Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Zuideinde 22, Aarlanderveen', van de Gemeente Alphen aan den Rijn.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0484.Zuideinde22-VA01 met de bijbehorende regels.
1.3 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingvergunning beschikt.
1.6 archeologische deskundige
een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.
1.7 archeologische waarden
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingslint
Langgerekte bebouwing, ontstaan langs rivier, beek, dijk of kanaal.
1.10 bestaand gebruik
bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd.
1.11 bestaande bebouwing
bouwwerken zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 cultuurhistorische waarde
belang in geschiedkundig opzicht, onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.
1.19 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.20 dierenwelzijn
het fysieke en gevoelsmatige welzijn van dieren.
1.21 erf
het perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw, buiten het bouwvlak en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en blijkens de bestemming voor deze inrichting in aanmerking komt.
1.22 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor menselijk toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, ligging, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.24 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waaronder een discotheek, feestzaal en partyboerderij.
1.25 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.26 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken.
1.27 landschappelijke waarde
de waarde die aan het landschap is toegekend.
1.28 longeercirkel
een ruimte in de vorm van een cirkel waar paarden onder begeleiding getraind worden (al dan niet overdekt).
1.29 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.30 paardenbak
een (omheinde) niet overdekte piste, waar paarden een vrije uitloop kunnen hebben en waar paarden worden getraind.
1.31 peil
- voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.32 recreatieve voorzieningen
recreatieve voorzieningen zijn voorzieningen in brede zin voor recreatie en toerisme, waaronder zowel dag- als verblijfsrecreatie valt.
1.33 schuilstal
agrarische bebouwing ten behoeve van het bieden van schuilgelegenheid aan vee en die noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn.
1.34 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: escortservice, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.35 slotenpatroon
hoe de sloten ten opzichte van elkaar liggen. In de Hollandse veengebieden zijn ze lang en liggen ze evenwijdig naast elkaar.
1.36 stap- en trainingsmolen
een ruimte in de vorm van een cirkel waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen zonder toezicht en waar aansturing plaatsvindt door een elektrische bedieningskast.
1.37 tuinen
door mensen aangelegde gebruiks- en/of sierpercelen in verschillende vormen: er zijn b.v. siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen.
1.38 verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie zijn die vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt, zoals bed & breakfast of met gebruikmaking van toeristische kampeermiddelen.
1.39 verkavelingspatroon
de wijze waarop het landschap van oorsprong in kavels/percelen is opgedeeld.
1.40 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.41 voorgevelrooilijn
de lijn die samenloopt met de op de verbeelding ingetekende begrenzing van de zone hoofdgebouwen, voor zover deze begrenzing gelegen is aan de zijde waarop de bestaande ontsluiting van de woning naar het openbaar gebied plaatsvindt.
1.42 weidebouw
het exploiteren van grasland.
1.43 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
1.44 zichtlijnen
denkbeeldige lijn die getrokken kan worden tussen de waarnemer en een object.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de breedte en diepte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar de appartementen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemmingsomschrijving
- weidebouw;
- het behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden waarbij de volgende karakteristieke in acht moeten worden genomen:
- het bestaande sloten- en verkavelingspatroon;
- de openheid van het landschap;
- de zichtlijnen vanuit het bebouwingslint op het achterliggende land;
- een en ander met in inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels.
3.1.2 Nadere bestemmingsomschrijving
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - boomgaard', een boomgaard;
- ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast', een kleinschalige verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van een bed & breakfast;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenverblijf', een dierenverblijf;
- water;
- tuinen, niet zijnde erf;
- verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere groenvoorzieningen, beplanting, fietspaden, ruiterpaden en straatmeubilair een en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie;
- kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.
3.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende algemene bepalingen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende algemene bepalingen:
- op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
- een kleinschalige verblijfsrecreatieve voorziening;
- een dierenverblijf;
- bestaande zichtlijnen op het perceel dienen gehandhaafd te blijven danwel te worden versterkt.
3.2.2 Specifieke bouwregels
Specifieke bouwregels ten behoeve van een kleinschalige verblijfsrecreatieve voorziening
- per bestemmingsvlak is slechts één verblijfsrecreatieve voorziening toegestaan in de vorm van een Bed & Breakfast met twee kamers;
- de oppervlakte van de verblijfsrecreatieve voorziening mag maximaal 95 m2 bedragen;
- de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
- de bouwhoogte mag maximaal 8 meter bedragen.
Specifieke bouwregels ten behoeve van een dierenverblijf
- per bestemmingsvlak is slechts één schuilgelegenheid voor dieren toegestaan;
- de oppervlakte van de schuilgelegenheid mag maximaal 112,5 m2 bedragen;
- de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
- de bouwhoogte mag maximaal 6 meter bedragen
3.2.3 Erf- of terreinafscheidingen
Voor het bouwen van erf- of terreinafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
- erfafscheiding tussen twee woningen zijn uitsluitend toegestaan tot 3 meter uit de achtergevel in de vorm van een groenblijvende haag van maximaal 2 meter hoog;
- overige erf- en terreinafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van lage hagen en/of open hekwerken van maximaal 1 meter hoog.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Bij uitbreiding van de bij de bestemming behorende voorzieningen dient sprake te zijn van voldoende waterberging op eigen terrein.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbodsbepaling
Behoudens het bepaalde in
artikel 3 lid 4.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in deze gronden de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
- het aanleggen, verleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder begrepen het vergraven of ontgraven van bestaande kaden, dijken of taluds;
- het aanleggen of aanbrengen van kaden of aanlegplaatsen;
- het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
- bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen de aanleg van boomgaarden als kleine landschapselementen, tenzij ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van groen - boomgaard' is opgenomen;
- werken en werkzaamheden ten behoeve van omzetting van grasland in bouwland (scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van voedergewassen);
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
3.4.2 Uitzonderingen verbodsbepaling
- het uitvoeren werken en/of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden;
- werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan;
- werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend krachtens de Ontgrondingenwet;
- het verharden van bestaande toegangspaden vanaf een weg tot een bouwvlak;
- tuinverhardingen bij woningen met een oppervlakte van maximaal 35 m2 per woning, met dien verstande dat de verharding tot maximaal 10 meter achter de achtergevel van de woning mag worden aangelegd.
3.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in
artikel 3 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de waarden als bedoeld in
artikel 3 lid 1.1:
- niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel;
- de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
- een afweging van de in het geding zijnde belangen waaronder begrepen de kosten voor het behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarde, tot uitkomst heeft dat een vergunning redelijkerwijs kan worden geweigerd;
3.4.4 In te winnen advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in
artikel 3 lid 4.1, winnen Burgemeester en wethouders advies in van:
- een door hen aan te wijzen ter zake deskundige inzake landschap en cultuurhistorie en monumenten omtrent de gevolgen van voorgenomen werken en werkzaamheden voor het behoud en/of herstel van de waarden van het gebied en de eventueel te stellen voorwaarden;
- het betreffende waterschap, indien de werkzaamheden betreffen het dempen of verleggen van sloten of het vergraven of ontgraven van dijken of taluds;
- de betreffende leidingbeheerder(s), indien de werkzaamheden betrekking (kunnen) hebben op de bedrijfsveiligheid van bestaande leidingen.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woningen, met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van Bed & Breakfast;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - boomgaard', een boomgaard;
- water;
- tuinen, niet zijnde erf;
- verkeersvoorzieningen, waaronder rijbanen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, voetpaden, sloten, bermen en andere groenvoorzieningen, beplantingen, fietspaden, ruiterpaden en straatmeubilair een en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie;
- kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- een en ander met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van deze bestemmingsplanregels.
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende algemene bepalingen:
- bebouwing ten behoeve van de bestemming is slechts toegestaan binnen het bouwvlak;
- bestaande zichtlijnen op het perceel dienen gehandhaafd te blijven danwel te worden versterkt.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- het aantal woningen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
- de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte';
- de dakhelling ligt tussen de 35° en 65°.
4.2.3 Erf- en terreinafscheidingen
Voor het bouwen van erf- of terreinafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
- erfafscheiding tussen twee woningen zijn uitsluitend toegestaan tot 3 meter uit de achtergevel in de vorm van een groenblijvende haag van maximaal 2 meter hoog.
- overige erf- en terreinafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van lage hagen en/of open hekwerken van maximaal 1 meter hoog.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting - Landschappelijke inpassing
Het gebruiken of te laten gebruiken van de gronden met de bestemming '
Wonen' is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijk inpassing overeenkomstig het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, maximaal 1 jaar na afronding van alle bouwwerkzaamheden op het perceel en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting - Aanvullend vleermuizen- en huismussenonderzoek
Voorafgaand aan de sloop en bouwwerkzaamheden, dient een aanvullend vleermuizen- en huismussenonderzoek uitgevoerd te worden. Eventuele mitigerende maatregelen dienen voorafgaand aan de herontwikkeling plaats te vinden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden die zijn aangewezen met '
Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en 4 van de planregels.
5.2 Bouwregels
- op deze gronden worden bouwwerken ten behoeve van de in artikel 5 lid 1 bedoelde bestemming gebouwd die voor aanvullend of definitief archeologisch onderzoek (opgraven) noodzakelijk zijn, mits de bepalingen van artikel 5 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
- tevens worden op deze gronden bouwwerken gebouwd ten behoeve van de primaire bestemming(en) als bedoeld in dit bestemmingsplan, mits de bepalingen van artikel 5 lid 3 vooraf in acht zijn genomen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Algemeen
- het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
- het aanleggen of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het verlagen van het waterpeil;
- het werken met opsporingsapparatuur (waaronder vallen metaaldetectoren, grondradar en ander detectieapparatuur), gevolgd door het opgraven van archeologische vondsten en relicten;
- het heien van palen en slaan van damwanden.
- de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, overlegt bij het indienen van de aanvraag een archeologisch rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag naar het oordeel van het bevoegd gezag wordt verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
- de werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn toelaatbaar, indien en voor zover deze door die werken of werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de desbetreffende gronden.
5.3.2 Uitzondering
- de werken of werkzaamheden niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 100 m2 worden uitgevoerd;
- het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplanting en werkzaamheden binnen bestaande traces van kabels en leidingen;
- de werken of werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.
5.3.3 Voorwaarden
Aan de omgevingsvergunningen zoals bedoeld in
artikel 5 lid 3.1 kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
- de verplichting tot het doen van archeologisch bureauonderzoek;
- de verplichting tot het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuven en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden kunnen worden behouden (behoud in situ);
- de verplichting tot definitief archeologisch onderzoek (opgraven) en het conserveren van de archeologische resten en het opstellen van een eindrapportage;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties (archeologische begeleiding).
5.3.4 Programma van eisen
Archeologisch onderzoek zoals bedoeld in
artikel 5 lid 3.3 wordt uitgevoerd op basis van een programma van eisen. Het programma van eisen wordt opgesteld overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en wordt goedgekeurd door het bevoegd gezag. In het programma van eisen wordt aangegeven op welke wijze de voorwaarden die aan de vergunning worden verbonden worden uitgevoerd.
5.3.5 Afwijken van onderzoeksplicht
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de archeologische onderzoeksplicht zoals bedoeld in
artikel 5 lid 3.1 sub b indien uit schriftelijke informatie (afkomstig van de gemeente, aanvrager of anderszins) blijkt dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, de archeologisch waarde naar beneden kan worden bijgesteld, of dat de archeologie niet evenredig wordt bedreigd door de voorgenomen plannen.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de waterkering. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende (dubbel)bestemmingen.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- op de gronden mogen bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd met een maximale goot- en/of bouwhoogte van:
- voor gebouwen: zoals bepaald in de daar voorkomende andere bestemming(en);
- voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming zoals, maar niet uitsluitend, bakens en lichten: 6 meter;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming, zijn uitsluitend toelaatbaar indien de belangen in verband met de betrokken waterkering niet worden geschaad en het college van burgemeester en wethouders hierover tijdig tevoren schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de betrokken dijkbeheerder.
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Bebouwingsgrenzen geluidsgevoelige objecten
Onverminderd het bepaalde in het plan mogen geluidgevoelige objecten slechts worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de in de of krachtens de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden.
8.2.1 Bouwregels
Onverminderd het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag niet nieuw worden gebouwd op en in gronden gelegen binnen een afstand van 5 m van de als 'Water' bestemde gronden, loodrecht gemeten op de bestemmingsgrens van de bestemming 'Water'.
8.2.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van de beheerder van de betreffende watergang omtrent de waterstaatkundige aanvaardbaarheid daarvan, met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in
artikel 8 lid 2.1 ten behoeve van het bouwen op of in de bedoelde gronden.
8.3 Voorwaardelijke verplichting sloop- en bouwwerkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van gebouwen, wordt slechts verleend indien:
- voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden uitsluitend gebruik gemaakt zal worden van elektrische mobiele werktuigen, Stage IV materieel of nieuwer;
- voor het uitvoeren van bouwwerkzaamheden uitsluitend gebruik gemaakt zal worden van elektrische mobiele werktuigen, Stage IV materieel of nieuwer.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
- staan- of ligplaats van onderkomens;
- staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
- kampeer- of caravanterrein;
- opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- lawaaisporten;
tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
- een seksinrichting;
- horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
- bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
- onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden en opstallen van de bestemming 'Wonen' ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, tenzij wordt voldaan aan de specifieke gebruiksregels genoemd in artikel 9 lid 2;
- onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval het gebruik van gronden (bouwvlak en/of bijbehorend erf) ten behoeve van een paardenbak, longeercirkel of stap-/trainingsmolen verstaan.
9.2 Specifieke gebruiksregels
Ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, hierna aangeduid als activiteiten, gelden de volgende specifieke gebruiksregels:
- de vloeroppervlakte van de activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, en niet meer dan 60 m²;
- de activiteiten leveren geen milieuhygiënische belemmeringen op voor de belendende percelen;
- de activiteiten zijn niet in strijd met de voorwaarden die zijn verbonden aan de milieuzone-stiltegebied;
- de activiteiten zijn aanvaardbaar gelet op de verkeerskundige situatie ter plaatse en op de aan- en afvoerroutes naar het perceel;
- ten behoeve van de activiteiten zijn voldoende parkeerplaatsen binnen het eigen bouwvlak aanwezig;
- de activiteiten tasten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het karakter van de omgeving niet onevenredig aan;
- de activiteiten betreffen geen detailhandel; en
- de activiteiten doen geen afbreuk aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de activiteiten wordt verbroken.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1 Milieuzone - stiltegebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied' gelden ter bescherming van dit gebied regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder zoals opgenomen in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:
- de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m³ ten dienste van het openbaar nut, zoals:
- wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
- transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
- het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
- ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 15 m;
- het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15% indien in verband met ingekomen bouwplannen deze veranderingen noodzakelijk zijn.
11.2 Voorwaarde
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 11 lid 1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, tenzij het bouwwerken betreft die bij wettelijk voorschrift zonder daartoe strekkende vergunning kunnen worden opgericht (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- de plaatsing van gebouwen, en
- de plaatsing en afmetingen van andere bouwwerken,
ter voorkoming van onevenredige aantasting van bouw- en gebruiksmogelijkheden, waaronder begrepen bezonning en belangen van verkeersafwikkeling en van verkeers- en sociale veiligheid, van aangrenzende gronden en bouwwerken.
12.2 Werking wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
12.3.1 Parkeren
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
- in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
- er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
- voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
- de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgesteld beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
12.3.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 12 lid 3.1, indien:
- aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en;
- op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
12.3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in
artikel 12 lid 3.1, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet gegaan.
- eenmalig kan omgevingsvergunning worden verleend voor afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Zuideinde 22, Aarlanderveen'.