Plan: | N207 - Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.B110N207noordaadr-VA01 |
Het aspect natuur wordt beoordeeld aan de hand van invloed op beschermde soorten, beschermde gebieden en ecologische verbindingszones en verstoring van ecologische waarden van het plangebied.
Natura 2000
In de directe omgeving van de N207 Leimuiden-Alphen aan den Rijn liggen twee gebieden met een Natura 2000 status. Het betreft het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck op 7 kilometer afstand en De Wilck op 8,3 kilometer afstand.
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
De Nieuwkoopse Plassen en de Haeck (2.078 ha) zijn restanten van het voormalige Hollandse kustvlakteveen. Het is een laagveenverlandingsgebied waarin, naast veenplassen met bijzondere watervegetaties, een grote oppervlakte overgangsveen en moerasheide is gevormd. Het is tevens het meest westelijk gelegen verlandingsgebied waarin nog lokaal goed ontwikkelde vegetaties van basenrijk overgangsveen te vinden is. Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger, snor en rietzanger). Ook van enig belang als broedgebied voor enkele andere moeras- en watervogels (zwartkopmeeuw, zwarte stern). Voor de zwartkopmeeuw betreft het de grootste broedkolonie buiten de Delta.
De Wilck
Het gebied De Wilck (116 ha) bestaat uit vochtige en natte graslanden. De Wilck maakt onderdeel uit van het Hollands-Utrechtse veenweidegebied. Het gebied is van betekenis als foerageergebied en vooral rustplaats voor kleine zwanen, die van hieruit ook in de omgeving van het gebied foerageren. Daarnaast is het gebied van enige betekenis als rust- en foerageergebied voor Smieten.
Beschermde natuurmonumenten en EHS
Daarnaast liggen er twee beschermde natuurmonumenten in de directe omgeving. De Oeverlanden Braassemeermeer op 600 meter, is een gebied van 32 hectare dat bestaat uit een aantal oeverstroken en eilandjes die bezet zijn met enkele van de laatste resten van op boezempeil gelegen broekbos. De Geerpolder Plas op 3 kilometer, is een gebied van 35 hectare dat bestaat uit water, oeverlanden en enkele eilandjes.
Aan de zuidkant van het plangebied, tegen Alphen aan den Rijn aan, ligt een belangrijk weidevogelgebied. Voorts vormt de Leidschevaart een ecologische verbinding tussen de grotere wateren.
Verstoring
In de aanlegfase zal er een tijdelijke toename van bouwverkeer zijn, wat kan zorgen voor verstoring door geluid, trilling en optische verstoring. Deze beperkte toename door het bouwverkeer heeft een te verwaarlozen effect op de reeds bestaande verstoring van de N207, aangezien de reguliere verkeersintensiteit op de N207 aanzienlijk hoger is waardoor het effect niet waarneembaar is. De meeste natuurgebieden liggen op een afstand van drie kilometer of meer van de N207. Op korte afstand ligt de Oeverlanden Braassemermeer (600 meter) van de N207. Dit gebied bestaat uit oeverstroken en eilandjes met broekbos, rietstroken en ruigten. Dit natuurmonument is belangrijk voor algemene vogels van bossen en ruigten die hier broeden. Het gaat hier om kleinere bosvogels die in de nabije omgeving van het broedgebied foerageren. De tijdelijke werkzaamheden zal geen effect op deze vogels hebben.
Stikstof
In de aanlegfase zal er een tijdelijke beperkte toename van stikstofemissie zijn als gevolg van het bouwverkeer. Gezien het reeds aanwezige verkeer op de N207, de beperkte duur van het project en de afstand (op 7 km afstand) tot de stikstofgevoelige habitattypen van de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck kan een effect uitgesloten worden. Door het realiseren van de busstrook en de verbreding van de weg zal de verkeersfrequentie toenemen. Omdat echter de doorstroming van het verkeer verbetert, wordt er geen toename van stikstofemissie verwacht, zie ook het MER. Gezien de afstand en de reeds bestaande verstorende situatie worden effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten uitgesloten.
Aangezien de N207 Leimuiden-Alphen aan den Rijn niet in een Natura 2000-gebied of een Beschermd Natuurmonument ligt, is er geen sprake is van oppervlakteafname.
Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.
Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening.
Gemeenten dienen het in deze verordeningen vastgelegde beschermingsregime voor EHS te verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan te borgen bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken van ruimtelijke regels. De bescherming van EHS-gebieden is alleen van toepassing op projecten, plannen en handelingen binnen de EHS.
De mate van aantasting van specifieke waarden en kwaliteiten van de EHS bepalen of ruimtelijke initiatieven doorgang kunnen vinden. Iedere provincie heeft deze voorwaarden in een zogeheten compensatiebeginsel 'vastgelegd'. Voor Zuid-Holland geldt dat er geen bestemmingswijzigingen mogelijk zijn als daardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang en de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.
Binnen het plangebied ligt de ecologische verbinding Leidschevaart, zie onderstaande figuur (aangegeven met roze). De Leidschevaart vormt een (natte) ecologische verbindingszone tussen de EHS-gebieden Braassemermeer en de Geerpolderplas.
Figuur 7: Ecologische hoofdstructuur rondom het plangebied. www.pzh.nl, geraadpleegd op 27 november 2013
Onderzoek
De brug over de Leidschevaart wordt verbreed. Daartoe worden aan de oost- en westkant van de brug delen van de bosschages gekapt. Aan de westzijde van de brug over de Leidsche Vaart wordt een parallelweg gerealiseerd. Op grond van artikel 5 lid 2 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland mogen geen bestemmingswijzigingen worden vastgesteld die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS-gebieden significant beperken.
Omdat de bestemmingen op en rondom de brug over de Leidschevaart worden gewijzigd (in verband met de verbreding ontstaan meer gronden met bestemming 'verkeer'), is door Arcadis onderzocht of deze wijziging de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische verbinding significant aantast. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in de Memo 'Effectbeoordeling verbreding brug over de Leidschevaart op de EHS, Arcadis, d.d. 28 november 2013, kenmerk 077439089:A'.
Effecten van een bestemmingswijziging moeten getoetst worden aan de doelen van de beheertypen voor de EHS-gebieden uit het natuurbeheerplan van de provincie Zuid-Holland. Voor de toetsing zijn de beheertypen 'zoete plas' (Braassemermeer) en 'moeras' (Braassemermeer en Geerpolderplas) relevant. Uit het onderzoek van Arcadis blijkt dat, van de soorten waarvoor zoete plas en moeras van belang zijn, meervleermuizen en kleine grondgebonden zoogdieren effect kunnen ondervinden van de verbreding van de brug, omdat deze wellicht niet meer passeerbaar is na verbreding.
Uit het vleermuisonderzoek wat in 2013 heeft plaatsgevonden (Bijlage 15 Ecologisch onderzoek) is gebleken dat de Leidschevaart niet in gebruik is als vliegroute voor de meervleermuis. De meervleermuis foerageert wel boven de Leidschevaart. Aangezien de toekomstige brug zal voldoen aan de eisenen afmetingen voor passeerbaarheid en geen verlichting onder de brug zal worden aangebracht, zal de brug in de toekomst geen belemmering vormen voor de meervleermuis.
Voor alle grondgebonden zoogdieren vormt infrastructuur een barrière. Omdat er grote variatie is in de grootte van de dieren, is er ook variatie in de mate waarin infrastructuur een barrière vormt. Kleinere soorten zullen de brug niet zwemmend kunnen passeren. In de toekomstige situatie er is geen doorlopende oever onder de brug. Om significante effecten op deze soorten te voorkomen zal daarom een loopplank van minimaal 0,3 meter breed moeten worden aangebracht, zodat deze kan functioneren als ecologische verbindingszone voor kleine grondgebonden zoogdieren. Er mag geen verlichting aan de loopplankzijde van de brug worden aangebracht.
Conclusie
De Leidschevaart is als ecologische verbinding van belang voor de meervleermuis en grondgebonden zoogdieren. Tijdens vleermuisonderzoek in 2013 is geconstateerd dat de meervleermuis de Leidschevaart niet als vliegroute gebruikt. Er wordt wel gefoerageerd door de meervleermuis boven de Leidschevaart. Omdat de toekomstige brug voldoende ruimte laat voor het onder de brug door vliegen en geen verlichting wordt aangebracht onder de brug, zullen geen significante effecten optreden op de meervleermuis.
Voor alle grondgebonden zoogdieren die de brug niet zwemmend kunnen passeren, zal faunapassage (loopplank van minimaal 0,3 meter breed) worden aangebracht, waardoor significante effecten op deze soorten kunnen worden uitgesloten.
Significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische verbinding Leidschevaart zullen niet optreden wanneer de onderstaande maatregelen genomen worden:
De aanpassing van de N207 Noord tussen Leimuiden en Alphen aan den Rijn heeft gevolgen voor het belangrijk weidevogelgebied dat ten noorden van Alphen aan den Rijn aan weerszijden van de N207 is gelegen. Belangrijke weidevogelgebieden zijn agrarisch gebieden die worden gekenmerkt door een hoge weidevogeldichtheid. Deze gebieden maken geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar worden planologisch beschermd via de Structuurvisie en daardoor is de beleidsregel compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland (2013) van toepassing (hierna ‘beleidsregel’).
Conform de beleidsregel is binnen belangrijk weidevogelgebied het ‘nee, tenzij'-regime van kracht. Dat betekent dat een ingreep niet is toegestaan, indien de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant wordt aangetast, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn, de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.
Figuur 8: Weidevogelgebied (lichtgroen) rondom het plangebied. www.pzh.nl, geraadpleegd op 27 november 2013.
In het rapport Compensatieplan weidevogelgebied N207 (Bijlage 16 Compensatieplan weidevogelgebied N207) is nader toegelicht dat in het kader van de aanpassing van de N207 aan het’ nee, tenzij’- regime kan worden voldaan. De verbreding van de N207 betreft een breed gedragen belang, dat zowel op korte en lange termijn knelpunten in de verkeersdoorstroming en bereikbaarheid van het gebied oplost, waarmee de economie wordt versterkt. Daarnaast zijn in het kader van de MER (ARCADIS, 2012) en twee eerdere studies (Provincie Zuid-Holland, 2009 en 2011) twee verschillende alternatieven (en twee scenario's) en diverse varianten voor de aansluitingen beschouwd. Hieruit is gebleken dat er geen reële alternatieven zijn waarmee effecten op het weidevogelgebied kunnen worden voorkomen. Door mitigerende maatregelen worden de negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd. Daarmee kan worden geconcludeerd dat er aan het 'tenzij'-deel van het nee-tenzij-regime wordt voldaan en dat de verbreding van de N207 is toegestaan, ondanks de aantasting van het weidevogelgebied.
Als gevolg van de verbreding is sprake van beperkt ruimtebeslag en een toename van verstoring in weidevogelgebied. Op basis van de omvang van het verstoord areaal en de mate van aantasting is vervolgens met behulp van de beleidsregel de compensatieopgave bepaald. Voor de verbreding van de N207 tussen Alphen en de Kruisweg dient de provincie Zuid-Holland 0,38 ha aan belangrijk weidevogelgebied te compenseren. Gelet op de beperkte omvang van het verlies aan weidevogelgebied en een compensatie daarvan aansluitend of in de directe omgeving van het projectgebied geen optie is zal initiatiefnemer conform de beleidsregel deze compensatie door middel van een storting van een bedrag van € 37.132 in het Groenfonds van de provincie afkopen. In dit rapport wordt aangetoond dat met deze financiële compensatie ruimschoots wordt voldaan aan de 0,38 ha compensatieopgave voor het verlies aan belangrijk weidevogelgebied.
Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.
Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals bijvoorbeeld het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.
Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Onderzoek
In deze paragraaf is de planologische haalbaarheid van het bestemmingsplan in het kader van de Flora en faunawet onderzocht. Hierbij is beoordeeld of er effecten kunnen optreden op beschermde soorten. De volgende bronnen zijn geraadpleegd:
De onderzoeken zijn als bijlage opgenomen. Arcadis heeft in 2012 en 2013 diverse veldbezoeken verricht. Op basis van de resultaten van deze veldbezoeken, terreinkenmerken en expert judgement is beoordeeld op het plangebied geschikt is voor de in de regio voorkomende beschermde soorten.
Planten
Tijdens een veldbezoek eind maart 2012 zijn geen beschermde planten waargenomen langs de oevers, in de bermen en in de bosschages. Aangezien de door grassen gedomineerde wegbermen, de sloten met steile oevers en de voedselrijke bosschages met dominantie van enkele soorten geen geschikte groeitplaatsen bieden voor beschermde planten, worden deze dan ook niet verwacht in het plangebied. Beschermde plantensoorten vereisen over het algemeen schralere, extensiever beheerde en voedselarmere omstandigheden dan aangetroffen in het plangebied.
Vogels
In maart en december 2012 en april en mei 2013 zijn veldbezoeken verricht naar het voorkomen van vogels in het plangebied. Er zijn in het plangebied geen jaarrond beschermde vogelnesten aanwezig. De bomen kunnen van belang zijn voor algemene broedvogels. De bosschages in het plangebied vormen geschikte foerageergebieden en broedplaatsen voor algemeen voorkomende zangvogels. De oevers van de grotere watergangen vormen geschikt leefgebied voor algemeen voorkomende watervogels.
Om overtreding van de Flora- en Faunawet te voorkomen, worden de volgende maatregelen getroffen:
Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied, en dan vooral de begroeide delen, vormt voor algemeen voorkomende (tabel 1) zoogdiersoorten een geschikte leefomgeving. Hierbij gaat het om soorten als de bosmuis, haas, huismuis en konijn. De werkzaamheden leiden mogelijk tot tijdelijke verstoring en het onopzettelijk doden van aanwezige grondgebonden zoogdieren voor de duur van de werkzaamheden. Daarnaast zal er een permanente afname van geschikt leefgebied zijn door de verbreding van de weg. Aangezien er echter voldoende geschikt leefgebied over blijft, zal deze afname van leefgebied geen effect hebben op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Voor algemeen beschermde soorten (tabel 1) wordt in het kader van ruimtelijke ingrepen vrijstelling verleend, waarbij wel de zorgplicht in acht genomen dient te worden. Een ontheffing hoeft niet aangevraagd te worden.
Vleermuizen
De Drecht, de Leidschevaart, het gebied rondom de bruggen over de twee vaarten en de bomenrij langs de Herenweg (de parallelweg langs de N207 ten zuiden van Rijnsaterwoude) kunnen een functie hebben voor vleermuizen (vliegroute, foerageergebied, vaste rust- of verblijfplaatsen zoals kraam-, zomer-, paar-, winterverblijven en baltsplaatsen). In december 2012 zijn alle bomen gecontroleerd op de aanwezigheid van geschikte holten waar vleermuizen in kunnen verblijven, maar deze zijn niet aangetroffen. Tijdens het vleermuisonderzoek (diverse bezoeken in de periode mei-sep 2013) zijn zes soorten vleermuizen aangetroffen; gewone- en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, water- en meervleermuis en de gewone grootoorvleermuis.
Reptielen en amfibieën
De aanwezigheid van reptielen is op basis van verspreidingsgegevens uitgesloten (website RAVON).
Op basis van de aangetroffen omstandigheden worden in de sloten niet veel amfibiesoorten verwacht. Mogelijk komen de meer algemene soorten als de Gewone pad en de Bruine kikker (tabel 1) voor. Voor de tijdelijke verstoring van algemene soorten (tabel 1) hoeft bij ruimtelijke ingrepen geen ontheffing te worden aangevraagd.
Het voorkomen van zwaar beschermde (tabel 3) amfibieën in het plangebied zijn op basis van verspreidingsgegevens uitgesloten. Het is echter mogelijk dat het plangebied bij de graaf- en grondwerkzaamheden wordt gekoloniseerd door de rugstreeppad, omdat kaal terrein, tijdelijke depots en/of ontwateringsgreppels een aantrekkende werking hebben op deze soort. Om te voorkomen dat rugstreeppadden het plangebied koloniseren tijdens de werkzaamheden zijn de onderstaande maatregelen nodig. Hiermee kan overtreding van verbodsbepalingen van de Ffw worden voorkomen.
Vissen
De kleine en grotere wateren in het plangebied vormen mogelijk leefgebied voor beschermde vissoorten. Op basis van verspreidingsgegevens is de aanwezigheid van de kleine modderkruiper in de watergangen niet uit te sluiten. Aangezien er nagenoeg geen oever- en waterplanten in de poldersloten aanwezig zijn, lijken deze niet geschikt voor de bittervoorn. Het kan echter niet uitgesloten worden. Ook in de grotere wateren kan de bittervoorn voorkomen. Beide soorten komen verspreid in Zuid-Holland voor.
Onderzoek
Op 19 april 2013 is onderzoek verricht door Arcadis naar het voorkomen van de bittervoorn en de kleine modderkruiper. De licht beschermde kleine modderkruiper (tabel 2) of de zwaar beschermde bittervoorn (tabel 3) zijn tijdens het vissenonderzoek niet aangetroffen. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. Specifieke maatregelen anders dan het treffen van maatregelen in het kader van de zorgplicht (zie onder) zijn dan ook niet noodzakelijk.
Vlinders, libellen en andere soorten ongewervelden
Beschermde insecten stellen hoge (ecologische) eisen aan hun biotoop. Hierbij gaat het om bloemrijke oever- en andere soortenrijke vegetaties. Gezien de soortenarme vegetaties en de afwezigheid van oevervegetatie is de aanwezigheid van beschermde insecten, libellen en andere soorten ongewervelden uitgesloten. Dit geldt ook voor de platte schijfhoren. Dit slakje komt voor in de veengebieden van onder andere Zuid- en Noord-Holland, in sloten met veenbodems. Echter, aangezien de sloten in het plangebied een kleibodem hebben, vegetatiearm zijn en waarschijnlijk voedselrijk zijn is deze soort in het plangebied niet te verwachten. Daarnaast is de platte schijfhoren niet in het plangebied waargenomen.
Mitigerende maatregelen
Alle noodzakelijke mitigerende maatregelen worden hieronder weergegeven. Indien deze niet worden nageleefd, wordt de Flora- en faunawet mogelijk overtreden.
Zorgplicht
Voor alle aanwezige soorten geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht wordt genomen voor beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden. Om invulling te geven aan de zorgplicht moeten de volgende maatregelen worden getroffen:
Significante effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische verbinding Leidschevaart zullen niet optreden wanneer de onderstaande maatregelen genomen worden:
Vanwege de afstand van het plangebied tot de natuurgebieden is het plan niet van invloed op het Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt gedeeltelijk in het weidevogelgebied, waardoor er significante effecten op het weidevogelgebied ontstaan. Deze effecten zijn beoordeeld en worden door de initiatiefnemer gecompenseerd door storting van een bedrag van € 37.132 in het Groenfonds.
De ruimtelijke ingrepen kunnen gevolgen kunnen hebben voor flora en fauna. Omdat er mitigerende maatregelen getroffen worden, wordt overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen.