvergroting, innovatie, verduurzaming en vervlechting van het logistieke netwerk van de greenports met de Rotterdamse haven steeds belangrijker.
 
De greenport Boskoop ligt in het Groene Hart op de overgang van stad en land en heeft een verdicht karakter. Binnen de greenport zijn nieuwe teeltmethoden in ontwikkeling. De handelsfunctie neemt nog verder toe. Een deel van de bedrijven gaat over van vollegrondsteelt naar de niet van volle grond afhankelijke (footloose) pot- en containerteelt. Het onderdeel van de greenport met het meest intensieve ruimtegebruik is het pot- en containerteeltterrein (PCT) met zijn concentratie van kennis, handel en intensieve, niet-grondgebonden productie. Het teeltgebied van Boskoop heeft al geruime tijd te maken met zilte kwel, verzilting van oppervlaktewater en zoetwatertekort. Zoetwater van hoge kwaliteit is voor deze greenport een noodzaak. In het Deltaprogramma wordt gewerkt aan een nationaal kader voor de zoetwatervoorziening.
 
De aanleg van de Verlengde Roemer draagt bij aan het verbeteren van de bereikbaarheid van de Greenport Boskoop.
              
Deltalandschappen
Het plangebied ligt in het veenlandschap. In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. De veenlandschappen combineren een agrarische economie met cultuurhistorische en ecologische waarden. 
 
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de karakteristieken van het veenweidelandschap. 
 
Kwaliteitskaart
Op de laag van de ondergrond is het gebied gelegen in een zogenaamd 'veencomplex'. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen het besloten, kleinschalige karakter van de sierteelt enerzijds en het omliggende open veenweidelandschap anderzijds.
 
Op de laag van de cultuur- en natuurlandschappen is het gebied gelegen binnen de aanduiding 'sierteelt op veen'. Ter plaatse gelden de volgende relevante richtpunten:
  • De structurerende watergangen (zichtsloten) worden niet gedempt en resterende windakkers blijven behouden.
  • Schaalvergroting wordt gebaseerd op de historische copeverkaveling.
De uitdaging zit in de combinatie van een rendabele bedrijfsvoering voor de sierteelt met respect voor de gebiedseigen karakteristieken. Belangrijke kenmerken van dit gebied zijn de structurerende watergangen (ofwel zichtsloten), windakkers en doorzichten, kavelrichting en –structuur, waarbij de ontginningslinten nog steeds herkenbaar zijn als lint. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen het besloten, kleinschalige karakter van de sierteelt enerzijds en het omliggende open veenweidelandschap anderzijds. Schaalvergroting wordt gebaseerd op de historische copeverkaveling.
 
Het zuidelijk deel van de Verlengde Roemer betreft een nieuwe verkeersverbinding die over één kavel loopt, waarmee het plan rekening houdt met de kenmerkende copeverkaveling. De kenmerkende structurerende watergangen blijven langs deze weg behouden. Vanaf het punt waar deze nieuwe wegverbinding aansluit op de Dijkgraafweg is slechts sprake van de verbreding van een al bestaand wegtracé. Er vindt geen nieuwe doorsnijding plaats.
3.2.2 Programma Ruimte - Actualisering 2016
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook het Programma ruimte vastgesteld. Dit Programma kent, net als de Visie Ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie Ruimte en Mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in het Programma ruimte.
 
Het programma biedt zoveel mogelijk de ruimte om kansen, vernieuwende ideeën en plannen uit de samenleving, gezamenlijk door te vertalen naar concrete handelingsperspectieven. Door bijvoorbeeld het proces van gebiedsgerichte verkenningen, kennisontwikkeling, strategisch onderzoek en beleidsinformatie op onderdelen meer in samenwerking met partners in de regio te organiseren, schept de provincie belangrijke voorwaarden voor het (laten) ontstaan van nieuwe vitale coalities van partijen en initiatieven uit de samenleving aan de voorkant van ontwikkelingen gefaciliteerd worden. De verschillende activiteiten zijn inzichtelijk gemaakt in de Actieagenda ruimte.
 
Het Programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
 
Planspecifiek
De grondgebonden boom- en sierteelt in Boskoop heeft een kleinschalig type veenlandschap opgeleverd, dat uniek is in Zuid-Holland. Het aandeel van de pot- en containerteelt (PCT), die niet grondgebonden is, neemt toe. Deze teelt krijgt, in combinatie met de kennis- en handelsfunctie, ruimte voor concentratie in de droogmakerij in en rond het PCT-terrein. Daardoor kan in het veengebied meer ruimte ontstaan voor hoogwaardige en duurzame opengrondteelt in een aantrekkelijke omgeving. Er is ruimte voor kleinschalig glas in combinatie met deze opengrondteelt. Deze ontwikkeling en een efficiëntere zoetwatervoorziening maken herstructurering noodzakelijk. Met deze herstructurering wordt gestreefd naar een economisch concurrerende greenport, die zoveel mogelijk zelfvoorzienend is en waarvan de landschappelijke kwaliteit aanzienlijk is verbeterd.
 
De provincie vindt een betere ontsluiting van de greenport Boskoop wenselijk. De aanleg van de westelijke randweg en een keuze voor een noordelijke ontsluitingsvariant in Boskoop zijn daarbij belangrijk.
 
De nieuwe wegverbinding betreft een lokale infrastructurele maatregel om de interne bereikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied Boskoop te verbeteren en is daarmee passend binnen het Programma ruimte.
3.2.3 Verordening Ruimte - Actualisering 2016
Tegelijk met de actualisatie van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) in december 2016 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de actualisatie van de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de Visie Ruimte en Mobiliteit toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Volgens artikel 2.1.6 'Boom- en sierteeltgebied' lid 1 van de Verordening ruimte mag een bestemmingsplan voor gronden binnen een boom- en sierteeltgebied alleen bedrijven toelaten die zich bezighouden met boom- en sierteelt en de daarbij behorende voorzieningen. In lid 5 is opgenomen dat er een afwijkingsmogelijkheid is voor een andere ruimtelijke ontwikkeling indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is. Hierbij kan blijkens de toelichting bij de verordening gedacht worden aan de aanleg of de verbreding van een doorgaande weg. De afwijkingsmogelijkheid biedt de gemeente de mogelijkheid om in een bestemmingsplan gemotiveerd af te wijken van het artikel over boom- en sierteelt in de verordening.
 
Planspecifiek
Er is een complexe verkeerssituatie in Boskoop waarvoor geen eenvoudige oplossing voorhanden is. Met het verlengen van de Roemer wordt de bereikbaarheid voor een deel van de bedrijven vergroot, en treedt er een verbetering op van de leefbaarheid en de veiligheid op de Parklaan. Het voorliggend voorstel lijkt het meest haalbaar en heeft het meeste draagvlak.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurplan Boskoop
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Boskoop heeft op 15 september 2005 het structuurplan Boskoop vastgesteld met de titel 'Ondernemend in het groen, Vernieuwend in wonen'. In dit plan wordt de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Boskoop tot 2015 aangegeven. In het structuurplan worden de volgende vier speerpunten genoemd voor de ontwikkeling van Boskoop:
  • het versterken van de boomteelt;
  • vernieuwend bouwen voor de lokale vraag;
  • het koesteren van de karakteristieken van Boskoop;
  • het benutten van de strategische ligging.
Planspecifiek
Het plangebied betreft geen specifiek speerpunt en is niet strijdig met het structuurplan.
3.3.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Regio Boskoop
De Greenport regio Boskoop - het netwerk van bedrijven in de boomsierteelt - heeft een echte centrumpositie in Nederland. Om die positie te kunnen vasthouden en uitbouwen, moet er met overtuiging worden gekozen voor ontwikkeling van de Greenport regio Boskoop, zo stellen de gemeenten Boskoop, Rijnwoude, Waddinxveen en Reeuwijk gezamenlijk in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop die in maart 2011 is vastgesteld. De ontwikkeling van de Greenport dient een publiek belang, gezien de sterke economische betekenis van de sectoren en een duurzame ontwikkeling in het Groene Hart.
 
Een actieve ontwikkeling van de Greenport regio Boskoop is noodzakelijk geworden. Het ruimtelijk beleid in het Groene Hart legt namelijk beperkingen op aan ruimtelijke ontwikkelingen. Mede daardoor is er een achterstand ontstaan. De nieuwe ontwikkelingen moeten wel in balans met de omgeving plaatsvinden; ook dat vergt actieve inzet van de gemeenten. Daarnaast zijn aanzienlijke investeringen in infrastructuur nodig. Als gevolg van de keuze voor de ontwikkeling van de Greenport zal in zekere mate schaalvergroting plaatsvinden.
 
De ambitie die in deze Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (ISV) is verwoord, ligt in het ontwikkelen van een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving.
  • Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen. Kernbegrippen zijn compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid.
  • De duurzame Greenport ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik, bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden, met duurzaam waterbeheer en voldoende zoet watervoorziening.
  • De beleefbare Greenport richt zich op het verkrijgen van meer uitstraling. Een Greenport die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. Het gaat ook om een Greenport die herkenbaar is als economisch centrum van de boomsierteelt, zichtbaar vanaf de hoofdinfrastructuur.
  • De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen. Ook de woonfunctie kan versterkt worden met de ontwikkeling van de Greenport.
Alles bij elkaar zijn er voor de ontwikkeling van de Greenport regio Boskoop in de komende jaren, tot 2020 en daarna, vele maatregelen noodzakelijk. Een nader uit te werken ontwikkelstrategie vormt de basis voor daadwerkelijke uitvoering. De ambities voor de Greenport regio Boskoop zijn aantrekkelijk, noodzakelijk en haalbaar.
    
Visiekaart 2020
 
Planspecifiek
Investeringen in verbetering van de infrastructuur zijn nodig om de Greenport vitaal te houden. Voor het op orde brengen van de interne ontsluitingsstructuur is het nodig eerst de oostelijke rondweg af te ronden. Daarnaast is het verbeteren van de ontsluitingsstructuur van belang in het westelijke boomsierteelt gebied (PCT-terrein en Noordwest areaal). De Verlengde Roemer maakt deel uit van de verbetering van de ontsluitingsstructuur in het westelijke boomsierteeltgebied en is met de aanduiding 'wegen' ingetekend op de visiekaart 2020.
3.3.3 Houtskoolschets: Modernisering Teeltareaal Greenport West
In januari 2015 is er een herstructureringsplan opgesteld voor de Greenport West in Boskoop in de vorm van een zogenaamde houtskoolschets. In februari 2016 heeft er aansluitend een eerste aanpassing plaatsgevonden.
 
De houtskoolschets is een plan waarin zowel lange als korte termijn voorstellen zijn opgenomen. Om zo snel mogelijk tot concrete ontwikkelingen te komen die een gunstige uitwerking hebben op het gebied, zijn een aantal ‘quick wins’ benoemd. Deze quick wins zijn gebaseerd op gebieden en onderwerpen waarbij de nood het hoogst wordt geacht én gebieden en onderwerpen waarbij naar verwachting snel resultaat kan worden geboekt;
 
Infrastructuur
  • Het verbreden van wegen en van opritten en dammen van kwekerijen op de Burgemeester ten Heuvelhofweg en de Burgemeester den Hollanderweg om keerpunten voor vrachtwagens te realiseren. Na een gezamenlijke actie van gemeente Alphen aan den Rijn en SBGB zijn met 11 bedrijven maatwerk-afspraken gemaakt voor verbreding van hun oprit. De uitvoering hiervan is gestart op 8 september 2014.
  • Voor de omgeving Burgemeester Smitweg wordt herstructurering het meest noodzakelijk geacht. Met medewerking van vijf kwekers uit het gebied is een perceelinventarisatie uitgevoerd. Hieruit kwam onder andere naar voren dat in dit gebied 37 % van de bedrijven over 5 à 10 jaar een probleem heeft met opvolging of kleinschaligheid. Ook hebben de kwekers een potentie-analyse gemaakt. Op basis daarvan zijn een aantal aanbevelingen aan de projectgroep gedaan op het gebied van infrastructuur, waterbeheer en natuur en recreatie.
Water
  • Het zoeken naar een oplossing voor verbetering van de zoetwatervoorziening in polder Laag Boskoop. Er heeft een overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Rijnland omtrent dit onderwerp. Ook de gerezen vragen van het bedrijfsleven naar aanleiding van de recente wateroverlast is hierin meegenomen.
Digitale infrastructuur
  • Onderzoek naar draagvlak onder het bedrijfsleven voor aanleg van een glasvezelaansluiting en/ of een alternatieve techniek voor snel(ler) internet. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft hierin het voortouw genomen en het bedrijfsleven steunt dit initiatief.
Overig
  • Het harmoniseren van het omzettingenbeleid van bedrijfswoningen met de wens voor schuiflocaties. Er wordt op dit moment nieuw beleid ontwikkeld voor de omzetting van agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen of plattelandswoningen.
Planspecifiek
Door de Roemer te verlengen en deze te verbinden met de Dijkgraafweg/ Burgemeester Smitweg wordt de interne ontsluiting in de Greenport West geoptimaliseerd. De Verlengde Roemer maakt deel uit van een totaalpakket van infrastructurele maatregelen. Dit pakket moet leiden tot een verbetering van bereikbaarheid en (verkeers) veiligheid.  
3.3.4 Uitvoeringsprogramma 2016 - 2020 Greenport Regio Boskoop - West
Om de gewenste ambities en maatregelen in dit westelijk deel van de Greenport regio Boskoop te realiseren, is er een uitvoeringsagenda nodig. Deze agenda is thematisch opgebouwd, mede om de verantwoordelijkheid voor de diverse benodigde ontwikkelingen goed te kunnen adresseren. De thema’s dienen niet alleen het economisch belang, want ook andere functies, zoals omgevingskwaliteit, leefbaarheid en beleefbaarheid, spelen een belangrijke rol in het vitaal en toekomstbestendig houden van het gebied.
 
De belangrijkste thema’s voor deze uitvoeringsagenda, zijn:
  1. Bereikbaarheid en Infrastructuur;
  2. Waterhuishouding;
  3. Verkaveling /schaalvergroting;
  4. Wonen;
  5. Recreatie;
  6. Landschap.
Planspecifiek
De Verlengde Roemer maakt deel uit van het Uitvoeringsprogramma 2016 - 2020 waarin meerdere verbeteringen in de infrastructuur worden doorgevoerd. De kracht zit niet zozeer in het doortrekken van de Roemer alleen, maar juist in het totaalpakket van maatregelen. Door de Roemer te verlengen en deze te verbinden met de Dijkgraafweg/ Burgemeester Smitweg wordt namelijk de interne ontsluiting in de Greenport West geoptimaliseerd. Dit pakket moet leiden tot een verbetering van bereikbaarheid en (verkeers) veiligheid.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieu
4.1.1 Milieueffectrapportage
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.. 
  1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    2. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
  1. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    2. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
  1. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet genoemd in lijst C en/of D van het Besluit milieueffectrapportage. Het plan is op die grond niet mer-(beoordelings)plichtig. Op het bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER, MER-beoordeling of een vormvrije MER-beoordeling.
 
Op grond artikel 2 van het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof en een indicatieve berekening zijn er geen aanwijzingen dat er een mer-beoordeling op grond van artikel 7.2.a lid 1 Wet milieubeheer noodzakelijk is.
4.1.2 Geluid
Een belangrijke basis in de ruimtelijke afweging voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen), op basis van zonering, bescherming tegen geluidsoverlast van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. De Wet geluidhinder is een wettelijk beoordelingskader bij vooral het vaststellen van bestemmingsplannen.
 
Wegverkeerslawaai
Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een zone langs een nieuwe weg moet een akoestisch onderzoek worden ingesteld naar:
  • De geluidsbelasting bij geluidsgevoelige objecten zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken (artikel 77 lid 1 onder 1 Wgh);
  • De doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen die in aanmerking komen om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarden (artikel 77 lid 1 onder 1 Wgh);
  • De doeltreffendheid van verkeersmaatregelen om te voldoen aan de vast te stellen hogere waarden, indien deze worden overwogen (artikel 77 lid 2 Wgh).
Planspecifiek
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Omgevingsdienst Midden-Holland, nr. 2016110957, d.d. 19 december 2016) uitgevoerd in het plangebied.
 
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege de aanleg van een nieuwe weg ter plaatse van de Burgemeester Smitweg 49 en de Loeteweg 4 niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Voor deze woningen dient een hogere waarde aangevraagd te worden. Tevens dient een onderzoek uitgevoerd te worden naar het binnenniveau om een goed binnenklimaat te waarborgen.
 
Vanwege de aanpassing aan de Burgemeester Smitweg en de Loeteweg is reconstructie onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen aan de Loeteweg 1, de Loeteweg 4 en de Voorweg 114 een toename optreedt van meer dan 1,5 dB. Voor deze woningen dient een hogere waarde vastgesteld te worden. Tevens dient een onderzoek uitgevoerd te worden naar het binnenniveau om een goed binnenklimaat te waarborgen.
 
Daarmee dient een gevelwering onderzoek uitgevoerd te worden bij de volgende woningen:
  • Burgemeester Smitweg 49;
  • Loeteweg 1;
  • Loeteweg 4;
  • Voorweg 114.
Als gevolg van de aanleg van de Verlengde Roemer zal de intensiteit op een aantal wegen toenemen en op een aantal wegen afnemen. Het effect hiervan is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting toeneemt met ten hoogste 3 dB. Deze toename treedt op ter plaatse van woning Voorweg 114. De milieukwaliteitsmaat ter plaatse van deze woning is in de autonome situatie matig en blijft met de komst van de Verlengde Roemer matig. Er treedt daarmee geen verslechtering van de milieukwaliteitsmaat op. Tevens zal voor deze woning een gevelweringsonderzoek uitgevoerd worden. Daarmee wordt een goed binnenklimaat gewaarborgd. De toename van 3 dB ter plaatse van deze woning wordt daarmee acceptabel geacht.
 
Een verhoging van een geluidsbelasting tot circa 2 dB is nauwelijks hoorbaar. Naast een verhoging van de geluidsbelasting staat tegenover dat op andere delen een (flinke) afname optreedt. Ter plaatse van de woningen met (afgerond) 1 dB treedt geen significant verslechtering van de milieukwaliteitsmaat op. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat die toename acceptabel is.
 
De afname van de geluidsbelasting is het hoogst aan de Parklaan; circa 4 dB. Ter plaatse van de woningen aan de Burgemeester Smitweg en de Voorweg treedt met de aanleg van de Verlengde Roemer een verlaging van de geluidsbelasting op tussen de 0 en 3 dB.
 
4.1.3 Milieuzonering
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
 
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
 
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven: In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van de publicatie;
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies: In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 m (categorie 1), 30 m (categorie 2), 50 m (categorie 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan;
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen: In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 m (categorie 1), 30 m (categorie 2), 50 m (categorie 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
Planspecifiek
In het plangebied wordt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Het aspect milieuzonering is daarmee niet relevant voor de ontwikkeling.
 
4.1.4 Externe veiligheid
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (zoals woningen, kantoren en scholen) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.
 
Plaatsgebonden risico (PR)
Als 'harde afstandseis' voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
 
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied mogelijke risico's aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven:
 
Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl) met globale aanduiding tracé (dikke rode en blauwe lijn)
 
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied en de omgeving ervan geen vervoer plaatsvindt van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor of door buisleidingen. Er liggen ook geen, wat betreft externe veiligheid, relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid is daarmee niet relevant voor de ontwikkeling.
 
Tevens is getoetst of bij de ontwikkeling in dit bestemmingsplan het provinciaal belang, om grote groepen mensen te beschermen, in het geding is. In dit plan wordt geen ontwikkeling mogelijk gemaakt die grote groepen mensen bijeenbreng. Het provinciaal belang wordt op dit punt niet geschaad. 
4.1.5 Luchtkwaliteit
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in navolgende tabel:
stofjaargemiddeldeuurgemiddelde24-uursgemiddeldeopmerkingen
NO240 µg/m³200 µg/m³n.v.t.
Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM1040 µg/m³n.v.t.50 µg/m³
24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden
PM2,525 µg/m³n.v.t.n.v.t. 
 
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
  1. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  2. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  3. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  4. gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 m van een rijksweg en 50 m van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3 %-grens niet zal worden overschreden, te weten:
  • Woningbouw: ≤ 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ≤ 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: ≤ 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ≤ 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
 
Beoordelingspunten
De luchtkwaliteit langs wegen wordt volgens de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit (Rbl, 2007) op een representatief punt, op een afstand van maximaal 10 m vanaf de rand van de weg beoordeeld. In verband met het blootstellingcriterium opgenomen in artikel 22 van de Rbl en het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen in artikel 5.19 van de Wm is het mogelijk om in een aantal situaties van deze afstand af te wijken. Volgens het blootstellingcriterium wordt de luchtkwaliteit op locaties beoordeeld waar mensen aan de hoogste concentraties blootgesteld kunnen worden gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingtijd van de betreffende grenswaarde. Zo wordt bij de jaargemiddelde NO2 grenswaarde getoetst daar waar langdurige blootstelling plaats kan vinden (vergeleken met de middelingtijd van een jaar) – bijvoorbeeld aan de gevel van woningen. Terwijl bij de 24-uurgemiddelde grenswaarde van PM10 zijn plaatsen als tuinen bij woningen en sportcentra relevant, waar mensen blootgesteld kunnen worden gedurende een periode vergeleken met de middelingtijd van een dag. Het toepasbaarheidsbeginsel geeft aan waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden – bijvoorbeeld 'locaties waar leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is'.
 
Planspecifiek
Er is een luchtkwaliteitsonderzoek (Omgevingsdienst Midden-Holland, nr. 2016110957, d.d. 19 december 2016) uitgevoerd in het plangebied. In dit luchtkwaliteitsonderzoek is het volgende onderzocht:
  1. Effecten van de aanleg van een nieuwe weg:
    • luchtverontreinigende concentraties ten gevolge van de Verlengde Roemer;
  2. Effecten op de omliggende wegen;
    • luchtverontreinigende concentraties ten gevolge van de Loeteweg;
    • luchtverontreinigende concentraties ten gevolge van de Voorweg;
    • luchtverontreinigende concentraties ten gevolge van de Roemer;
    • luchtverontreinigende concentraties ten gevolge van de Burgemeester Smitweg.
In dit onderzoek is uitgegaan van de volgende varianten:
  1. De zogenoemde 'huidige situatie'. Dit is het kalenderjaar waarin het bestemmingsplan wordt vastgesteld (peiljaar 2017);
  2. De toekomstige situatie. Hiervoor geldt dat tien jaar na het jaar waarin het bestemmingsplan is vastgesteld wordt gekeken (peiljaar 2027).
Uit het onderzoek blijkt dat kan worden gesteld dat met de aanleg van de Verlengde Roemer geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvinden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.6 Bodem
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
 
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
  • Niet saneren: Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren: Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend te worden bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en het verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (artikel 6.2. c. Wabo).
Planspecifiek
Er zal in de grond worden geroerd, daarom heeft de omgevingsdienst een BIS-toets (zie bijlage bij de toelichting) uitgevoerd. Hiermee voldoet de gemeente in ieder geval aan het zorgvuldigheidsbeginsel uit de Algemene Wet Bestuursrecht. Daarnaast is het aangeleverde historische onderzoek beoordeeld in het kader van de herinrichting.
 
Uit de BIS-toets blijkt dat het noordelijke deel van het tracé al bestaat uit een weg. Hieronder bevindt zich een (sier)teelt gebied. Ter hoogte van de Loeteweg is sprake van de bestemming 'Wonen'. Op basis van de BIS-toets en het historisch onderzoek kan gesteld worden dat in het plangebied geen verdachte activiteiten aanwezig zijn (geweest). Als gevolg van de sierteelt kan de bodem in geringe mate verontreinigd zijn met bestrijdingsmiddelen. Dit heeft echter vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen gevolgen voor het toekomstig gebruik als wegtracé.
 
Op basis van de BIS-toets en het beoordeelde onderzoek zijn er geen bodemhygiënische redenen die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.
4.2 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Waterbeheerplan 2016 - 2021
Voor de planperiode 2016 - 2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van de waterbeheerder, het hoogheemraadschap van Rijnland, van toepassing. In dit plan geeft het waterschap aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  1. veiligheid tegen overstromingen;
  2. voldoende water;
  3. gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. De taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur 2015 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • Het onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water.  
Uitvoeringsregel 11 Versnelde afvoer bij toename verhard oppervlak
Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. Bij demping van bestaande watergangen wordt uitgegaan van 100 % compensatie.
 
Waterhuishoudkundige situatie
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een partiele herziening van het bestemmingsplan Sierteeltgebied. Er wordt voor deze verwezen naar paragraaf 3.1.4 van de toelichting van dit laatstgenoemde bestemmingsplan. In deze paragraaf is een uitgebreide omschrijving weergegeven van de waterhuishoudkundige situatie, ook voor wat betreft de polder waarop de nieuwe weg is geprojecteerd (Riethoornse Polder).
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van de verharding. Dit betekent dat er in het plangebied sprake is van effecten op de waterhuishoudkundige situatie van het plangebied en haar omgeving. Navolgend wordt de verhardingsbalans weergegeven:
   
Afbeelding: Inrichtingsplan tbv watercompensatie Verlengde Roemer
 
Verharding:
  • Oppervlakte bestaande verharding, inclusief dakoppervlak en verharding woning Loeteweg 2: 3.584 m²;
  • Oppervlakte nieuwe verharding weg: 8.240 m²;
  • Extra verhard oppervlak: 8.240 – 3.584 = 4.656 m².
Compensatie: 15 % van 4.656 m² = 699 m² als gevolg van toename verhard oppervlak.
 
Water:
  • Oppervlakte te dempen water: 574 m²;
  • Oppervlakte te graven water: 616 m².
 
Toename wateroppervlak: 616 – 574 = 42 m²
 
Conclusie:
Nog extra water te graven 699 – 42 = 657 m².
 
Het extra water zal worden gegraven aan weerzijden van het zuidelijke gedeelte van de nieuwe weg.
4.3 Verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en de verkeersafwikkeling in en rondom het plangebied. 
 
Planspecifiek
Uit verschillende onderzoek (Goudappel Coffeng, nr. Aph02301/Sls, d.d. 14 januari 2016) blijkt dat de aanleg van de Roemer niet leidt tot zodanige effecten op de omliggende wegen dat hiermee de erftoegangsfunctie of de verkeersveiligheid in gevaar komt. De limiet voor erftoegangswegen ligt rond de 6.000 motorvoertuigen per etmaal. De intensiteiten op de omliggende wegen blijven ruim beneden deze waarde. In de bijlage van de Notitie 'Verkeersafwikkeling kruispunten Roemer - Hoogeveenseweg & Noordeinde - Zijde' (Goudappel Coffeng, nr. APH025/Kqa, d.d. 4 augustus 2016) is een overzicht van de intensiteiten op de wegen in het gebied in verschillende perioden opgenomen. Hieronder is een tabel met een deel van dit overzicht opgenomen:
 
Weg2014
2030 autonoom (met verlengde Bentwoudlaan,  zonder a) verlengde Roemer en b) vrachtwagenverbod Parklaan)
2030 met verlengde Bentwoudlaan, verlengde Roemer en vrachtverbod Parklaan
Roemer deel noord2.900 (500)4.100 (600)5.200 (1.000)
Roemer deel zuid3.300 (800)3.600 (1.000)5.200 (1.400)
Loeteweg1.100 (300)1.400 (400)1.500 (600)
Voorweg2.100 (400)3.000 (400)2.900 (300)
Compierekade700 (vv 200)NihilNihil
Parklaan3.0003.300 (400)2.700 (0)
Overzicht intensiteiten auto’s en vrachtauto’s op 100-tal afgerond. Het linker getal zijn alle motorvoertuigen, tussen haakjes is het aandeel vrachtverkeer.
 
Door de afsluiting van de Parklaan voor vrachtverkeer wordt de Roemer de hoofdontsluiting. Fietsers en (vracht)auto’s zijn op de Roemer gescheiden, waardoor is deze weg geschikter als ontsluiting voor vrachtverkeer dan de Parklaan. Daarnaast is de Parklaan als verkeersveiligheidsknelpunt opgenomen in het verkeersveiligheidsplan. Door het afsluiten van de Parklaan voor vrachtverkeer wordt de verkeersveiligheid in deze straat verbeterd.
 
Op basis van de nieuwere versie van het 'Regionale Verkeers- en milieumodel Midden-Holland (versie 2.4) is ook gekeken naar de effecten op de Roemer bij de kruising met de Hoogeveenseweg. Zie hiervoor de eerder aangehaalde notitie Verkeersafwikkeling kruispunten Roemer. Hieruit blijkt dat, tot het moment van openstelling van de verlengde Bentwoudlaan, de kruising verder wordt belast. Er ontstaan wachtrijen tijdens de avondspits waarbij de wachttijd op de Roemer kan oplopen tot 10 minuten. Na aanleg van de Bentwoudlaan wordt de kruising weer ontlast omdat minder verkeer via het Noordeinde zal rijden. Hierdoor lost dit probleem zich op. In de uitwerking zoekt de gemeente in overleg met de provincie naar aanpassingen om de wachtrij te verkleinen. Van belang daarbij is te weten dat de provincie de Hoogeveenseweg en het Noordeinde, tijdens dan wel na aanleg van de Bentwoudlaan, wil overdragen aan de gemeenten Waddinxveen en Alphen aan den Rijn.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing worden aangevraagd.
 
Per 1 januari 2017 is de voormalige Flora- en faunawet samen met de Boswet en de Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten. In een verordening van de provincie Zuid-Holland is voor ruim 20 soorten vrijstelling opgenomen in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.
 
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Wetlands.
Naast deze typen gebieden is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek (Blom Ecologie, nr. BE/2016/392/r, d.d. 20 december 2016) uitgevoerd in het plangebied.
 
Voor de voorheen licht beschermde soorten (voormalige Flora- en faunawet, tabel 1) geldt vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Onder de Wet natuurbescherming geldt dat het aantasten van het leefgebied van deze soorten ontheffingsplichtig is. Voor deze ‘overige soorten’ geldt dat op provinciaal niveau mag worden bepaald in welke mate een soort beschermd moet worden. Het plangebied heeft geen relevante functie voor soorten die opgenomen zijn in de Vogelrichtlijn (Wnb, artikel 3.1) en Habitatrichtlijn (Wnb, artikel 3.5).
 
 
Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van rugstreeppad, vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van de voorheen licht beschermde soorten en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).
 
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
Aanbevelingen
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht). Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten. • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Het plangebied tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • Voor rugstreeppad dient het terrein ongeschikt gehouden te worden en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 0,5 m hoog en minimaal 0,1 m ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.
Deze aanbevelingen worden bij de aanleg van de nieuwe verbindingsweg en de daarvoor te verrichten uitvoeringswerkzaamheden in acht genomen.
4.5 Archeologie
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen o.a. het integreren van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (artikel 38 en 41 Monumentenwet).
 
De Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
 
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft een eigen vastgesteld archeologiebeleid. Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling heeft de omgevingsdienst een archeologische quickscan (zie bijlage bij de toelichting) uitgevoerd.
 
Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de voormalige gemeente Rijnwoude weergegeven. Volgens deze kaart gelden er voor het plangebied twee typen archeologische verwachtingen:
  • Hoge archeologische verwachting (rood): de cirkel met de hoge archeologische verwacht betreft de aanwezigheid van een cultuurhistorisch element. Meer specifiek gaat het om een eendenkooi, die zichtbaar is op historisch kaartmateriaal uit 1615. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Middelhoge archeologische verwachting (geel): binnen deze zone is er een gematigde kans op het aantreffen van archeologische resten uit de IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 m is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen archeologische onderzoeken bekend.
 
Uit de quickscan blijkt dat in het plangebied vanaf in ieder geval 1615 geen bebouwing in het plangebied aanwezig was. Op kaartmateriaal uit begin 19e eeuw staat een eendenkooi ingetekend in het plangebied. Van deze eendenkooi zijn in het huidige landschap geen sporen meer waar te nemen. Het plangebied is momenteel in gebruik als (boom)kwekerij). Als gevolg van de huidige activiteiten ten behoeve van de kwekerij zal de eerste 0,5 m van de bodem dusdanig verstoord zijn geraakt dat geen intacte archeologische resten meer worden verwacht.
 
Uitsnede beleidsadvieskaart met globale aanduiding plangebied (blauwe arcering); Geel: middelhoge archeologische verwachting. Rood: hoge verwachting op basis van de mogelijke aanwezigheid van een eendenkooi
 
Op basis van de gedetailleerde quickscan van het plangebied worden geen archeologische resten in de eerste 0,5 m van de bodem verwacht. Om die reden is er geen aanleiding voor verder archeologisch onderzoek en voor het plangebied hoeft geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in het bestemmingsplan te worden opgenomen.
4.6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft middelen gereserveerd in de begroting om de kosten voor de aanleg van de Verlengde Roemer te dekken.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maken de bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Bestemming(en)
Verkeer
Binnen deze bestemming mogen wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook worden gerealiseerd. Daarnaast zijn binnen deze bestemming ook geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater mogelijk.
 
Vanwege de gewenste flexibiliteit, en de uitwisselbaarheid tussen de verschillende voorzieningen, is er voor gekozen om geen aparte bestemming 'Water' en/of 'Groen' op te nemen voor de watergangen respectievelijk de bermen/ taluds.
 
In de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de regelingen uit het geldende bestemmingsplan 'Sierteeltgebied'.
  
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met relevante instanties.
 
Een ontwerp plan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan.
 
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
6.1 Vooroverleg
Te zijner tijd zullen eventuele vooroverlegreacties hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
6.2 Zienswijzen
Conform de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan Verlengde Roemer van 15 maart tot en met 26 april 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn van terinzagelegging was het voor een ieder mogelijk om zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. In totaal zijn er in deze periode 4 zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan binnengekomen.
 
De ingediende zienswijzen zijn verwerkt in de Nota zienswijzen. Deze nota bevat een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan. De Nota zienswijzen is als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan.