Plan: | Pastorie-locatie Koudekerk aan den Rijn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.B131pastoriekadr-VA02 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling van maximaal 24 appartementen op de zogenaamde Pastorie-locatie, op de percelen achter Dorpsstraat 55a-59. De realisatie van deze appartementen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Voor de realisatie van deze ontwikkeling is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening wordt hiervoor een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied heeft betrekking op de gronden van de Pastorie-locatie op het kavel achter de woningen aan de Dorpsstraat 55a-59, onderdeel van kadastrale eenheid Koudekerk aan den Rijn, sectie A nr 1733. De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Ter plaatse van het plangebied vigeert sinds 9 juli 2008 het bestemmingsplan 'Koudekerk aan den Rijn'. Aan het plangebied is momenteel de bestemming 'Wonen' toegekend (zie figuur 1.2). Op basis van deze bestemming is hierdoor reeds woningbouw toegestaan, maar geen uitbreiding van het bestaande aantal woningen. Het noordelijke randje van het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik.
Figuur 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Koudekerk aan den Rijn'.
Aangezien de ontwikkeling niet passend is binnen het vigerende bestemmingsplan, wordt deze bestemmingplanprocedure gevolgd om de ontwikkeling mogelijk te maken. Het bestemmingsplan is hierbij het publiekrechtelijk instrument met een juridisch bindende werking. Op basis van dit nieuwe bestemmingsplan kan een bouwtitel worden verkregen.
De toelichting van het bestemmingsplan bevat de volgende informatie:
Het plangebied ligt achter de Dorpsstraat in Koudekerk aan den Rijn. Het plangebied grenst aan de Hondsdijkse polder. De Dorpsstraat is van oudsher de verbindingsweg langs de Oude Rijn tussen Alphen aan den Rijn en Leiderdorp. Vanwege zandafzettingen is de zone direct langs de Oude Rijn altijd zeer geschikt geweest voor bebouwing. De bodem in de achtergelegen Hondsdijkse polder is veel veniger van karakter en daardoor van oudsher minder aantrekkelijk voor bebouwing. De polder is al eeuwenlang in gebruik voor de melkveehouderij. Ook het plangebied zelf heeft lange tijd een agrarische functie gekend. In het vigerende bestemmingsplan is al de bestemming 'Wonen' aan het plangebied gegeven.
Het plangebied bestaat momenteel uit grasland. Soms grazen hier schapen. Ook wordt een deel gebruikt voor opslag. Op de locatie ligt een eenvoudig pad dat toegang biedt tot de molen in de Hondsdijkse polder.
De plannen voorzien in de realisatie van twee gebouwen met elk maximaal 12 appartementen. Tussen de appartementengebouwen wordt een tuin aangelegd, maar ook tussen de kerk en het zuidelijke appartementengebouw wordt een interessante en toegankelijke buitenruimte gemaakt. het parkeren wordt deels onder de gebouwen en deels aan de langgerekte strook aan de oostzijde van het plangebied mogelijk gemaakt.
Uitgangspunten
De beoogde uitbreiding moet een kwaliteitsimpuls geven aan dorp en landschap. Deze stellingname is voor het plangebied concreet vertaald in de volgende uitgangspunten:
Principe verkaveling Pastorie-locatie
Sfeerimpressie Pastorie-locatie
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. De ontwikkeling draagt hierdoor enerzijds niet bij aan het realiseren van het rijksbeleid, maar is evenmin in strijd met dit beleid. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (inclusief actualisatie 2012)
De provincie Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor haar hele grondgebied op te stellen. Deze structuurvisie bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040 en bijbehorende uitvoeringsstrategie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
Op de functiekaart van de structuurvisie is het plangebied aangewezen als bestaand stads- en dorpsgebied (zie figuur 3.1). Dit is een aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. Het beleid is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren. Het bouwplan is in overeenstemming met deze provinciale structuurvisie.
Figuur 3.1 Uitsnede Structuurvisiekaart (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Wonen & bevolkingsgroei
Vitaliteit van het landelijk gebied betekent onder meer dat de kwaliteit van de gebouwde omgeving (de kernen) in het landelijk gebied goed is en mensen binnen redelijke tijd toegang hebben tot voorzieningen. Daarom is afstemming tussen wonen, werken, voorzieningen en infrastructuur belangrijk. De ontwikkeling van de dorpskernen in het landelijk gebied vindt plaats binnen de bebouwingscontouren. Hierdoor blijven wonen en werken geconcentreerd. Voor woningbouw geldt daarbij migratiesaldo nul als bovengrens. De strekking van het migratiesaldo nulbeleid is het gegeven van een maat voor de verstedelijkingsopgave en de inzet voor het uitvoeringsprogramma. Voor het landelijk gebied buiten de Zuidvleugel (Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en het Groene Hart, voor zover gelegen buiten de Leidse regio en buiten Haaglanden) gaat de provincie op regionaal niveau of gebiedsniveau uit van minimaal 50% binnen bestaand bebouwd gebied en maximaal 50% op uitleglocaties binnen de contour. Kernen in het Landelijk gebied mogen uiteraard wel een hoger percentage binnen het bestaand bebouwd gebied worden gebouwd of in andere kernen binnen regionaal verband waar nog wel uitlegruimte beschikbaar is.
Provinciale Verordening Ruimte (inclusief herziening januari 2013)
Samen met de Provinciale Structuurvisie is ook de provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.
De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. De bebouwingscontouren zijn getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen, rekening houdend met de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Het plangebied valt binnen de aangegeven bebouwingscontouren en is hiermee in overeenstemming met de Verordening Ruimte.
Visie ruimte en mobiliteit (2014)
Het 'nieuwe' provinciaal ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland is vanaf 1 augustus 2014 neergelegd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte en de Verordening ruimte 2014. De vaststelling van dit beleid heeft geen consequenties voor de ontwikkeling in het plangebied.
Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw
De voormalige gemeente Rijnwoude heeft, net als de andere deelnemende gemeenten van de Omgevingsdienst West Holland, het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) vastgesteld. Het beleidskader is een hulpmiddel om de ruimtelijke kwaliteit van ontwikkelingen te verhogen.
Het gaat niet alleen in op typische milieuaspecten als energie en duurzaam bouwen, maar ook op sociale duurzaamheid (bijvoorbeeld levensloopbestendig wonen) en economische duurzaamheid (bijvoorbeeld minder herstructureren in de toekomst betekent kostenbesparing voor de gemeente). Door middel van een aanpak verdeeld in de drie fasen van een ontwikkelingsproject (voorbereiding, ontwikkeling en realisatie) en een regionale ambitietabel, kan een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling tot stand komen. Het beleidskader geeft aan welke vragen in welke fase aan de orde moeten komen om een hoog kwaliteitsniveau van een plan te waarborgen. Het RBDS is in Rijnwoude in oktober 2007 vastgesteld.
Op de voorgenomen planontwikkeling is het RBDS niet van toepassing omdat het grondoppervlak van het perceel minder bedraagt dan 10.000 m² (1 ha).
De gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en de Rijnwoude zijn per 1 januari 2014 samengegaan onder de gezamenlijke gemeentenaam Alphen aan den Rijn. Onderstaande aangehaalde beleidskaders zijn vastgesteld door de (voormalige) gemeente Rijnwoude. Desalniettemin zijn deze beleidsnota's nog steeds van kracht.
Samengestelde Structuurvisie Rijnwoude 2008
De 'Samengestelde Structuurvisie gemeente Rijnwoude 2008', vervangt de 'Structuurvisie Rijnwoude 2020; van droom naar daad' uit 2005. Het gedachtegoed uit deze visie is echter nog wel steeds het actuele referentiekader voor overheidshandelen, toetsen en stimuleren van particuliere initiatieven en blijft verder ongewijzigd. De Transformatievisie blijft gehandhaafd, deze omvat immers een groter grondgebied dan alleen delen van de (voormalige) gemeente Rijnwoude.
De (voormalige) gemeente Rijnwoude kiest ervoor om (visueel) niet vast te groeien met stedelijke functies aan Zoetermeer, Alphen aan den Rijn of Zoeterwoude dat deel uitmaakt van het stedelijk gebied van Leiden. De (voormalige) gemeente Rijnwoude wil haar dorpse identiteit behouden en versterken. Kwaliteitsverhoging en optimalisatie van de bestaande structuur is voor de kern het uitgangspunt.
In de structuurvisie Rijnwoude is een aantal belangrijke keuzes gemaakt ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van de (voormalige) gemeente Rijnwoude. Evenals de andere kernen, geldt voor Koudekerk aan den Rijn dat kwaliteitsverhoging en optimalisatie van de bestaande situatie het uitgangspunt is van de structuurvisie. De voorgenomen activiteit past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
Woonvisie (voormalige gemeente) Rijnwoude en Actualisatie van Woonvisie
De 'Wonen in de tuin van de Randstad' is een kaderstellende beleidsnota op het gebied van wonen, met daaraan gekoppeld een woningbouwprogramma. De woonvisie beschrijft een zestal hoofdkeuzen (beleidsambities), te weten:
In 2012 heeft in de voormalige gemeente Rijnwoude een Actualisatie van de Woonvisie plaatsgevonden. Sinds 2005 is er namelijk veel veranderd op de woningmarkt door economische veranderingen en wijziging in wetgeving en nieuwe inzichten. In deze actualiseringslag blijven de centrale ambities uit de Woonvisie 2005-2020 overeind. De wijze waarop aan deze ambities invulling wordt gegeven veranderde alleen in de Woonvisie. Thema's waarop die actualisering betrekking op heeft zijn / waren:
De Woonvisie is van toepassing op het plan. Bij de voorliggende planontwikkeling is gestart en rekening gehouden met deze Woonvisie. De beoogde ontwikkeling in het plangebied past binnen de Woonvisie, omdat hiermee in samenhang met de locatie 'Bijkerk' (Dorpsstraat 49/51) op dorps schaalniveau een relatief groot aantal woningtypologieën wordt toegevoegd.
Nieuwe woningbouwplannen, welke in strijd zijn met het bestemmingsplan dienen te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat woningbouw alleen mogelijk is wanneer de regionale behoefte is aangetoond. De Ladder hoeft niet te worden doorlopen als de provincie het regionale woningbouwprogramma van Holland Rijnland heeft aanvaard voor zover de betreffende woningbouwlocatie is opgenomen in het indicatieve woningbouwprogramma van de betreffende gemeente. De voorliggende locatie is eerder opgenomen in het indicatieve woningbouwprogramma. Het plan is daarmee in overeenstemming.
Visie Vitale Kernen, energiek en betrokken
De (voormalige) gemeente Rijnwoude wordt gekenmerkt door vier kernen met een eigen identiteit. In alle kernen wordt naar tevredenheid gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Deze kwaliteit wil de gemeente ook in de toekomst behouden. In de Visie Vitale Kernen wordt beschreven hoe de gemeente dit wil realiseren. Een belangrijk aspect is om de leefbaarheid van de kernen te behouden. Dit lukt bij voldoende voorzieningen en dus bij voldoende inwoners. Het streven is om het inwoneraantal op peil te houden en het woningaanbod hierop af te stemmen.
De ontwikkelingen in het plangebied sluiten volledig aan op dit beleid. Met woningtypen in alle segmenten worden voor verschillende doelgroepen, starters, jonge gezinnen en senioren, woningen gerealiseerd die complementair zijn aan het bestaande woningaanbod in Koudekerk aan den Rijn.
Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw
De (voormalige) gemeente Rijnwoude heeft net als de andere deelnemende gemeenten van de Milieudienst West Holland het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) vastgesteld. Het beleidskader is een hulpmiddel op de ruimtelijke kwaliteit van ontwikkelingen te verhogen. Het gaat niet alleen in op typische milieuaspecten als energie en duurzaam bouwen, maar ook op sociale duurzaamheid (bijvoorbeeld levensloopbestendig wonen) en economische duurzaamheid (bijvoorbeeld minder herstructureren in de toekomst betekent kostenbesparing voor de gemeente). Door middel van een aanpak verdeeld in de drie fasen van een ontwikkelingsproject (voorbereiding, ontwikkeling en realisatie) en een regionale ambitietabel, kan een duurzame stedenbouwkundige ontwikkeling tot stand komen. Het beleidskader geeft aan welke vragen in welke fase aan de orde moeten komen om een hoog kwaliteitsniveau van een plan te waarborgen. Het RBDS is in Rijnwoude in oktober 2007 vastgesteld.
Op de voorgenomen activiteit is het RBDS van toepassing. Uitgangspunt is dat de voorgenomen activiteit past binnen de RBDS.
Duurzaamheidsagenda 2011-2014
Het algemene kader voor het milieubeleid van de (voormalige) gemeente Rijnwoude van 2011-2014 is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda 'Samenwerken en Verbinden', die door de raad op 15 december 2011 is vastgesteld. Deze vervangt het Milieubeleidsplan 2003-2010.
Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden)bouw, alsook het klimaat en energietoepassing.
De (voormalige) gemeente Rijnwoude hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw boven 10 woningen, utiliteitsbouw boven 3.000 m2 BVO en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw.
Voor elk thema geeft het instrument een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. Startwaarde hierbij is een 6.0, wat bij benadering het Nederlandse Bouwbesluit niveau (nieuwbouw) weergeeft. Een score van 7.0 is de regionale ambitie en een score van 8.0 de ambitie voor gemeentelijke gebouwen.
De (voormalige) gemeente Rijnwoude vindt het belangrijk om inzicht te krijgen in de duurzame prestaties van dit project. Initiatiefnemer berekent met GPR-Gebouw of een score van 6.0 (6.8 voor de energiemodule) wordt gehaald en spant zich in om een score van 7.0 te behalen.
Parkeernota 2009
In maart 2009 heeft De (voormalige) gemeente Rijnwoude de kadernota 'Parkeernota gemeente Rijnwoude' opgesteld. Het doel van de parkeernota is om vast te stellen hoe de gemeente wil omgaan met het parkeren in met name de woongebieden. Daartoe zijn ook alle parkeernormen opnieuw vastgesteld zodat zij gebruikt kunnen worden als toetsingskader bij nieuwbouw en functiewijzigingen.
Aan de parkeernormen moet worden voldaan zodra er onder meer sprake is van:
De nieuwe parkeernormen zijn bepaald aan de hand van cijfers van het CBS en CROW-publicatie 182 (Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering). Overigens is in 2012 de parkeernormering van het CROW aangepast. Aangezien de vraag naar parkeerplaatsen wordt bepaald door de locatie van de functie samen met de kwaliteit en het aanbod van de alternatieve vervoerswijzen, wordt er onderscheid gemaakt in stedelijkheidzones. Voor de gemeente geldt hierbij de zone 'rest van de bebouwde kom'.
Naast de stedelijkheidszone speelt ook de stedelijkheidsgraad een rol bij de vraag naar parkeergelegenheid. Een verschil in het aanbod aan alternatieve vervoerswijze ligt hieraan ten grondslag.
Deze bevinding is aanleiding geweest om de parkeernormen ook te onderscheiden naar stedelijkheidsgraad (het aantal adressen per vierkante kilometer). Volgens de cijfers van het CBS en de richtlijnen van de CROW valt de (voormalige) gemeente Rijnwoude onder de noemer 'weinig stedelijk'. Deze indeling heeft geleid tot de onderstaande parkeernormen voor woningen die sinds enkele jaren in de (voormalige) gemeente Rijnwoude worden toegepast:
Tabel 3.1 Parkeernorm (voormalige) gemeente Rijnwoude
woningtype | parkeernorm | aandeel bezoeker |
dure woningen | 2,1 | 0,3 |
middeldure woningen | 1,8 | 0,3 |
goedkope woningen | 1,6 | 0,3 |
serviceflat/aanleunwoning | 0,5 | 0,3 |
kamerverhuur | 0,4 | 0,3 |
Voor alle woningen is binnen de parkeernorm 0,3 parkeerplaats voor bezoekers opgenomen. In verband met bezoekers dient deze 0,3 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte beschikbaar te zijn dan wel openbaar toegankelijk. Bij nieuwbouw dienen woningen in de dure klasse in alle gevallen voorzien te zijn van parkeergelegenheid op eigen terrein. Buiten de bebouwde kom dient de parkeernorm bij nieuwbouw van dure woningen, ook voor bezoekers, volledig op eigen terrein te worden ingevuld. Echter, privéparkeerplaatsen worden over het algemeen minder efficiënt gebruikt en moeten daarom verrekend worden met de in de parkeernota opgenomen berekeningsaantallen. In de parkeernota zijn tevens normen opgenomen voor de afmetingen van parkeervoorzieningen op eigen terrein.
De parkeernota is met name opgesteld voor het parkeren in woongebieden, maar bevat ook normen vastgesteld voor de functies werken en recreëren.
Met de parkeernormen voor de woonfunctie en de afmetingen voor parkeervoorzieningen op eigen terrein is in de planvorming voor onderhavige ontwikkeling voldoende rekening gehouden (zie paragraaf 4.11 voor de uiteindelijke berekening benodigde parkeerplaatsen).
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het VGRP 2009-2014 staan vijf belangrijke thema's waarmee rekening moet worden gehouden bij nieuwe planontwikkelingen. De vijf thema's worden hieronder kort omschreven.
Zorgen voor inzameling van stedelijk afvalwater
Deze zorgplicht is in detail omschreven in artikel 10.33 van de Wet milieubeheer:
De gemeentelijke zorgplicht bedingt derhalve het volgende:
Zorgen voor transport van stedelijk afvalwater
De (voormalige) gemeente Rijnwoude streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit echter niet uitsluiten. Ook andere partijen (zoals projectontwikkelaars, perceeleigenaren, Hoogheemraadschap) hebben hier een verantwoordelijkheid, en bovendien hoeven niet alle problemen middels aanpassingen aan de riolering te worden opgelost. Voor de (voormalige) gemeente Rijnwoude wordt haar zorgplicht om wateroverlast te voorkomen in eerste instantie ingevuld door een inspanningsverplichting. Hierbij wordt water op straat met een bepaalde terugkeerfrequentie geaccepteerd.
Zorgen voor doelmatige inzameling van hemelwater
In de situatie van de (voormalige) gemeente Rijnwoude betekent dit dat zij vooralsnog grotendeels zelf de zorg voor het inzamelen van het hemelwater ter hand zal blijven nemen.
Zorgen voor doelmatige verwerking van ingezameld hemelwater
Ook deze gemeentelijke zorgplicht is omschreven in artikel 9a van de Wet op de waterhuishouding. Onder verwerken van hemelwater kunnen in ieder geval de volgende maatregelen worden begrepen:
de berging, het transport, de nuttige toepassing, het – al dan niet na zuivering – terugbrengen op of in de bodem of in het oppervlaktewater van ingezameld hemelwater en het afvoeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (RWZI).
De (voormalige) gemeente Rijnwoude hanteert de regel dat bij nieuwe aanleg zal worden gekozen voor een gescheiden rioolstelsel. Reeds hierboven is besproken dat de technische mogelijkheden om het afstromend hemelwater in het openbaar gebied te verwerken, beperkt zijn (geringe drooglegging). Uitgangspunt daarnaast is dat het hemelwater ondergronds (dat wil zeggen middels kolkleidingen en dakafvoeren) wordt aangeleverd. Zoals hierboven is aangegeven kan in bepaalde gevallen overwogen worden om hemelwater te 'bergen' in het straatprofiel.
Daarbij dient rekening te worden gehouden met het feit dat het water dat bij een hevige regenbui niet door de riolering kan worden afgevoerd, ergens anders naartoe moet worden afgevoerd of tijdelijk moet worden geborgen. Hoe harder het regent, des te belangrijker het wordt inzicht te hebben in de bovengrondse afstroming. Dit betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse, zodat wellicht ook het afstromende hemelwater aan het oppervlak kan worden geborgen, alvorens in het riool of hemelwaterstelsel af te stromen.
Verder blijkt dat overlast in een aantal gevallen veroorzaakt wordt door een foutieve ontwerpnorm. De gemeente wil ten aanzien van deze vorm van overlast beleid vastleggen waaraan het bouwpeil dient te voldoen. Dit gebeurt door het vooraf laten aantonen dat bij grotere nieuwbouwactiviteiten geen hemelwateroverlast of overlast uit de riolering zal ontstaan. Kan dit niet worden aangetoond, wordt geen omgevingsvergunning verleend.
Zorg voor grondwater
Deze nieuwe (per 1 januari 2008) gemeentelijke zorgplicht is omschreven in artikel 9b van de Wet op de waterhuishouding. Hierin is opgenomen dat de gemeente voortaan gehouden is om in het openbaar gemeentelijke gebied maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het hoogheemraadschap of de provincie behoort.
De peilen van het oppervlaktewater zijn van invloed op de grondwaterstand. In geval van nieuwbouw/nieuwe aanleg zal de grondwaterproblematiek onderdeel zijn van het watertoetsproces. Om grondwaterproblemen te voorkomen moet een berekening gemaakt worden van de mate van opbolling van de te verwachten grondwaterstand bij het nieuwe maaiveldniveau. Het bouwpeil van de woningen moet zodanig gekozen worden dat het grondwaterniveau onder de bodem van de kruipruimte blijft.
Welstandsnota
Met de Welstandsnota Rijnwoude maakt de raad van de (voormalige) gemeente Rijnwoude de toetsingscriteria bekend van het door het gemeentebestuur te voeren welstandbeleid. In de nota zijn de opgenomen welstandscriteria gekoppeld aan de gebiedsbeschrijvingen, waardoor de uit een oogpunt van welstand te stellen eisen (het welstandsregime) per gebied en stedenbouwkundig ensemble verschillen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën van welstandsregimes: een beschermd dorpsgebied, een regulier welstandsregime en een bijzonder welstandsregime. Het verschil tussen de regimes is gelegen in het schaalniveau van de beoordeling. In de gemeente zijn geen welstandsvrije gebieden aangewezen.
Het plangebied valt binnen welstandsniveau 1. De te realiseren ontwikkeling zal aan dit welstandsniveau voldoen.
De gewenste realisatie van de twee appartementengebouwen is in lijn met het geldende rijk-, provinciaal en gemeentelijke beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan verplicht. Daarom is het noodzakelijk dat de haalbaarheid van de plannen wordt aangetoond. In dit hoofdstuk worden de daarvoor benodigde (milieukundige) onderzoeken besproken.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in ruimtelijke plannen in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze VNG-uitgave zijn voor een veelheid aan (bedrijfs)activiteiten richtafstanden genoemd die gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De richtafstanden gelden tussen milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. De betreffende afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandseisen. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van het omgevingstype 'gemengd gebied' verkleinde richtafstanden gelden. Ook indien uit onderzoek, nadere argumentatie of vergunde rechten blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening kunnen kleinere afstanden aangehouden worden dan de aangegeven richtafstanden.
Onderzoek
De omgeving van het plangebied is een gemengd gebied: een gebied waar naast woningen nog andere functies aanwezig zijn zoals maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid.
Binnen een gemengd gebied zijn bedrijven direct naast woningen toelaatbaar die als zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het Bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen.
Het naastgelegen agrarische bedrijf (boerderij Bijkerk) (Dorpsstraat 51) heeft in de huidige situatie een geurcirkel die de ontwikkeling uitsluit. Om deze beperking op te heffen heeft de initiatiefnemer van dit plan het terrein aangekocht. Daarmee zijn er geen milieukundige bezwaren meer voor dit plan.
De naastgelegen kerk en fietsenzaak hebben binnen een gemengd gebied een milieuzone van 10 meter vanaf het bijbehorende bouwvlak. De beoogde ontwikkeling levert dan ook geen belemmering op voor de bedrijvigheid in de omgeving. Ook kan ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gerealiseerd worden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Het plangebied is weiland en heeft lange tijd als zodanig gefunctioneerd. Er is geen bebouwing aanwezig en er zijn geen (verdachte) slootdempingen. Het plangebied maakt na de aankoop nu al geruime tijd onderdeel uit van een grote tuin. Uitgaande hiervan wordt geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat het gebied niet geschikt is voor woningbouw. Dit zal overigens in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen nader moeten worden onderbouwd.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen achter de Dorpsstraat 55a-59 in Koudekerk aan de Rijn en bestaat in de huidige situatie uit grasland. In recent verleden is het gebied bebouwd geweest met schuren ten behoeve van de agrarische functie.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit jonge rivierkleigrond. Er is sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld is gelegen en dat de laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -0,6 m.
Waterkwantiteit en -veiligheid
Ten noordwesten, zuidwesten en noordoosten van het plangebied is overige polderwater gelegen. Rondom de watergangen is sprake van een beschermingszone zoals opgenomen in de Legger. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Waterkwaliteit
De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Waterveiligheid
Langs de Oude rijn, ten zuiden van het plangebied, is een boezemkering gelegen. Een deel van het plangebied is gelegen binnen de buitenbeschermingszone van deze kering. Binnen deze zone gelden beperkingen voor afgravingen voor het winnen van delfstoffen, werken met een overdruk van 10 bar of meer en explosiegevaarlijk materiaal houden. Deze beperkingen gelden om instabiliteit van het waterstaatswerk te voorkomen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel. Hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater van de naastgelegen polder.
Toekomstige situatie
Algemeen
Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 2 appartementengebouwen mogelijk gemaakt.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. Volgens de eisen van het Hoogheemraadschap van Rijnland dient 15% van de toename in verharding te worden gecompenseerd.
Met de voorgenomen activiteit zal de oppervlakte aan verharding in het plangebied door zowel de bebouwing als de overige verharding toenemen ten opzichte van de bebouwing die recentelijk is gesloopt. Een overzicht van de toename in verharding is in onderstaande tabel weergegeven.
Verharding gesloopt | Verharding toekomst | ||
Schuur voor | 364 m2 | Appartementen | 900 m2 |
Schuur achter | 560 m2 | pad | 460 m2 |
Hooiberg | 36 m2 | Parkeerplaatsen | 550 m2 |
Pad | 400 m2 | Voertuigstalling met bergruimte | 193,5 m2 |
Totaal | 1.840 m2 | Totaal | 2.103 m2 |
De toename in verharding is ten opzichte van de oude situatie bedraagt 263,5 m2. Het waterschap hanteert bij de compensatie een ondergrens van 500 m2. Als de toename in verharding dus kleiner is dan 500 m2 hoeft er niet gecompenseerd te worden.
Daarnaast zullen er voor de realisatie van deze ontwikkeling geen watergangen worden gedempt dan wel gegraven.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
Voorliggende plan maakt in de buitenbeschermingszone geen ontwikkelingen mogelijk die de stabiliteit van de kering kunnen aantasten. Een watervergunning is dan ook niet noodzakelijk.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm artikel 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het Bestuursakkoord Waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe'-maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en Waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het nibm is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt. Dit is onder andere het geval als een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijn stof (= 1,2 µg/m³). Dit is bijvoorbeeld het geval bij een woningbouwproject van minder dan 1.500 woningen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Met 24 appartementen valt deze ontwikkeling binnen de nibm-categorie 'woningbouw minder dan 1.500 woningen'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en dat verdere toetsing aan de grenswaarden vanuit de wetgeving niet nodig is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Dorpsstraat (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg. Tevens is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van industrielawaai. Nader onderzoek naar dit aspect is niet noodzakelijk.
Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van railverkeer en de HSL. Er wordt niet binnen een geluidszone voor railverkeer gebouwd, waarbij voor geluidsgevoelige bestemmingen een voorkeursgrenswaarde van 55 dB geldt. Het aspect railverkeerslawaai staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
In de omgeving van het plangebied liggen geen gezoneerde wegen volgens de wet geluidhinder. De Dorpsstraat is wel een drukke 30km weg die mogelijk effecten zou kunnen hebben op de nieuwbouw. Gelet op de afstand tot deze weg en de bebouwing tussen deze weg en de planlocatie (waaronder de kerk) is echter niet te verwachten dat sprake zal zijn van een onacceptabele geluidsbelasting. In het kader van de omgevingsvergunning zal dit nader worden onderzocht om zeker te zijn van een goed binnenklimaat.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
De circulaire is per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Het invloedsgebied voor het groepsrisico voor buisleidingen wordt begrensd door de 1% letaliteiteffectafstand die voor de leiding is bepaald.
Onderzoek en conclusie
Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid is gebruik gemaakt van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland. Uit de risicokaart is op te maken dat er geen risicovolle activiteiten in het plangebied, of in de nabijheid van het plangebied plaatsvinden. Het plangebied ligt buiten invloedsgebieden. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen. Bij de bouwontwikkeling wordt rekening gehouden met de aanwezige nutsvoorzieningen en riolering. Voor aanvang van de werkzaamheden zal een KLIC melding worden gedaan voor de planning en afstemming van de aan te leggen kabels en leidingen. De aanwezige of aan te leggen kabels en leidingen vormen geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Flora en Fauna
Hierbij zijn met name van belang de Flora- en faunawet en de Vogel- en habitatrichtlijn. Op grond hiervan zijn geen nadere onderzoeken of ontheffingen nodig. Het plangebied maakt voorts geen deel uit van de provinciaal ecologische hoofdstructuur. De (voormalige) gemeente Rijnwoude maakt deel uit van het Groene Hart (nationaal landschap), het plangebied derhalve ook. Gezien de aard van het plan is er geen sprake van aantasting van het Groene Hart.
Er kan van worden uitgegaan dat alleen vogels lijken voor te komen in het plangebied. Indien sloop- c.q. bouwwerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen en er is sprake van broedgevallen ter plaatse, dan zal moeten worden gewacht tot buiten het broedseizoen.
Natuurbeschermingswet 1998 / Natura 2000-gebied
De natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van de 'Natura-2000' gebieden. Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied ligt op een afstand van circa 2,5 km en betreft De Wilck, dat is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit gebied is aangewezen vanwege de relatief groter aantallen van soorten kleine zwaan en smient, die in De Wilck overwinteren en rusten.
Alle ontwikkelingen in of nabij Natura-2000 gebieden dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Vanwege de grote afstand van het plangebied tot De Wilck en het feit dat het plangebied geen betekenis heeft voor kleine zwanen en smienten, zal de voorgenomen planontwikkeling geen gevolgen hebben voor Natura-2000.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. Het plangebied maakt geen deel uit van de provinciale EHS.
Vanuit het oogpunt van ecologie zijn er geen belemmeringen voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag moet worden onderzocht of er geen archeologische restanten worden beschadigd.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Sinds 2008 is de gemeente het bevoegd gezag voor archeologie en daarmee gehouden archeologische waarden adequaat te beschermen. Het Archeologiebeleid is bedoeld om de in de grond aanwezige archeologische waarden te beschermen, daar waar dat in bestemmingsplannen nog niet afdoende geregeld is. In het gemeentelijke Archeologiebeleid wordt aan de hand van verschillende categorieën bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde, die is aangegeven op de bijbehorende kaart (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1 Uitsnede gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart (plangebied blauw omcirkeld)
Onderzoek en conclusie
Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid zijn de gronden aangemerkt als grote kans op het aantreffen van archeologische sporen (hoge verwachting). Ter bescherming van deze archeologische waarden is aan het plangebied, conform het gemeentelijk archeologiebeleid, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegekend. Op basis van deze dubbelbestemming dient voorafgaand aan bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte groter dan 30 cm onder het huidige maaiveld, een verkennend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De archeologische waarden staan hiermee de vaststelling niet in de weg.
Bij de (her)ontwikkeling van locaties in Koudekerk langs de Dorpsstraat nabij de Bruggestraat speelt het aspect verkeer een belangrijke rol. De verkeerssituatie wordt hier namelijk fors beïnvloed door het feit dat bij een openstaande brug ook de doorstroming op Dorpsstraat wordt belemmerd door (afslaand)verkeer dat moet wachten tot de brug weer gesloten wordt. Daarom is voor de herontwikkeling van de locaties Zuidwijk, Pastorie en Wensveen onderzoek uitgevoerd door bureau Goudappel Coffeng. Daarbij is rekening gehouden met de realisering van de Maximabrug en de verplaatsing van Vliko. Overigens zal door herontwikkeling van de bedrijfslocaties Zuidwijk en Wensveen juist ook afname zijn van verkeer, waaronder relatief veel zwaar verkeer. Dat is ook meegenomen in de beoordeling/ berekeningen.
In het plangebied zullen maximaal 24 appartementen van elk circa 100 m2 mogelijk worden gemaakt. In het verkavelingsplan is hierbij reeds voorzien in de realisatie van 46 parkeerplaatsen, wat neerkomt op 1,92 parkeerplaats per appartement. Het uiteindelijke ontwerp van de appartementen en de parkeerbehoefte wordt afgestemd op de vraag. Naar verwachting zal het grootste deel van de benodigde parkeerplaatsen onder de gebouwen worden gerealiseerd. Met de realisatie van 46 parkeerplaatsen wordt ruimschoots voorzien in de gemeentelijke parkeernorm.
De (voormalige) gemeente Rijnwoude hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBo Plus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen maatlat. Voor bouwprojecten informeert de gemeente initiatiefnemers over duurzaam bouwen voor woningbouw via het infoblad 'Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen voor particulieren'. Zie ook >www.odwh.nl/dubo/particulieren.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. In de inleidende regels worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd.
Tuin
De gronden die vrij dienen te blijven van bebouwing zijn voorzien van de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied
Om de ontsluiting van het plangebied op een juiste wijze vast te leggen is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Binnen deze bestemming worden eveneens parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt.
Water
Oppervlaktewater is bestemd met de bestemming 'Water'.
Wonen
Aan de woning Dorpsstraat 61 is overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' toegekend. Deze bestemming is eveneens voorzien van een bouwvlak en een maximale goot- en bouwhoogte.
Woongebied
Gebruik
Binnen de bestemming 'Woongebied' is het toegestaan om naast het wonen een aan-huis-gebonden beroep uit te oefenen.
Bouwregels
De hoofdgebouwen (appartementengebouwen) worden gebouwd binnen het bouwvlak. Ondergeschikte bouwdelen zoals de balkons, de entree van het gebouw en trappen kunnen worden gebouwd buiten het bouwvlak.
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kunnen buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Aan-huis-gebonden beroepen
Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen in hoofdgebouwen mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren, geen hinder optreedt voor de woonomgeving en wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 25% van het vloeroppervlak worden benut ten behoeve van de kantoor-, praktijk- of bedrijfsruimte met een maximum van 45 m².
Waarde - Archeologie
Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden de eventueel aanwezige waarden beschermd. Werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.
Antidubbeltelbepaling
De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene bouwregels
Dakopbouwen en ondergronds bouwen komt in dit artikel aan bod.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze regel geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de Bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de Bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling voorkomt dat de Bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de Bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van de bouwregels. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. De omgevingsvergunning kan overigens alleen worden verleend wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Algemene wijzigingsregels
De wijzigingsregel in dit plan betreft de overschrijding van de bestemmingsgrenzen. Deze overschrijding is tot bepaalde maten beperkt en kan alleen worden toegepast als de overschrijding van bestemmingsgrenzen vanwege de aard van het terrein noodzakelijk is of om de realisatie van de bestemmingen beter tot recht te laten komen.
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.
Overgangsregels
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken worden gemaakt over de voorgenomen activiteit. Tevens worden afspraken gemaakt over het woningbouwprogramma en de daarbijbehorende fasering ten opzichte van andere locaties in de gemeente. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
Ontwerpbestemmingsplan
Het plan heeft als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kon een ieder zienswijzen indienen. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het plan tevens toegezonden naar de vooroverlegpartners. De ingekomen overlegreacties en ingediende zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen'. Deze nota is opgenomen in het raadsbesluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.