Plan: | Rijnpark-Hoogewaard West, Koudekerk aan den Rijn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.KKrijnpkhoogewaard-VA01 |
Het gebied langs de Oude Rijn is een transformatiezone in Het Groene Hart tussen Leiden en Bodegraven. Op 15 december 2016 heeft de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn het bestemmingsplan ‘Rijnpark’ vastgesteld. De beoogde transformatie van het gebied kreeg in dit plan gestalte door een gedeeltelijke invulling met nieuwe woningen. Bij uitspraak van 27 juni 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan ‘Rijnpark’ op een aantal onderdelen vernietigd. Daarnaast is in het raadsbesluit d.d. 18 februari 2021 bepaald geen woningbouw mogelijk te maken.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd invulling te geven aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak voor wat betreft de vernietigde bestemming wonen. Met dit bestemmingsplan worden de door de Raad van State vernietigde onderdelen adequaat herbestemd in overeenstemming met de situatie zoals deze bestond na vaststelling van het bestemmingsplan 'Industrieterrein' op 28 september 1981.
Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Koudekerk aan den Rijn. Het gaat grofweg om het gebied tussen de huidige woonbebouwing aan de oostzijde van Koudekerk tot het bedrijventerrein Hoogewaard. Aan de westzijde van het plangebied liggen een caravanstalling en het terrein van een manege. De caravanstalling is eveneens aan ten noorden van het plangebied gelegen.
Aan de oostzijde van het plangebied liggen een aantal bestaande kassen en het terrein van een bitumenemulsiebedrijf (asfaltfabriek). In het zuiden is nog een deel van het plangebied aan de overzijde van de Hoogewaard gelegen langs de Oude Rijn. Tot voor enkele jaren geleden was in het plangebied een betonfabriek gevestigd. De voormalige bedrijfsgebouwen zijn gesloopt en er is nu nog een groot verhard terrein aanwezig.
Zie figuur 1.1 voor de ligging en begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1. Ligging plangebied
Voor het plangebied gelden verschillende planologische regelingen. Voor zover dit niet vernietigd is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 27 juni 2018, geldt het al genoemde bestemmingsplan:
Voor de onderdelen waarop dit bestemmingsplan is vernietigd, geldt het voorheen vastgestelde bestemmingsplan ‘Industrieterrein’ met bijbehorende herziening:
Daarnaast zijn de volgende paraplubestemmingsplannen geldend:
Met het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak voor wat betreft de vernietigde bestemming wonen. Met dit bestemmingsplan worden de door de Raad van State vernietigde onderdelen her bestemd in overeenstemming met de situatie zoals deze bestond na vaststelling van het bestemmingsplan 'Industrieterrein' op 28 september 1981.
Appellanten die betrokken waren in deze beroepsprocedure, alsook belanghebbenden die willen opkomen tegen wijzigingen ten opzichte van de eerder vastgestelde versie van dit plan en belanghebbenden die redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen dat zij niet eerder hebben geparticipeerd in de besluitvormingsprocedure kunnen zo nodig beroep instellen tegen de vaststelling van dit plan.
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft twee nabijgelegen plannen vastgesteld die een directe relatie hebben met de ontwikkeling van Rijnpark: de herstructurering van het industriegebied Hoogewaard en de aanleg van een tweede brugverbinding over de Oude Rijn, de zogenaamde Maximabrug.
Herstructurering industrieterrein Hoogewaard
Het was een langgekoesterde wens van de bedrijven in het industriegebied Hoogewaard om het gebied te herstructureren en de bedrijvigheid zo mogelijk te kunnen uitbreiden en de toegankelijkheid en de ontsluiting van het gebied te verbeteren. Daartoe is in samenwerking met de bedrijven gewerkt aan de visieontwikkeling voor het gebied. Naast onderzoek naar de intensiveringmogelijkheden van het gebied werden ook uitbreidingswensen in de plannen betrokken. Belangrijk aandachtspunt was de wens van gevestigde bedrijven om een tweede ontsluiting (aan de achterzijde) van hun bedrijven mogelijk te maken.
Het streven was de ontsluiting binnen het industriegebied Hoogewaard op te lossen en uitbreidingswensen te faciliteren binnen de mogelijkheden van de bestaande milieuregelgeving. Naar aanleiding hiervan is het nieuwe bestemmingsplan Bedrijventerrein Hoogewaard op 15 maart 2018 vastgesteld.
Máximabrug
Vele jaren hebben de kern Koudekerk aan den Rijn en de wijk Gnephoek in Alphen aan den Rijn overlast ervaren van vrachtverkeer van en naar industrieterrein Hoogewaard en sluipverkeer op het lokale wegennet. Dit leidde tot overlast voor de omgeving en gevaarlijke verkeerssituaties op de wegen. De gemeente Alphen aan den Rijn en de (voormalige) gemeente Rijnwoude hebben daarom besloten tot de realisatie van een extra verbindingsbrug over de Oude Rijn (de Máximabrug) om deze problematiek te beëindigen. De zuidoever van de brug ligt tussen de Leidse Schouw en de Genielaan, de noordoever van de brug ten noorden van de Gnephoek. In december 2014 is het bestemmingsplan 'Máximabrug' onherroepelijk geworden. In januari 2015 is de aanleg van de burg gestart die uiteindelijk in 2017 officieel is geopend.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. Hoofdstuk 3 beschrijft het doel van voorliggend plan. In hoofdstuk 4 komt het ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie, regio en gemeente aan bod. In hoofdstuk 5 worden de ruimtelijke en milieutechnische omgevingsaspecten behandeld. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor deze omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 is een juridische planbeschrijving. Hier staat een uitleg van de werking van de planregels. Vervolgens staat in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Hier wordt ingegaan op de financieel-economische aspecten van het plan. In hoofdstuk 8 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangegeven door middel van een beantwoording van inspraakreacties van de bevolking en overlegreacties van instanties.
Dit hoofdstuk geeft een beeld van het plangebied door een beschrijving te geven van de historische achtergrond van het gebied, de ruimtelijke structuur en de functionele structuur. Er wordt onder andere een toelichting gegeven op de ontstaansgeschiedenis, de structuurbepalende grenzen en de belangrijkste functies in en om het plangebied.
Het plangebied ligt in het 'Oog van Koudekerk'. Het Oog is een komgrond, een afzetting van zand, grind en klei. Dit gebied, en de omgeving ervan, is gevormd door de Oude Rijn en diverse zijtakken daarvan. Deze rivier is in het verleden regelmatig van loop gewijzigd. Dit is op sommige plaatsen in het landschap herkenbaar door kleine reliëfverschillen. Dit zijn de zogenoemde kreekruggen. De beddingen van de rivier vulden zich met zand. Toen later het veen in het omliggende gebied inklonk, werden de oude rivierbeddingen zichtbaar in het landschap. De kreekruggen waren door de hogere ligging goed geschikt voor bewoning. Op deze meer zandige ruggen zijn veel boerderijlinten gelegen. In de middeleeuwen werd het landschap ontgonnen.
De Oude Rijn heeft een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het gebied. De rivier vormde een belangrijke transportas van en naar Leiden. In de zeventiende eeuw werd langs de Oude Rijn een jaagpad aangelegd. Hierdoor ontstond er een geregelde verbinding per trekschuit tussen Utrecht en Leiden. Dit stimuleerde de bedrijvigheid in en rond Koudekerk. Langs de oevers van de Oude Rijn ontstonden diverse vormen van bedrijvigheid. In 1878 is de spoorlijn tussen Leiden en Woerden geopend. Dit betekende een sterke impuls voor de economische activiteit in het gebied. In het begin van de twintigste eeuw kwam de industrialisatie van Koudekerk goed op gang. Tot op vandaag kent Koudekerk een verscheidenheid aan industrieën. In de twintigste eeuw zijn Leiden en Alphen aan den Rijn sterk gegroeid. Ook de dorpen in het gebied zijn uitgebreid. Koudekerk werd een vestigingsplaats voor forensen. De aanleg van de A4 en de N11 hebben veel betekend voor de bereikbaarheid van het gebied, maar hebben ook gezorgd voor een versnippering van het landschap. De Máximabrug heeft tevens de bereikbaarheid van het gebied verbeterd.
Kenmerkend voor de omgeving van het plangebied is de middeleeuwse strokenverkaveling. De oeverwallen van de Oude Rijn en de Lutteke Rijn vormden de ontginningsbasis voor het in cultuur brengen van het veengebied. Door de ligging van de rivier van oost naar west liggen de meeste sloten en kavels in de richting van noord naar zuid. Deze hoofdrichting is in het noorden van het plangebied beter te herkennen dan in het zuiden van het plangebied. Dit heeft te maken met het feit dat in het noordelijke gedeelte de veenweiden nog aanwezig zijn en in het zuidelijke gedeelte bebouwing heeft plaatsgevonden.
Het slotenpatroon binnen het plangebied komt overeen met het patroon in de omgeving. De oeverwallen zijn bebouwd. In het plangebied stond hier voorheen een betonfabriek. In het zuiden is de Oude Rijn een natuurlijke afbakening van het gebied. In het oosten wordt de grens gevormd door kassen en de gebouwen en terreinen van de bedrijven op het industrieterrein Hoogewaard.
Tot voor enkele jaren geleden was in het plangebied een betonfabriek gevestigd. De voormalige bedrijfsgebouwen zijn gesloopt en er is nu nog een groot verhard terrein aanwezig. Dit middenterrein heeft geen functie meer. Ten oosten van het bestemmingsplangebied zijn kassen gelegen. Deze agrarische gronden vormen een buffer tussen bedrijventerrein Hoogewaard en de locatie voor het nieuwe bedrijventerrein Rijnpark.
Ten noorden van het plangebied is een caravanstalling gelegen. De caravanstalling is eveneens aan de westzijde van het plangebied gelegen.
Aan de zuidzijde grenst het bestemmingsplangebied aan de Rijn. Deze gronden kunnen gebruikt worden voor watergebonden bedrijvigheid. De tussengelegen weg Hoogewaard heeft als weg een belangrijke verkeersfunctie, met name voor de aanliggende bedrijven. De functies in het plangebied worden ontsloten via de Hoogewaard, aan de zuidzijde van het plangebied. Via de Hogewaard en de Máximabrug vindt verdere ontsluiting plaats richting de N11 en de A4.
Met onderhavig plan wordt met in acht name van de beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak voorzien in een passende bestemming voor de toekomstige functies in het plangebied. Met het raadsbesluit d.d. 18 februari 2021 is bepaald geen woningbouw mogelijk te maken.
Rijnpark Ontwikkeling B.V. heeft daarom een ontwerp laten maken voor een duurzaam ingericht bedrijventerrein. De totale oppervlakte van het bedrijventerrein is circa 87.626 m2. Daarvan is circa 64.530 m² uitgeefbaar als kavels. Het bedrijventerrein moet ruimte bieden aan bedrijven t/m milieucategorie 3.2 waarbij in eerste instantie gezocht wordt naar bedrijvigheid dat zich binnen Alphen aan den Rijn wil verplaatsen.
Figuur 3.1. Concept verkaveling (bron: Van Egmond Architecten)
Met betrekking tot de invulling van het bedrijventerrein is een beeldkwaliteitsplan opgesteld.
Voor het beoogde bedrijventerrein is door Van Egmond architecten een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het uitgangspunt van het beeldkwaliteitsplan is dat het bedrijventerrein zoveel mogelijk uit het zicht wordt onttrokken en zo groen mogelijk wordt ingericht.
Ontsluiting
De hoofdontsluiting aan de zuidzijde aan de Hoogewaard betreft een zone van 25 meter breed met daarin een rijbaan van 7 meter breed, ingekleed met groen en een stoep. aan de zuidzijde worden een ontsluitingsweg en een calamiteitenweg (enkel toegankelijk voor hulpdiensten, voetgangers en fietsers) voorzien. Daarnaast wordt een tweede ontsluitingsweg/clamiteitenweg voorzien aan de noordoostkant van het plangebied.
Figuur 3.2. Profiel hoofdontsluiting
Groen
De hoofdontsluiting wordt voorzien van twee zeer ruime bermen aan weerszijden die kruidenrijk zijn aangelegd. Dit zorgt voor een duidelijke scheiding tussen de stoep en de weg en geeft een groen karakter, passend bij de ligging in het Groene Hart.
De rand van het bedrijventerrein zal dan ook worden omgeven door een nieuwe groen/blauw zone van ca. 5 meter breed om zo de toename van het verhard oppervlak te compenseren. De buffer bestaat uit een beplantingsstrook en een sloot. De beplanting is inheems. Rondom de bestaande bebouwing aan de Hoogewaard wordt tevens een groenbuffer van minimaal 10 meter voorzien
Figuur 3.3. Aspecten bebouwing en groen
Bebouwing
De bebouwing op het bedrijventerrein richt zich op de openbare weg met een representatieve gevel op een eenvoudige en robuuste bouwmassa met accenten. Voor de kavel geldt een bebouwingspercentage van 70% en een groene invulling van minimaal 10%. Dit groen grenst aan de weg en wordt kruidenrijk ingevuld. De rooilijn is flexibel, maar de bebouwing staat op minimaal 5 meter van de openbare weg. De zijdelingse afstand tot de perceelgrens is minimaal 2,5 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt 15 meter. Het dak is plat, licht hellend of als shed uitgevoerd en bedekt met (waterbergend of infiltrerend) groen en/of met pv-panelen.
Kleur en materialisatie
De voorkeur gaat uit naar bedrijfsgebouwen van steen- of plaatachtig materiaal en duurzaam geproduceerd hout (FSC-keurmerk of gelijkwaardig), met ondergeschikte toepassing van geveldelen in metaal en glas. Een deel van het plangebied is gelegen aan de Hoogewaard, waarvoor extra voorwaarden gelden ten aanzien van het materiaalgebruik. Hier is het hoofdmateriaal ,gericht naar de weg, voornamelijk baksteen.
Het neutrale kleurenspectrum van lichtgrijs tot donkergrijs voert de boventoon. Natuurlijke kleuren kunnen ingezet worden als accenten.
Parkeren en bestrating
Al het parkeren wordt voorzien op het eigen kavel/terrein. Bestrating en parkeerplaatsen dienen uitgevoerd te worden in waterdoorlatend steen of in halfverharding. Parkeerplaatsen dienen uitgevoerd te worden in een afwijkende kleur en/of materialisatie. Halfverhard parkeren telt niet mee in de minimaal 10% groen voorziening op het maaiveld.
Kade
De kade vormt een uitzondering. Afwijkend op de rest van het plangebied geldt hier dat de maximale nokhoogte 10m bedraagt. Een plat dak is niet toegestaan in dit gebied. De volumes bestaan uit een eenduidige bouwmassa en zijn voorzien van een langs- of dwarskap. De bebouwing staat op minimaal 15m afstand van de naastgelegen woningen. Een opening tussen de volumes dient gemaakt te worden in het verlengde van de hoofdweg ten behoeve van de zichtlijn op het water. Wegens het karakter van de verharde kade hoeft hier niet voldaan te worden aan de eis van 10% groen.
Figuur 3.4. Inrichting van de kade
Het beeldkwaliteitsplan, opgenomen in Bijlage 1 bij de toelichting zal als toetsingskader voor beoordeling omgevingsvergunningen voor het bouwen door de Welstandscommissie worden gebruikt.
De beoogde ontwikkeling is in dit hoofdstuk getoetst aan het relevante ruimtelijk beleid van de verschillende overheden. Onderstaand is het voor het plangebied relevante rijksbeleid (paragraaf 4.1), het provinciaal beleid (paragraaf 4.2), het regionale beleid (paragraaf 4.3) en het gemeentelijk beleid (paragraaf 4.4) beschreven. Het sectorale beleid, wet- en regelgeving wordt besproken in de relevante milieuparagrafen van hoofdstuk 5.
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Figuur 4.1. Afwegen met de NOVI. (Bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Relatie tot ontwikkeling
Het combineren van functies is binnen het plangebied niet mogelijk gezien de hindercontouren die over het plangebied lopen, bedrijfsfuncties zijn op dit moment de enige mogelijkheid. Door tevens rekening te houden met de kenmerken en identiteit van de (toekomstige) omgeving is gekozen voor een bedrijventerrein met een maximale milieucategorie 3.2. Hierdoor is de directe fysieke leefomgeving van het plangebied nog vrij in te delen en wordt afwentelen voorkomen. De voorliggende ontwikkeling maakt dus niet alleen bedrijfsontwikkelingen mogelijk maar beschermd tevens de directe directe fysieke leefomgeving door niet te veel hinder toe te staan (toegestane maximale milieucategorie bedraagt 3.2).
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de ecologische hoofdstructuur en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur (EHS), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
Relevante regels
Het plangebied is op kaart 9 bij artikel 2.13 lid 2 van het Barro aangewezen als onderdeel van de Romeinse Limes, een 'erfgoed van uitzonderlijke universele waarde'. Een uitsnede van de begrenzing van de Limes is weergegeven in figuur 4.2.
Figuur 4.2. Uitsnede geometrische begrenzing Romeinse Limes (Bron: Overheid.nl)
Volgens bijlage 10 bij artikel 2.13 lid 3 van het Barro zijn de volgende kernkwaliteiten van belang voor de Romeinse Limes: “De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici), grafvelden, scheepswrakken en de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens.”
Volgens artikel 2.13 lid 4 van het Barro dienen provincies de beschreven kernkwaliteiten verder uit te werken. Daarnaast dienen gemeenten de in de provinciale ruimtelijk verordening opgenomen regels over te nemen in de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen, ten behoeve van instandhouding en bescherming van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden.
De provincie Zuid-Holland heeft de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes uitgewerkt in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze kernkwaliteiten zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland vertaald naar regels opgenomen voor bestemmingsplannen (zie paragraaf 4.2.2 voor de toetsing van dit bestemmingsplan aan de regels van de provinciale verordening).
Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 4, waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld.
Per 1 oktober 2012 (laatste wijziging 1 juli 2017) is de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel duurzaamheidsladder) als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden onderbouwd. Indien het een ontwikkeling betreft buiten het bestaand stedelijk gebied dient te worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Deze behoeftemotivatie komt aan bod in paragraaf 4.1.4 en paragraaf 5.1.
Relatie tot ontwikkeling
De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 5 waarin de ruimtelijke en milieutechnische aspecten worden behandeld. Hiermee worden de onderwerpen uit het Bro geborgd.
De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Artikel 3.1.6 van het Bro:
Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in het derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.”
Relatie tot ontwikkeling
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt (zie uitspraak met ECLI-nummer: ECLI:NL:RVS:2017:1724). Het voorgenomen bedrijventerrein heeft een groter oppervlak dan 500 m2, waardoor sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De ladder dient doorlopen te worden. dit is een randvoorwaarde bij de ruimtelijke procedure.
Conclusie
De ladder voor duurzame verstedelijking dient doorlopen te worden, dit is een randvoorwaarde bij de ruimtelijke procedure. Deze komt in paragraaf 5.1 aan bod
De provincie wil haar beleid eenvoudiger, transparanter en toegankelijker maken voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Daarom werkt de provincie aan de vernieuwing van het omgevingsbeleid. Hiertoe is per 1 april 2019 de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden Per 21 februari 2023 is de meest recente geconsolideerde versie van de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. Met de Omgevingsvisie anticipeert de provincie op het in werking treden van de Omgevingswet. In de nieuwe Omgevingsvisie is het volledige omgevingsbeleid van de provincie vervat, zoals de Omgevingswet ook zal voorschrijven. In de Omgevingsvisie worden de huidige beleidsplannen in één document verenigd:
De provincie Zuid-Holland kiest hierbij voor een opgavegerichte aanpak, waarbij steeds samenhangende beleidsonderdelen worden vernieuwd waar dat nodig is. Het provinciale omgevingsbeleid is dus geen statisch (eind)document, maar een document waarmee voortdurend de dialoog wordt gezocht met de diverse ruimtelijke actoren: altijd klaar, maar nooit af. Deze benadering wordt ook gekozen voor de visie rijke groenblauwe leefomgeving en de wijziging van het beleid op het vlak van kantoren. Op dit punt zijn aparte ontwerpbesluiten ter inzage gelegd welke nadien in de Omgevingsvisie zijn geïntegreerd. Op deze wijze wordt optimaal invulling gegeven aan het Omgevingsbeleid via een opgavegerichte aanpak. De provincie streeft naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit, waarbij Zuid-Holland slimmer, groener en sterker dient te worden. De visie geeft aan dat de economie van Zuid-Holland is gebaseerd op fossiele brandstoffen. De provincie zet in op verduurzaming naar energieopwekking uit hernieuwbare bronnen. De visie geeft daarnaast aan dat de provincie moet inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering, niet in de laatste plaats de te verwachten stijging van de zeespiegel. Daarnaast staat de provincie de komende decennia ook voor de vergrijzing als (tijdelijke) demografische verandering.
De provincie wil daarbij ontwikkelingen samen met andere partijen oppakken, waarbij de volgende sturingsprincipes worden gehanteerd:
In de Visie worden daarbij de volgende richtinggevende ambities geformuleerd:
Naar een klimaatbestendige delta
De provincie wil de fysieke leefomgeving klimaatbestendig inrichten. Dit houdt in dat ook extreme weersomstandigheden niet mogen leiden tot onnodige schade. Dit dient onder meer te worden bereikt door meer ruimte te creëren voor water, het voorkomen van hittestress, het tegengaan van bodemdaling in veengebieden en het optimaal benutten van voorhanden zoetwater.
Naar een nieuwe economie: the next level
De economie van de provincie Zuid-Holland wordt met name gedragen door Rotterdam als het grootste haven-industriële complex van Europa en het Westland als grootste glastuinbouwcluster van de wereld. De provincie geeft aan dat de industriële sectoren zich bevinden zich aan het einde van een levenscyclus. De provincie wenst een transformatie naar een digitale en schone economie: van fossiele economie naar circulaire economie.
Naar een levendige meerkernige metropool
Zuid-Holland staat voor de opgave om in het komende decennium een fors aantal woningen te realiseren en tegelijkertijd dient de bestaande woningvoorraad te worden verduurzaamd. De woningbouwopgave dient evenwel gestalte te krijgen in combinatie met de verbetering bereikbaarheid, woonkwaliteit en leefklimaat. Het leef- en vestigingsklimaat kan ook versterkt worden door stad en land goed te verbinden, waarbij het aan steden grenzende landelijk gebied kan dienen als proeftuin voor nieuwe oplossingen op terreinen als klimaat, energie en voedsel.
Energievernieuwing
Vanwege de aanwezige bedrijvigheid is Zuid-Holland een van de meest energie intensieve regio's van Europa. De provincie streeft naar een energietransitie waarbij energie uit hernieuwbare bronnen wordt gewonnen en energie optimaal wordt benut, zoals door toepassing van restwarmte van industriële bedrijvigheid in woningen en de glastuinbouw. De provincie biedt hierbij ruimte aan lokale initiatieven, maar zal in principe niet zelf het voortouw nemen.
Best bereikbare provincie
Er is sprake van de nodige druk op de infrastructuur, zowel wat betreft goederenverkeer als woon-werk verplaatsingen. Een verbetering van de bereikbaarheid is evenwel nodig met het oog op het behoud van de concurrentiepositie. Tegelijkertijd dient de mobiliteitsector schoner te worden om de nationale doelstellingen voor klimaat en luchtkwaliteit te halen. De provincie zet ook in op de versterking van het openbaar vervoer, vervoer over het water en gebruik van de fiets.
Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Het landschap en de biodiversiteit staan onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en de klimaatverandering. Ook de beschikbare ruimte staat onder druk door de behoefte aan meer woningen en ruimte voor bedrijvigheid. Behoud van een aantrekkelijk landelijk gebied vormt ook een belangrijke factor voor bewoners, bedrijven en toeristen. Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl. De provincie Zuid-Holland wil de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien. Aantrekkelijke landschappen reiken tot in de stad en het stedelijk gebied reikt tot in de landschappen. De provincie streeft naar een zachte overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied (kernrandzone).
Verbeteren omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Onder ‘omgevingskwaliteit’ wordt verstaan het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Het gaat hier om zowel ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) als milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:
Figuur 4.3. Drie ontwikkelingen om de ruimtelijke impact te bepalen
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Relatie met het bestemmingsplan
Het plangebied is niet gelegen binnen een provinciale beschermingscategorie.
Het plangebied is gelegen binnen het Gebiedsprofiel Wijk en Wouden. Op het plangebied is de kaart veenweiden met rivierinvloed van toepassing. In het gebied zijn van oorsprong veenstromen geweest die afwaterden in de Oude Rijn.
Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met:
Daarnaast is het plangebied onderdeel van het Rivierdijklint stedelijk. Door de hogere ligging ten opzichte van het polderlandschap leent het gebied zich ook goed voor bebouwing. Waar het lint opgeslokt wordt door stedelijk gebied verdwijnt vaak de visuele relatie vanaf de weg met het water.
De volgende ambities gelden voor het Rivierdijklint stedelijk:
Ook is het gebied onderdeel van de Verstedelijkte Oude Rijnzone. De stedelijke band tussen Leiderdorp en Alphen aan den Rijn heeft zich sterk ontwikkeld langs de Oude Rijn. De zone tussen de Oude Rijn en de spoorlijn, de oeverwal, zal zich in de toekomst verdichten. Bij ontwikkelingen op de oeverwal zijn de volgende punten van belang:
Het oostelijk deel van het bestemmingsplangebied, buiten het gebied waar het nieuwe bedrijventerrein voorzien is, geldt de kaart Parkzone aan de stadsrand. Daarvoor geldt de volgende ambitie:
Tot slot is het plangebied binnen het gebiedsprofiel onderdeel van de identiteitsdragers Zuid-Holland. Het betreft in het plangebied de Limes. De Limes is de noordelijke grens van het voormalige Romeinse rijk. Deze erfgoedlijn vormt het grootste archeologische monument van het land. Van de verdedigings- en transportlinie langs de Oude Rijn is vrijwel niets meer in dit gebied te herkennen, maar de geschiedenis van dit gebied kan een inspiratiebron zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone.
De ambitie is het versterken van de beleefbaarheid van de Limes; archeologische vindplaatsen en cultuurhistorische objecten herkenbaar en beleefbaar maken en eventueel ontwikkelen tot recreatieve knooppunten. De Limes vormt een inspiratiebron bij ontwikkelingen rond deze voormalige grenszone.
Conform de provinciale kwaliteitskaart zijn de kenmerken: 'Bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen' en 'Rivierdeltacomplex - rivierklei / veen' (laag van de ondergrond), 'Veenweidelandschap (laag van de cultuur- en natuurlandschappen), 'stads- en dorpsranden', 'steden en dorpen' en 'bouwwerken voor energie-opwekking' (laag van de stedelijke occupatie) en 'Romeinse limes' (laag van de beleving) van toepassing op het plangebied.
Voor Bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen en het 'Rivierdeltacomplex - rivierklei / veen' gelden de volgende richtpunten:
Voor het Veenweidelandschap gelden de volgende richtpunten:
Voor 'stads- en dorpsranden', 'steden en dorpen' en 'bouwwerken voor energie-opwekking' gelden de volgende richtpunten:
Met betrekking tot bedrijventerreinen wordt gesteld dat daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen, extra aandacht van belang is voor de beeldkwaliteit van (de rand van) het terrein, de ontsluiting en de samenhang met de omgeving. Deze terreinen zijn het visitekaartje van dorp of stad. Doorgaande recreatieve routestructuren worden gerespecteerd of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.
Het beoogde bedrijventerrein is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft de ontwikkeling van een bedrijventerrein op een locatie waar in de huidige situatie nog de restanten van een betonwarenfabriek gelegen zijn. De richtpunten in de kwaliteitskaarten worden daardoor niet negatief beïnvloed. De groenstructuur wordt verbeterd en de beoogde hoogteaccenten passen bij het karakter van de stads- en dorpsrand. De randen van het bedrijventerrein worden groen aangekleed en de bedrijfspanden zelf moeten voldoen aan het beeldkwaliteitsplan. Er is daarnaast veel aandacht voor duurzaamheid, klimaatadaptatie en groen/blauwe structuren.
Het project kan hiermee beschouwd worden als een inpassingsontwikkeling, aangezien bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks veranderen. Hiermee voldoet de beoogde ontwikkeling aan de van toepassing zijnde richtpunten en daarmee aan het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland.
Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de uitgangspunten van dit provinciale beleid.
Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De omgevingsverordening is laatstelijk gewijzigd op 1 februari 2023. De volgende artikelen uit deze Verordening zijn relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
[...]
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Artikel 6.12 Bedrijven
Artikel 6.19 Vrijwaringszone provinciale vaarwegen
Artikel 6.22 Regionale waterkeringen
Artikel 6.27 Archeologie en Romeinse Limes
Relatie bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
Figuur 4.4. Uitsnede kaart bestaand stads- en dorpsgebied 2018. (bron: https://staatvan.zuid-holland.nl/portfolio_page/bestaand-stads-en-dorpsgebied/
), geraadpleegd 13
maart 2022.
In artikel 6.9 zijn regels ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit opgenomen. In artikel 6.9, lid 5 is opgenomen dat sprake is van inpassen, als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging voorziet op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
Uit artikel 6.10 volgt dat de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.1.4 is reeds geconcludeerd dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de ladder doorlopen moet worden. Daarnaast zijn in artikel 6.10 d regels opgenomen ten aanzien van bereikbaarheid. Bereikbaarheid is onderdeel van paragraaf 5.5.
Artikel 6.12 lid 1 van de provinciale omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, de vestiging mogelijk maakt van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein.
Op grond van het huidige planologisch regime zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 5. In het plangebied vindt inmiddels al zo'n 20 jaar geen actieve bedrijfsvoering op basis van deze milieucategorie plaatsvindt. Voor bedrijven in milieucategorie 5 geldt voorts dat een afstand van 300 - 500 meter tot woningen in acht moet worden genomen. Gelet op de rondom het plangebied gelegen (bedrijfs)woningen is deze afstand niet meer houdbaar c.q. mogelijk. De voorgestelde milieucategorie 3.2 is wel passend bij de omgeving van het plangebied. Daarbij zij opgemerkt dat artikel 3.4 van de planregels de mogelijkheid biedt om, onder voorwaarden, hogere milieucategorieën in het plangebied toe te staan.
Tevens vindt binnen het plangebied uitbreiding van areaal aan bedrijventerrein plaats. Het westelijk deel van het plangebied heeft op grond van het geldende planologisch regime immers een groenbestemming en is in de provinciale verordening niet aangeduid als bedrijventerrein; dit deel van het plangebied heeft een omvang van zo'n 1,74 hectare, waaraan in het onderhavige bestemmingsplan ruim 1,5 hectare de milieucategorie 3.2 is toegekend. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.12 van de provinciale omgevingsverordening.
De planlocatie is gelegen binnen de zone aangeduid als de Romeinse Limes. Vanwege de ligging binnen de Romeinse Limes dient in het bestemmingsplan bestemmingen en daarbij behorende regels te worden opgenomen die de verwachte archeologische waarden beschermen. Hierin is opgenomen dat bij werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en dieper dan 0,3 meter onder maaiveld archeologisch onderzoek dient plaats te vinden en gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten hiervan. Het aspect archeologie is verder uitgewerkt in paragraaf 5.2.
De vrijwaringszone en de regionale waterkering worden opgenomen op de verbeelding bij dit bestemmingsplan.
Conclusie
De Omgevingsverordening Zuid-Holland vormt een randvoorwaarde voor de voorgenomen ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan. De richtpunten uit de Omgevingsvisie dienen in acht genomen te worden. Daarnaast dient de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden bij een planologische procedure.
Op 6 oktober 2020 is het ontwerp verschenen van de Omgevingsverordening Zuid-Holland - Koers 2020. In deze aanpassing van de omgevingsverordening wordt, voor zover relevant voor onderhavig plan, in artikel 6.50 voorgeschreven dat aandacht moet worden besteed aan de gevolgen van de risico's van klimaatverandering. Hierbij worden specifiek de aspecten wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte en droogte benoemd.
De provincie Zuid-Holland streeft naar een vitale, toekomstbestendige bedrijventerreinenmarkt. Dit begint bij een goede balans tussen vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen. Daarnaast zet de provincie in op het beter benutten van de ruimte op bestaande bedrijventerreinen en het verduurzamen en voorbereiden van de bedrijventerreinen op de toekomst. Deze drie beleidslijnen staan centraal in de nieuwe bedrijventerreinenstrategie die Zuid-Holland begin 2021 heeft vastgesteld.
Binnen het verduurzamen en voorbereiden van de bedrijventerreinen op de toekomst zijn duurzame energie, klimaatbestendigheid, groen en biodiversiteit, circulariteit en een gezonde leefomgeving speerpunten.
Enkele belangrijke wijzigingen die in de bedrijventerreinenstrategie zijn opgenomen/aangekondigd:
Relatie bestemmingsplan
Rijnpark draagt bij aan de behoefte van bedrijventerreinen en heeft de ambitie een duurzaam bedrijventerrein te worden. Deze ambitie is vertaald naar concrete invullingsaspecten in het beeldkwaliteitsplan.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein dat met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, past binnen de bedrijventerreinenstrategie Zuid-Holland.
Een actuele raming van de verwachte ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen is een belangrijke bouwsteen voor de beleidslijnen in de bedrijventerreinenstrategie Zuid-Holland. De behoefte is de totale ruimtevraag - hard planaanbod. Hard aanbod zijn bedrijventerreinen met een onherroepelijk vastgesteld bestemmingsplan. Vaak gaat het om terreinen die al bouwrijp en in uitgifte zijn. Maar het kan dus ook gaan om bedrijventerreinen waarvoor de schop nog in de grond moet. Ijkpunt is de status van het bestemmingsplan
Relatie bestemmingsplan
Voor Holland Rijnland zijn de volgende conclusies getrokken
Op behoefte van punt 1 is nader uitgewerkt voor Holland Rijnland:
De bandbreedte van de uitbreidingsvraag in Holland Rijnland in de periode 2021 tot en met 2030 is 51 tot 111 hectare bedrijventerrein. Dit betekent een jaarlijkse vraag van circa 5 tot 11 hectare in de periode 2021 tot en met 2030. In de periode 2031 tot en met 2040 is er een uitbreidingsvraag van maximaal circa 62 hectare in Holland Rijnland.
Figuur 4.5 Uitbreidingsvraag in Holland Rijnland in netto hectare
De uitbreidingsvraag vertalen we naar vijf typen werkmilieus. Uit de behoefteraming blijkt dat in Holland Rijnland de vraag het grootst is naar het reguliere segment en grootschalige distributie.
Figuur 4.6 Uitbreidingsvraag naar werkmilieu in Holland Rijnland in netto hectare, 2021 t/m 2030
In de marktconsultatie komt naar voren dat de watergebonden vraag niet acuut speelt in Holland Rijnland, maar wat verder in de tijd ligt. Al met al wordt de behoefte aan watergebonden vraag in Holland Rijnland geschat op grofweg zo’n 4 tot maximaal circa 10 hectare tot en met 2030. Vanuit de markt wordt ook in Rijn- en Veenstreek aangegeven dat er sprake is van krapte en een tekort aan geschikt aanbod.
Conclusie
In de huidige situatie is op de locatie voor bedrijventerrein Rijnpark reeds bedrijvigheid mogelijk. Met het opnieuw ontwikkeling van Rijnpark als bedrijventerrein wordt voorzien in de behoefte naar passende bedrijventerreinen in de regio.
De gemeenten in de Rijnstreek, waaronder gemeente Alphen aan den Rijn, zijn vanaf 2011 aangesloten bij het Samenwerkingsverband Holland Rijnland. Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.
In de visie is onder andere opgenomen dat Holland Rijnland prioriteit geeft aan de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Deze herstructurering kan een bijdrage leveren aan het versterken van de economische structuur. Het milieudoel bij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen is een duurzame inrichting en intensiever, meervoudig ruimtegebruik (stapelen van functies).
Relatie bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het actualiseren van de bestaande situatie. Met de Máximabrug (valt niet onder voorliggend bestemmingsplan) is wel de bereikbaarheid van het plangebied verbeterd, wat tegelijkertijd het vestigingsklimaat ter plaatse ook verbeterd heeft. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met de regionale structuurvisie.
Eind 2019 is de Hoofdlijnenstrategie bedrijventerreinen Holland Rijnland 2019 aangeboden aan gedeputeerde staten van Provincie Zuid-Holland. Als onderdeel van onderzoek naar de kwantitatieve en de kwalitatieve behoefte aan bedrijventerreinen in Zuid-Holland is de ruimtelijke strategie voor bedrijventerreinen in de regio Holland Rijnland uiteengezet. Stec heeft in 2018 verdiepende kwalitatieve onderzoeken naar vraag en aanbod voor bedrijfsruimte in Holland Rijnland uitgevoerd. Daarbij is de ruimtevraag in drie bedrijfstypen onderverdeeld: het Midden- en kleinbedrijf (MKB), bedrijven in Hogere Milieu Categoriën (vanaf categorie 4.2) en grootschalige logistiek (met een ruimtevraag van meer dan 3 hectare). Daarbij is voor de Rijn- en Veenstreek de volgende vraag geraamd voor de periode 2018-2030.
Figuur 4.7. Behoefte aan bedrijventerrein in de totale Rijn- en Veenstreek.
Hieruit blijkt een kwantitatieve behoefte van circa 12 tot 29 hectare tot 203018. De ruimtewinst als gevolg van herinvulling/ intensivering op bestaande, uitgegeven bedrijventerreinen bedraagt maximaal 2 hectare.
Figuur 4.8. Behoefte aan bedrijventerrein in de Rijn- en Veenstreek per gemeente.
De (sociaal economische) waarde van bedrijventerreinen voor regio Rijn- en Veenstreek is groot. Vooral de grotere terreinen hebben een hoge economische waarde. Toch zijn er ook plekken die economisch perspectief niet optimaal functioneren. Dergelijke bedrijventerreinen zijn verouderd, hebben incourante panden en kavels of een rommelige uitstraling. Op deze locaties zijn (forse) ingrepen nodig om de locaties weer courant te maken en structurele leegstand te voorkomen. Op sommige van deze locaties, allen in gemeente Alphen aan den Rijn, spelen plannen of ideeën voor transformatie om de verstedelijkingsopgave te faciliteren. Dergelijke bedrijven kunnen verplaatst worden naar het bedrijventerrein Rijnpark.
Het voorliggend bestemmingsplan voorzien in bedrijvigheid tot een milieucategorie van 3.2. Bedrijven in Hogere Milieu Categoriën (vanaf categorie 4.2) worden niet meer mogelijk gemaakt.
Voor Alphen aan den Rijn is de strategie rondom MKB uitgewerkt in de volgende punten:
Met betrekking tot bedrijven in Hogere Milieu Categoriën is de ontwikkeling en verdere uitbreiding van bedrijventerrein Hoogewaard in Alphen aan den Rijn (deels voor HMC) opgenomen, maar zal niet binnen het plangebied passen.
In totaal is 16-23 hectare vraag geraamd in de Rijnstreek voor grootschalige logistiek. De Rijnstreek heeft van oudsher relatief veel logistieke activiteiten, geclusterd in Alphen aan den Rijn. Dit is te danken aan de centrale ligging, de ligging nabij de vierbaans N11 en de aanwezigheid van het Alpherium (containerterminal). Rijnpark wordt echter niet als potentiële locatie genoemd voor logistiek.
Relatie bestemmingsplan
In de regio Rijn- en Veenstreek is tot 2030 een behoefte aan 12 - 29 hectare extra bedrijventerrein. Het plangebied Rijnpark kan voorzien in de behoefte aan met name MKB. Dit past binnen het duurzaam gebruik van de ruimte op bedrijventerreinen dat de gemeenten in Rijnland nastreven door te kijken naar verdichten en herstructurering. Ten opzichte van het oude bestemmingsplan zorgt onderhavig bestemmingsplan voor verdichting en herstructurering en wordt voorzien in de behoefte van de eigen subregio.
De regionale visie op het vormgeven van de transformatie van de Oude Rijnzone is beschreven in de Transformatievisie 2020. Meer dan zeventig belanghebbende partijen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van deze toekomstvisie. Voor de Oude Rijnzone zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
Figuur 4.9. Uitsnede plankaart deelgebied Alphen-West/Rijnwoude-Oost (Bron: Transformatievisie)
Relatie bestemmingsplan
De locatie van onderhavig bestemmingsplan is in de Transformatievisie aangemerkt als woningbouwgebied. Zoals in de aanleiding aangehaald is dat onderdeel van de van het voorheen geldende bestemmingsplan vernietigd.
Het onderhavige bestemmingsplan is dus niet in lijn met deze Transformatievisie. Op de locatie van de voormalige betonfabriek worden andere vormen van bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Deze herstructurering zorgt voor ruimtewinst doordat er op dezelfde oppervlak een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt worden.
Een vergroting van het aantal bedrijven dat zich kan vestigen betekent ook een grotere verkeersafwikkeling. Vergroting van de verkeersafwikkeling is gerealiseerd met de Máximabrug, welke in 2017 officieel is geopend. De komst van deze brug zorgt niet alleen voor een betere ontsluiting van het bedrijventerrein gelegen tussen Koudekerk en Alphen, maar leidt tevens het doorgaande vrachtverkeer tussen de kernen Koudekerk en Alphen aan den Rijn om.
In de regionale energiestrategie staan de stappen die de regio moet nemen om duurzame energie grootschalig op te kunnen wekken en om energie te besparen. Het doel van de regio is om 2050 energieneutraal te zijn. Bedrijventerreinen worden aangewezen als meest geschikte plek voor grootschalige duurzame energieopwekking, bijvoorbeeld zon- of windenergie. De beoogde energiebesparing zal worden gerealiseerd door mobiliteit te verduurzamen en door te besparen op de verwarming van de gebouwde omgeving (bijvoorbeeld door isolatie van bedrijfspanden).
De energietransitie kan daarnaast ook leiden tot nieuwe activiteiten op bedrijventerreinen, zoals waterstof- en/of batterijfabrieken en noodzakelijke ruimte voor de duurzame energie-infrastructuur. Denk hierbij aan de realisatie van nieuwe onderstations (110/150 kV) waarvoor regelmatig bedrijventerreinen in beeld zijn. Of nieuwe (ondergrondse) infrastructuur voor herverdeling van restwarmte. Maar ook ruimte die nodig is voor (grootschalige) tijdelijke opslag van duurzaam opgewekte energie
Relatie bestemmingsplan
De daken op Rijnpark worden voorzien van zonnepanelen of groen. Daken die voorzien worden van zonnepanelen dragen bij aan de het verwezenlijken van bedrijventerreinen als geschikte plek voor energieopwekking zoals opgenomen in de RES.
De gemeente Alphen aan den Rijn op 14 september 2021 de nieuwe Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn "Groene gemeente met lef!" (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie is een visie-document waarin de langetermijnkeuzes van de gemeente zijn beschreven voor de fysieke leefomgeving. De gemeente Alphen richt zich daarbij op ontmoeten en verbinden, duurzaam en groen en vitaal wonen en leven. De omgeving is alles buitenshuis, dus alles wat nodig is om te wonen, te werken, te leren en te
ontspannen of sporten. Het gaat bijvoorbeeld over lucht en water, wegen en gebouwen.
De ontwerp-Omgevingsvisie geeft echter nu al een concreet beeld van de doelen en opgaven waar de gemeente zich de komende jaren voor heeft gesteld. Om die reden wordt in deze paragraaf ingegaan op de Omgevingsvisie, waarbij ook de relatie wordt gelegd met voorliggend bestemmingsplan. Het achterliggende doel van het omgevingsbeleid richt zich op het verbeteren van de kwaliteit van leven voor alle inwoners. Met de identiteit en kwaliteiten beschrijven wordt beschreven wie de gemeente Alphen aan den Rijn is en behouden dient te blijven. Met de trends en ontwikkelingen wordt beschreven waar de gemeente in de toekomst naar toe moet.
In de omgevingsvisie wordt ook aandacht besteed aan de positionering in de regio. Er worden voordelen in een bredere (regionale) samenwerking, want de oplossingen voor de opgaven waar Alphen aan den Rijn voor staat, houden niet op bij de gemeentegrenzen. De resultaten van al deze onderdelen samen, leiden tot integrale opgaven. Deze worden de 5 thema's, waarvan de gemeente de ambitie heeft gesteld deze thema's zo goed mogelijk uit te voeren. De volgende 5 thema's komen aan bod:
1. gezonde vergroening;
2. samen sterker;
3. waardevol buitengebied;
4. landschappelijke versterking;
5. duurzaam ondernemen.
Binnen de vijf thema's zijn vervolgens een aantal doelen gesteld om de ambities per thema te bereiken. In totaal omvat elk thema vier doelen, waardoor 20 doelen zijn verwoord in de Omgevingsvisie die er gezamenlijk toe moeten leiden dat de gemeentelijke ambities gestalte krijgen. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders.
Voor de burger is de visie niet bindend, maar biedt het wel inzicht in de koers die de gemeente de komende jaren zal gaan varen. De uitgangspunten van de Omgevingsvisie worden uiteindelijk doorvertaald in het gemeentelijk omgevingsplan zoals dat volgens de Omgevingswet voor iedere gemeente dient te worden vastgesteld. Het Omgevingsplan is bindend voor iedereen.
De visie op bedrijventerreinen komt met name tot uiting in het thema duurzaam ondernemen en de trend Competitieve (Circulaire) Economie.
Vanuit de trend van Competitieve (Circulaire) Economie blijft de (regionale) vraag naar ruimte voor groei en innovatie van het MKB naar verwachting hoog de komende jaren. De uitbreidingslocaties voor het MKB worden gezocht aangrenzend aan de bestaande bedrijventerreinen in de gemeente, in het bijzonder nabij de N11 en de containerterminal. Ruimte voor nieuwe bedrijvigheid is dus een belangrijke opgave, net als de verduurzaming van bestaande bedrijven en bedrijventerreinen.
Onder het thema Duurzaam ondernemen is het opwekken van duurzame energie opwekken bij bedrijventerreinen als prioriteit opgenomen. Daarnaast is er aandacht voor voldoende uitbreidingsruimte voor bedrijventerreinen. Op het gebied van bedrijventerreinen ziet de gemeente ruimte voor groei, maar zet tevens in op de optimalisatie van het ruimtegebruik en verdere verduurzaming van bestaande bedrijventerreinen. Op de kaart zijn daarom gebieden gemarkeerd die onderzocht worden op haalbaarheid als te ontwikkelen bedrijventerrein ("Zoekgebieden bedrijven & duurzaam ondernemen"). Zo kan het aantal arbeidsplaatsen gelijk op groeien met de toename van het aantal inwoners. Het areaal bedrijventerreinen met hoge milieucategorie blijft gelijk.
Relatie bestemmingplan
Bedrijvigheid is genoemd als kernkwaliteit van de gemeente. Ongeveer een derde van het bebouwd gebied wordt gevormd door bedrijventerreinen met een klein deel kantorenlocaties. Deze gebieden zijn van groot belang voor het sterke en diverse Midden- en kleinbedrijf (MKB) van de gemeente en de werkgelegenheid.
Op de visiekaart bij de omgevingsvisie is Rijnpark aangemerkt als duurzaam bedrijventerrein. In lijn met de omgevingsvisie wordt op deze locatie nieuw bedrijventerrein mogelijk gemaakt.
Figuur 4.10. Uitsnede visiekaart
In het beeldkwaliteitplan is als uitgangspunt genomen dat Rijnpark een duurzaam bedrijventerrein wordt. Daarbij wordt ingezet op hernieuwbare energie door zonnepanelen op daken aan te leggen en het bedrijventerrein groen in te richten. In paragraaf 4.4.4 Duurzaamheidsprogramma 2021-2030 wordt nader ingegaan op de duurzaamheidsaspecten bij Rijnpark.
De bedrijvenstrategie is op 16 december 2021 vastgesteld en is de economische uitwerking van de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn: "Groene gemeente met lef! op het gebied van bedrijventerreinen. De volgende elementen vormen de bouwstenen voor de bedrijventerreinenstrategie:
De volgende uitgangspunten worden met deze gemeentelijke bedrijventerreinenstrategie voor Alphen aan den Rijn vastgelegd:
Voor de geraamde ruimtevraag in provincie Zuid-Holland en regio Holland Rijnland geldt: De prognose geeft in twee scenario's (WLO Laag en WLO Hoog) aan welke ontwikkelingen verwacht kunnen worden, afhankelijk van de economische conjuncturele ontwikkelingen en hoe dit dan per kwalitatief segment kwantitatief uitpakt. Als de hiervoor berekende aandelen (19 tot 23%) gecombineerd worden met de voor Holland Rijnland geraamde uitbreidingsvraag in de twee scenario's, dan leidt dit tot het volgende beeld:
Figuur 4.11 Aandeel Alphen aan den Rijn in geprognotiseerde uitbreidingsvraag (2021 - 2030) in netto hectares.
De verwachte uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen in gemeente Alphen aan den Rijn komt daarmee op minimaal 13 tot maximaal 30 hectare netto in de periode 2021 tot en met 2030 (10 jaar).
Relatie bestemmingplan
Rijnpark – Hoogewaard II vormt voor de toekomst een ontwikkeling van circa 6 hectare bedrijventerrein. Daarnaast is er in overleg met diverse grondeigenaren de ambitie uitgesproken om ook de aangrenzende hectares te ontwikkelen tot bedrijventerrein. Het realiseren van een interne ontsluiting over het gehele bedrijventerrein is onderdeel van de verdere integrale ontwikkeling van het bedrijventerrein Hoogewaard.
De watergebonden potentie van het terrein dient nog te worden verbeterd: wel zal de provincie Zuid-Holland een nog aan te leggen laad-en loswal aan de Hoogewaard voor gebruik door bedrijven onder voorwaarden beschikbaar stellen.
Figuur 4.12 Uitsnede strategie voor de Hoogewaard.
De visie voor Hoogewaard geeft antwoord op een aantal belangrijke opgaven die spelen op en rondom Hoogewaard. De visie op de herstructurering van Hoogewaard komt voort uit de afspraken die de voormalige gemeente Rijnwoude was aangegaan vanuit de samenwerkingsovereenkomst Oude Rijnzone. De gemeente Rijnwoude was van mening dat een herstructurering van een bedrijventerrein niet tot stand kan komen zonder daarbij de wensen en noodzakelijke maatregelen vanuit het bedrijfsleven zelf hierin mee te nemen. Om die reden is in een vroeg stadium de inbreng van de ondernemers gevraagd in het proces. Hiertoe hebben de aanwezige ondernemers de Stichting Hoogewaard Bedrijvig in het leven geroepen.
De gemeente en Stichting Hoogewaard Bedrijvig heeft in mei 2012 de Visie Herstructurering Hoogewaard opgesteld waarin haar uitgangspunten voor herstructurering van Hoogewaard zijn verwoord. De visie is in december 2012 vastgesteld door de Raad van de voormalige gemeente Rijnwoude. De visie Hoogewaard stoelt daarmee op:
Visie volgens vijf thema's
Op basis van de visie van ondernemers en de gebiedsopgave die geldt voor Hoogewaard is de visie op Hoogewaard onderverdeeld in een vijftal thema's:
In de visie wordt elk thema afzonderlijk behandeld. Elk thema wordt voorafgegaan door een korte analyse van de situatie. Vanuit deze analyse zijn de specifieke doelstellingen bepaald voor bijvoorbeeld het thema, zoals bijvoorbeeld bereikbaarheid. Tot slot wordt in de visie oplossingsrichtingen uiteengezet.
Voorliggend bestemmingsplan herstelt de eerder door de Raad van State vernietigde planonderdelen die betrekking hebben op de bestemming 'Wonen', voor de in het verleden toegestane bestemming bedrijven. Ter plaatse van de locatie van de voormalige betonfabriek wordt nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt en geactualiseerd. Dit draagt bij aan de thema's ‘Optimalisatie functionaliteit van het bedrijventerrein’ en ‘Vergroten toekomstbestendigheid van het terrein’.
Om deze doelstellingen te behalen is het herziene actieprogramma opgesteld waarin zeven thema’s centraal staan: Energie, Duurzaam wonen, Duurzame mobiliteit, Duurzaam ondernemen, Klimaatadaptatie & Green City, Duurzame scholen & verenigingen, Duurzame gemeentelijke organisatie.
Daarnaast wordt er met het nieuwe actieprogramma meer nadruk gelegd op communicatie over duurzaamheid; de gemeente wil haar inwoners meer gaan betrekken en laten zien welke ontwikkelingen plaatsvinden.
Relatie bestemmingplan
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe woningbouw. De in het verleden aanwezige bestemming als bedrijventerrein wordt opnieuw mogelijk gemaakt. De bedrijven binnen het plangebied zullen indien dit gevergd wordt door de milieuregelgeving, de best beschikbare technieken toepassen.
De gemeenteraad van Alphen aan den Rijn heeft in de raadsvergadering van 23 april 2021 het nieuwe Duurzaamheidsprogramma 2021-2030 aangenomen. De gemeente Alphen aan den Rijn wil in 2050 volledig energieneutraal, circulair en klimaatbestendig zijn, met een diversiteit aan plant- en diersoorten. In het Duurzaamheidsprogramma staan 3 ambities centraal:
Deze drie ambities zijn uitgewerkt in concrete punten voor 2030 en een strategie en gewenste resultaten voor 2025.
Energietransitie, ambitie 2030.
Klimaatadaptatie en biodiversiteit, ambitie 2030.
Circulaire Economie, ambitie 2030.
Relatie bestemmingsplan
Op het gebied van energietransitie geldt de ambitie voor Rijnpark om bedrijven niet op aardgas aan te sluiten. Er wordt in het beeldkwaliteitsplan gesteld dat daken bij voorkeur worden voorzien van zonnepanelen ten behoeve van het opwekken van hernieuwbare energie of te voorzien van groen.
Op het gebied van klimaatadaptatie en biodiversiteit is voor elk kavel in het beeldkwaliteitplan opgenomen dat 10% van het oppervlak groen wordt uitgevoerd. Dit voorkomt hittestress en bergt water. Ingeval daken niet van zonnepanelen voorzien worden, worden daken groen uitgevoerd. Verharding op de kavels bestaat uit halfverharding. Halfverharding zorgt voor een betere infiltratie van water en draagt bij aan het voorkomen van wateroverlast en bodemdaling. Daarnaast wordt rondom Rijnpark extra water gegraven om water op te vangen bij piekneerslag. Ten behoeve van de biodiversiteit wordt het groen op Rijnpark kruidenrijk ingericht.
Met het oog op de circulaire economie is in het beeldkwaliteitsplan opgenomen dat bedrijfspanden zoveel mogelijk natuurlijke materialen gebruiken en gevels met beton en hout te bekleden.
Rijnpark heeft de ambitie een groen en duurzaam bedrijventerrein te worden en sluit daarmee aan bij de ambities uit het duurzaamheidsprogramma.
In de raadsvergadering van 21 april 2016 is de ‘Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn 2016-2020’ vastgesteld. In deze beleidsvisie zijn concrete kaders opgenomen hoe om te gaan met externe veiligheid bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen bepaalde zones van risicobronnen. In dit beleidsstuk wordt verwoord hoe de gemeente met de risico's die voortvloeien uit externe veiligheid wenst om te gaan. Het beleid geeft onder meer aan hoe de procedure voor de verantwoording van risico's en de afweging daarvan plaatsvindt.
In paragraaf 5.10 van deze toelichting wordt ingegaan op de externe veiligheidsaspecten van Rijnpark.
Dit hoofdstuk beschrijft enkele specifieke milieu- en ruimtelijke aspecten van het bestemmingsplan. Wettelijke regels en het beleid van de gemeente stellen duidelijke kaders aan de verdere uitwerking van dit bestemmingsplan. Waar nodig zijn deze aspecten ook vertaald in begrenzingen en bestemmingen op de verbeelding (de plankaart) en/of beperkingen in regels van het bestemmingsplan.
Zoals reeds gebleken is in paragraaf 4.1.4 wordt voor de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein de ladder van duurzame verstedelijking doorlopen.
In het provinciale, regionale en gemeentelijk beleid is opgenomen dat er een behoefte is aan aanbod van bedrijventerreinen in Holland Rijnland.
In de provinciale behoefteraming wordt de bovenkant van de bandbreedte (WLO Hoog) voor Holland Rijnland als aannemelijk aangemerkt op basis van de historische krapte, de plannen voor transformatie en de verwachte trends in werkgelegenheidsontwikkeling en terreinquotiënt
De uitbreidingsvraag naar bedrijventerrein in regio Holland Rijnland in de periode 2021-2030 bedraagt tussen de 70 en 131 hectare netto. Er is in de prognose geen raming gemaakt op niveau van de gemeenten binnen Holland Rijnland. Om de geprognotiseerde marktvraag naar bedrijventerreinen in Alphen aan den Rijn inzichtelijk te krijgen maken we een indicatieve geografische verdeling van de uitbreidingsvraag in regio Holland Rijnland naar gemeentelijk niveau.
Dit aandeel schat de gemeente op 19 tot 23% van de uitbreidingsvraag in de regio Holland Rijnland. De verwachte uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen in gemeente Alphen aan den Rijn komt op basis van het gemeentelijk beleid uit op minimaal 13 tot maximaal 30 hectare netto in de periode 2021 tot en met 2030 (10 jaar).
In het gemeentelijk beleid is de 6 ha bedrijventerrein van Rijnpark opgenomen om aan die behoefte te kunnen voldoen. De ladder van duurzame verstedelijking is daarmee succesvol doorlopen.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2021 in werking treedt.
Nota Belvedère (1999)
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie worden in de Nota Belvedère beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland. Dit met als doel het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.
Provinciaal beleid
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. De aandachtsgebieden op het gebied van archeologie zijn opgenomen in de Omgevingsverordening die is vastgesteld in 2019. Hierin zijn verschillende zones aangemerkt als provinciaal belang. De Romeinse Limes is er hier één van kaart 8 van de Omgevingsverordening).
De Romeinse Limes, de noordgrens van het Romeinse Rijk, houdt zich verborgen in het landschap. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Romeinse Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. Deze hele zone is rijk aan archeologische vindplaatsen en is beschreven in de CHS. De archeologische waarden hier betreffen: forten, burgerlijke nederzettingen, grafvelden, militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken. De Romeinse Limes is opgenomen op de voorlopige lijst van de Werelderfgoedlijst van Unesco.
Figuur 5.1. Uitsnede kaart 8 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland
Gemeentelijk beleid
In 2012 heeft de voormalige gemeente Rijnwoude (tegenwoordig Alphen aan den Rijn) een archeologische waarden- en verwachtingenkaart laten opstellen (Sueur et al.). In de gemeente Rijnwoude is sprake van vier verschillende archeologische verwachtingsgebieden. Voor de verschillende verwachtingszones is een oppervlakte- en dieptecriterium gehanteerd. Aan bodemingrepen die groter zijn dan de hieronder genoemde oppervlaktes en dieper gaan dan het genoemde aantal centimeters zullen in ruimtelijke plannen voorwaarden verbonden worden die gericht zijn op het behoud (in of ex situ) van de aanwezige archeologische resten. Dit beleid is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie (2012).
De Alphense bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een bestemmingsplan in voorbereiding gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn, dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is de activiteit 'uitvoering van een werk' (voorheen aanlegvergunning) in de omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld. Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de afdeling archeologie van Omgevingsdienst West-Holland. Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
Op 3 november 2017 heeft de omgevingsdienst Midden-Holland een actualisatie van het archeologiebeleid gepubliceerd, waarin een samenhangend beeld gegeven kan worden van het beleid van de samengevoegde gemeenten Rijnwoude, Alphen aan den Rijn en Boskoop.
Figuur 5.2. Uitsnede kaart 8 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland
Op 28 maart 2019 heeft de gemeente Alphen aan den Rijn het ‘Parapluplan Archeologie’ vastgesteld. In dit plan heeft het plangebied de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie -3’, waarvoor een hoge verwachting geldt met bijbehorende onderzoeksplicht.
Tevens hebben nieuwe inzichten geleid tot aanpassingen van bestaande zones en bestaat de mogelijkheid om van een onderzoeksverplichting af te zien wanneer de gemeente beschikt over aanvullende informatie waar uit blijkt dat dit niet meer noodzakelijk is.
Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is voor het gehele plangebied de archeologische hoge verwachtingswaarde vastgesteld. Voor de delen met een hoge verwachtingswaarde is archeologisch vervolgonderzoek nodig om te bepalen of er daadwerkelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
Vanwege de hoge archeologische verwachtingswaarde zijn een drietal onderzoeken uitgevoerd (Archeomedia rapport A07-485-I, 2008; Archeomedia rapport A04-407-1/2, 2008 en Archeomedia rapport A11-064-I, 2011). Het rapport is opgenomen in Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten van deze onderzoeken worden in deze paragraaf beschreven
Het plangebied bevindt zich op een hooggelegen deel van het landschap dat is ingeklemd tussen de Rijn en de Lutteke Rijn. Door zijn hoge ligging was dit gebied bij uitstek geschikt voor bewoning, zoals blijkt uit de vele archeologische vondsten rondom het plangebied. Doordat de Rijn zich in de loop der tijd naar het zuiden toe heeft verlegd bevinden de oudste bewoningssporen zich in het meest noordelijke deel van het plangebied. Vlak ten noorden van het plangebied zijn bijvoorbeeld bij booronderzoek aanwijzingen gevonden voor een vindplaats uit de vroege middeleeuwen. Naarmate men dichter bij de huidige Rijn komt, zijn de bewoningsresten naar verwachting steeds jonger.
Hieronder wordt per zone aangegeven welke archeologische resten aanwezig kunnen zijn of zijn aangetoond. Ook wordt weergegeven in welke delen van het plangebied sprake is van een lagere archeologische verwachting.
Het zuidelijk deel van het plangebied is aangeduid als een gebied waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt. In deze zone kunnen archeologische resten uit de middeleeuwen of Nieuwe Tijd in de bodem aanwezig zijn in een restgeul van de Rijn.
Het centrale deel van het plangebied blijkt in het verleden afgekleid te zijn. Desondanks is hier op enkele plaatsen bij booronderzoek een onverstoord bodemprofiel aangetoond. Dit betekent dat er tussen de afgekleide gebieden zones zijn waar geen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden. Bij het booronderzoek zijn daarnaast op een tweetal plaatsen archeologische resten gevonden, bestaande uit verbrand graan, bot en vuursteen. Ook is in deze afgekleide zone het restant van een verlande en begraven kronkelwaardgeul gevonden. Dergelijke fenomenen zijn in principe zeer kansrijk op het aantreffen van archeologische resten. De kansrijke zones in het plangebied hebben om die reden een hoge archeologische verwachting. Over de datering van de aangetroffen archeologische resten kunnen op basis van het vooronderzoek nog geen uitspraken worden gedaan. Gezien de ligging ten opzichte van de huidige Rijn kunnen de resten afkomstig zijn uit de periode tussen de late ijzertijd en de Nieuwe Tijd. Een datering in de vroege middeleeuwen is op basis van de ten noorden gevonden archeologische resten niet onwaarschijnlijk.
Bij het afkleien is de toplaag van de bodem vergraven waardoor archeologische resten deels verloren zullen zijn gegaan. Het is hierdoor duidelijk dat in de afgekleide gebieden van een intacte vindplaats geen sprake meer kan zijn en dat van eventueel aanwezige resten de bovenzijde verdwenen is. Helaas is middels het booronderzoek niet vast te stellen of er in de afgekleide gebieden in het geheel geen archeologische resten meer aanwezig zijn. Om deze reden zijn de afgekleide delen van het plangebied aangeduid als terrein met een middelhoge archeologische verwachting. In deze delen zal een andere vorm van archeologische monumentenzorg van toepassing zijn dan in de delen die een hoge archeologisch verwachting hebben.
In een aantal delen van het plangebied kon geen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Deze gebieden behouden om die reden de verwachtingswaarde uit de CHS/IKAW, namelijk een hoge archeologische verwachting.
Tot slot is duidelijk dat in sommige delen van het plangebied de bodem dusdanig verstoord is, dat er geen archeologische resten meer aanwezig kunnen zijn. Deze verstoringen bevinden zich in het centrale deel van het plangebied waar sprake is van ernstige verontreiniging.
Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid en de uitgevoerde archeologische onderzoeken is voor het gehele plangebied de archeologische hoge waarde en hoge verwachtingswaarde vastgesteld. Voor de delen met een hoge waarde en hoge verwachtingswaarde is archeologisch vervolgonderzoek nodig om te bepalen of er daadwerkelijk archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Dit onderzoek zal moeten worden uitgevoerd voordat graafwerkzaamheden ten behoeve van de realisatie van Rijnpark plaatsvinden en bestaat uit een proefsleuvenonderzoek. Ten behoeve van dit proefsleuvenonderzoek is in 2012 een programma van eisen opgesteld (Locatie Hoogewaard, Koudekerk aan den Rijn, ADC Archeoprojecten, project- en PvE-nummer 4131253/12-060). Dit PvE is onderdeel van de stukken die ingediend dienen te worden bij de aanvraag van de omgevingsvergunning ten behoeve van de werkzaamheden in het plangebied.
Om deze onderzoeksplicht te borgen is in de planregels van dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' opgenomen, overeenkomstig hetgeen is opgenomen in het ‘Parapluplan Archeologie’. Doel van deze maatregel is om de verwachte archeologische waarden in de bodem te beschermen. Door het opnemen van deze dubbelbestemming zullen omgevingsvergunningen voor het bouwen en slopen voor het betreffende gebied eerst beoordeeld moeten worden op hun archeologische waarde. Binnen de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 geldt de verplichting voor archeologisch onderzoek voor werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld.
Indien de aanwezigheid blijkt van daadwerkelijk te beschermen archeologische resten, is geen sprake meer van een verwachtingswaarde en vindt verdere bescherming plaats op grond van de Erfgoedwet.
De ontwikkeling valt onder categorie D11.3 van het Besluit m.e.r. De toelichting van het plan moet door de initiatiefnemer worden aangevuld met een aanmeldnotitie. Op basis van deze aanmeldnotitie zal het college van B&W (eventueel gemandateerd bij de ODMH) een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. De aanmeldnotitie is vormvrij maar moet minimaal de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r bevatten (1) kenmerken van project, 2) plaats van project en 3) kenmerken van potentiële effecten van project). De aanmeldnotitie is als Bijlage 3 bijgevoegd.
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.
Figuur 5.3. Richtafstanden bedrijven - en milieuzonering
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
Het plangebied betreft een omgevingstype gemengd gebied. Met dit bestemmingsplan worden bedrijven tot en met categorie 3.2 mogelijk gemaakt. Aangezien in de directe omgeving van het plangebied (bedrijfs)woningen gelegen zijn, is categorie op basis van bedrijven- en milieuzonering niet in het gehele bestemmingsplangebied mogelijk.
Op basis van de afstand tot de woningen zijn contouren bepaald waarbinnen elke milieucategorie toegestaan is. Daarbij zijn de vigerende bestemmingsvlakken voor 'wonen' gehanteerd zoals ook in onderhavig bestemmingsplan overgenomen zijn. Zo blijven uitbreidingsmogelijkheden van woningen binnen het bestemmingsvlak 'wonen' gewaarborgd en de richtafstanden in het kader van bedrijven- en milieuzonering gewaarborgd.
Figuur 5.4. Globale zonering per milieucategorie op basis van richtafstanden bedrijven - en milieuzonering
Op de verbeelding zijn volgende functie-aanduidingen opgenomen, om te zorgen dat de bedrijven geen hinder veroorzaken ter plaatse van bestaande woningen:
(b<=2) bedrijf tot en met categorie 2
(b<=3.1) bedrijf tot en met categorie 3.1
(b<=3.2) bedrijf tot en met categorie 3.2
Voor de gronden buiten de contour van het bedrijventerrein wordt geen functie-aanduiding met betrekking tot de milieucategorie opgenomen. Voor de gronden buiten de contour van het bedrijventerrein verandert de bestemming en het gebruik niet.
De richtlijnen met betrekking tot bedrijf- en milieuzonering zijn verwerkt op de verbeelding bij dit bestemmingsplan en daarmee geborgd.
Het nieuwe bedrijventerrein brengt verkeersbewegingen met zich mee. Met een verkeerskundig onderzoek is een inschatting gemaakt van deze verkeersbewegingen. Het verkeerkundig onderzoek vormt de input voor de omgevingsaspecten 'geluid' en 'luchtkwaliteit.'
Goudappel b.v. heeft op 25 februari 2022 een verkeersonderzoek uitgevoerd. Het gebied wordt ontsloten aan de zuidzijde van het plangebied op de Hoogewaard. De exacte locatie voor de tweede ontsluiting van het bedrijventerrein is nog niet bekend en wordt in dit onderzoek dan ook buiten beschouwing gelaten. Hiermee ontstaat een worst-case situatie, aangezien de verkeersstromen met een tweede ontsluiting meer verspreid worden. Ook voor de typering van het bedrijventerrein wordt uitgegaan van een worst case situatie. In het onderzoek is gerekend met het gemengde bedrijventerrein aangezien de bedrijven welke hebben aangegeven interesse te hebben in een kavel op Rijnpark, divers van aard zijn.
Het uitgeefbare bedrijventerrein heeft een omvang van circa 64.530 m2. Dit komt neer op 6,453 hectare. In totaal zal het bedrijventerrein een verkeersgeneratie van 1.019 verkeersbewegingen per etmaal met zich meebrengen, waarvan 826 aan licht verkeer, 79 aan licht vrachtverkeer en 114 aan zwaar vrachtverkeer.
Het autoverkeer zal het bedrijventerrein verlaten via de volgende routes:
Het vrachtverkeer kan uitsluitend gebruik maken van route 2 in verband met de vrachtwagenverbodszone voor Koudekerk aan den Rijn. Deze zone begint nu ter hoogte van Hoogewaard 180. Dit perceel ligt ten oosten van de projectlocatie. Aanbevolen wordt om de vrachtwagenverbodszone te verplaatsen tot na de toegangsweg van de projectlocatie.
Via de Hoogewaard in westelijke richting van het plangebied (route 1) worden 119 motorvoertuigbewegingen licht verkeer per weekdag verwacht en via de Hoogewaard aan de oostzijde van het plangebied (route 2) worden 900 motorvoertuigbewegingen per weekdag verwacht (waarvan 707 licht verkeer, 79 licht vrachtverkeer en 114 zwaar verkeer). Uit de verkeerstoets blijkt dat de Hoogewaard de extra verkeersstroom op een acceptabele en verkeersveilige wijze kan verwerken. Het onderzoek in bijgevoegd als Bijlage 4.
Het aspect verkeer op zich kent geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:
Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Daarnaast kan het als het gaat om bijvoorbeeld logiesruimtes (hotelkamers, recreatieve verblijven) wenselijk zijn om een goed en aangenaam binnenklimaat te kunnen waarborgen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen gezoneerd bedrijventerrein mogelijk. Er is door de agrarische gronden aan de oostzijde van het bestemmingsplangebied sprake van een ruimtelijke scheiding tussen het nieuwe bedrijventerrein 'Rijnpark' en het nu al gezoneerde industrieterrein 'Oude Rijn'. De nieuw te vestigen bedrijven dienen te voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en/of aan hun omgevingsvergunning milieu. Zonering is afhankelijk van de toekomstige bestemming van de agrarische gronden aan de oostzijde van het voorliggende bestemmingsplan. Als gekozen wordt voor een bedrijfsmatige invulling van het terrein naast Latexfalt is er geen functionele scheiding meer tussen de bedrijven op 'Rijnpark' en het nu al gezoneerde industrieterrein 'Oude Rijn' (waar Latexfalt op is gevestigd). Dan is het noodzakelijk om het gebied 'Rijnpark' opnieuw bij het gezoneerd industrieterrein Oude Rijn te betrekken. Dan moet ook de geluidzone worden herzien. Daarvoor is een herziening van het facetbestemmingplan gezoneerd industrieterrein Oude Rijn noodzakelijk.
In dit bestemmingsplan zijn de agrarische gronden geconsolideerd opgenomen.
Ook maakt onderhavig bestemmingsplan geen (nieuwe) bedrijfswoningen mogelijk. Hierdoor is het uitgesloten dat er bedrijfswoningen in de zone van het gezoneerde industrieterrein Oude Rijn liggen, waarmee gesteld kan worden dat er geen hogere waarden procedure nodig is.
Ardea heeft op 23 december 2022 onderzoek gedaan naar geluidslawaai (Bijlage 5) als gevolg van de toename van het aantal verkeersbewegingen . Daartoe zijn berekeningen uitgevoerd om de verandering van de geluidsbelasting te bepalen vanwege het verkeer dat van en naar het nieuwe bedrijventerrein Rijnpark zal rijden over de Hoogewaard en de interne semi openbare wegen op het terrein zelf. Daarbij is gebruik gemaakt van de verkeersgeneratie zoals berekend door Goudappel Coffeng en verkeersmodellen die beschikbaar gesteld zijn door de gemeente Alphen aan den Rijn.
Uit de berekeningen blijkt dat, wanneer een rijsnelheid wordt toegestaan van 50 km/uur, het geluid van de nieuwe wegen op het bedrijvenpark lager is dan de streefwaarde van 48 dB volgens de Wet geluidhinder. Vanuit akoestisch oogpunt is er geen belemmering om de wegen te realiseren.
Uit de berekeningen voor het jaar 2035 blijkt dat bij de woningen ten oosten van het park rekening moet worden gehouden met een relatieve toename van het geluid van 1.8-2.6 dB (Hoogewaard 166-179) en ca. 1.5 dB voor de verder weg gelegen woningen. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB (incl. aftrek art. 110g) wordt niet overschreden.
Voor de woningen Hoogewaard 166-179 is sprake van een relatief sterke toename van het geluid ten opzichte van de huidige situatie zonder bedrijfsverkeer. Voor deze woningen kan een significante verbetering van het geluid worden gerealiseerd als, net als in 2018, wordt besloten om de 30 km/uur zone te verleggen naar woning Hoogewaard 179. Dit is niet alleen goed voor het geluid maar zal ook een reductie van trillingen geven en bijdragen aan de verkeersveiligheid.
Met maatregelen aan de wegstructuur is de toename van de geluidsbelasting op de bestaande woningen beperkt en blijft een goed woon- en leefklimaat bestaan.
Opgemerkt dient te worden dat in de berekening van de verkeersbewegingen slechts één ontsluitingsroute beschouwd is. Na realisatie van een tweede ontsluitingsroute zal het aantal verkeersbewegingen over de Hoge Waard ter hoogte van de onderzochte woningen, naar verwachting lager zijn dan in de geluidsberekening opgenomen.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).
In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
Voorliggend bestemmingsplan betreft min of meer een actualisatie van een bestemmingsplan uit 1981 waarin een bedrijventerrein al mogelijk gemaakt is. Er vindt een aanpassing plaats van de maximaal toegestane milieucategorie 5 naar milieucategorie 3.2. Planologisch vindt er een verbetering plaats.
Voor de volledigheid is op basis van de berekende verkeersgeneratie de NIBM-rekentool gebruikt. De NIBM tool gaat altijd uit van een worst-case situatie. Daarbij wordt uitgegaan dat het bedrijventerrein pas vanaf 2024 volledig in gebruik zal zijn.
Figuur 5.5 NIBM-rekentool worst-case (geraadpleegd op 25 maart 2022)
De rekentool geeft aan dat het project de luchtkwaliteit mogelijk 'in betekenende mate' verslechtert. Daarom is als aanvulling op de toets aan de luchtkwaliteitseisen middels de NIBM-tool, gebruik gemaakt van de kaarten van de NSL monitoringtool. Op basis van de fijnstof concentratiepunten kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentraties fijnstof zijn in de buurt van de projectgebied. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van een planlocatie. De grenswaarde voor toetsing van de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide NO2 is 40 ug/m3, voor fijnstof PM10 is 40 ug/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 ug/m3.
Figuur 5.6. Huidige achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied op 25 maart 2022 (bron: nsl-monitoring.nl)
De maximale bijdrage van het extra verkeer (1,55 ug/m3 NO2 en 0,28 ug/m3 PM10) is niet van zodanige omvang dat de concentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide de grenswaarden overschrijden.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Het aspect geur vormde een belangrijk aandachtspunt in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit omdat in het eerdere bestemmingsplan onvoldoende rekening werd gehouden met de bestaande, niet-wederrechtelijke situatie bij Latexfalt en de bij die bedrijfsactiviteiten behorende geurcontouren.
Met onderhavig plan wordt het gebied heringericht als bedrijventerrein. Bedrijven zijn (beperkt) geurgevoelige objecten. Ook voor het toestaan van nieuwe bedrijven zal getoetst moeten worden aan beleid rondom geur.
In Nederland bestaat geen landelijke vastgestelde norm voor geurhinder; het acceptabele geurhinderniveau wordt door het bevoegd gezag bepaald. Voor geuremissie worden geen 'harde' grenswaarden gehanteerd. Geuremissie kan op diverse manieren worden gepresenteerd. In Nederland wordt de 'odour unit' (ou) veelvuldig als geurconcentratiewaarde gebruikt.
De gemeenteraad heeft op 18 december 2014 de ‘Beleidsnota Geurhinder Alphen aan den Rijn’ vastgesteld. Ter voldoening aan op de 1 juli 2021 van kracht geworden Wet elektronische publicaties is de beleidsnota in juni 2022 opgenomen in de decentrale wettenbank en daarmee raadpleegbaar geworden. Er is derhalve geen sprake van nieuw geurbeleid.
Het beleid geeft een afwegingkader om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. In Alphen aan den Rijn worden bij het afwegingsproces ten behoeve van de vaststelling van het acceptabel hinderniveau de volgende twee grenzen gehanteerd:
In onderstaande figuur is de hindergrens opgenomen zoals bepaald in de ‘Beleidsnota Geurhinder Alphen aan den Rijn.’
Figuur 5.7: Hindergrens geur in de ‘Beleidsnota Geurhinder Alphen aan den Rijn.
De kern van het geurbeleid is vastgelegd in de volgende beleidsregels:
In het geurbeleid is de volgende niet-limitatieve lijst met geurgevoelige objecten opgenomen:
Figuur 5.8: Typering geurgevoelige objecten
Zoals beschreven in figuur 13 van de toelichting zijn er drie type geurgevoelige objecten. Uitgaande van de uitspraak van de RvS krijgen deze objecten op basis van het geurbeleid in de nieuwe situatie de volgende bescherming (cursief):
1: woonwijk, scholen etc: 0,5 OU/m3 als 98-percentiel
2: bedrijfswoningen, kantoren, winkels: 1,5 OU/m3 als 98-percentiel
3: bedrijventerreinen en industriegebieden: 5 OU/m3 als 98-percentiel
Het begrip kantoren is niet gedefinieerd. Het gaat hier waarschijnlijk op losse kantoren, niet zijnde een kantoor ter ondersteuning van bedrijfsactiviteiten.
De hindergrens (figuur 5.8) is de streefwaarde voor type 1-bestemmingen. Voor geurgevoelige objecten van het type 2 is een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar dan voor objecten van het type 1. Bij geurgevoelige objecten van het type 3 mag de ernstige-hindergrens niet worden overschreden.
Uitgangspunt in het geurbeleid is dat een nieuwe gevoelige bestemming op een zodanige afstand wordt gepland van stankbronnen – en andersom – dat geen of hooguit een acceptabele mate van hinder te verwachten is.
Nabij het plangebied Rijnpark ligt het bedrijf Latexfalt. De inrichting is gelegen aan de Hoogewaard 183 te Koudekerk aan den Rijn, kadastraal bekend gemeente Koudekerk aan den Rijn, sectie B, nummer 4607. Latexfalt B.V. is een bitumenemulsiebedrijf dat producten (polymeerbitumen, bitumenemulsies e.d.) vervaardigt voor vloeren, wegenbouw, daken en industrie. Als gevolg van de activiteiten van Latexfalt is er sprake van geuremissie.
Bedrijventerrein zijn toegestaan in de zone tot een geurhindergrens van 5 OU/m3 als 98-percentiel. De geurcontour bepaald ook waar de vestiging van (solitaire) kantoren en bedrijfswoningen mogelijk is. Voor deze bestemmingen is de geurnorm 1,5 OU/m3 als 98-percentiel. Door Witteveen en Bos is deze contour inzichtelijk gemaakt.
Voor het inzichtelijk maken van de geurcontouren is gebruik gemaakt van het in opdracht van Latexfalt B.V. opgestelde rapport van adviesbureau Tauw B.V. d.d. 22 mei 2015 (kenmerk I001-1221607BWH-V01) met de aanvulling uit de zienswijze van Stibbe d.d. 1 december 2015, waarin de geplotte contouren zijn weergegeven.
Figuur 5.9: Geurcontouren in OU/m3 als 98-percentiel over het plangebied
De maximale geurcontour die over het bestemmingsplangebied gelegen is, is de contour van 2,0 OU/m3 als 98-percentiel. Met dit bestemmingsplan worden bedrijfspanden en ondergeschikte kantoren (bedrijventerrein) toegevoegd in het plangebied. Een bedrijventerrein valt in het Geurbeleid van Alphen aan den Rijn onder geurgevoelige objecten, type 3: Licht geurgevoelig. Bij geurgevoelige objecten van het type 3 is de geurbelasting toelaatbaar zolang de ernstige-hindergrens van 5,0 OU/m3 als 98-percentiel niet wordt overschreden. Daarmee zijn alle gronden te gebruiken voor de functie bedrijventerrein.
Solitaire kantoren en bedrijfswoningen zijn toegestaan vanaf de 1,5 OU/m3 als 98-percentiel contour. In het oostelijk deel van het bedrijventerrein is deze functie dus niet zonder meer toegestaan.
Bedrijfswoningen worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.
- De vestiging van bedrijven met ondersteunende kantoorfunctie is binnen het nieuw te realiseren bedrijventerrein mogelijk.
- De vestiging van (solitaire) kantoren is mogelijk buiten de 1,5 OU/m3 als 98-percentiel contour. In het oostelijk deel van het nieuwe bedrijventerrein is de vestiging van solitaire kantoren niet zonder meer mogelijk.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Aangezien de bodem al in gebruik was als bedrijventerrein is de bodem reeds geschikt voor de beoogde functie. Daarnaast zijn er in het verleden (2012-2013) en recentelijk (2022-2023) de nodige bodemonderzoeken uitgevoerd, die in deze paragraaf nader worden beschouwd.
Door IDDS is in 2012 een milieukundig onderzoek Bijlage 6 uitgevoerd voor het oostelijk deel van het plangebied. Conclusies van het onderzoek zijn:
Op basis van bovengenoemde conclusies heeft IDDS een aanvullend bodemonderzoek Bijlage 7 uitgevoerd voor het oostelijk deel van het plangebied om te bepalen of al dan niet een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is op de locatie. Uitkomst van het onderzoek is dat:
In 2022 is door Soilution een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd Bijlage 8, waarbij het westelijk deel van het plangebied is onderzocht. Op basis van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
De resultaten van het onderzoek sluiten aan bij de hypothese licht verontreinigd en geven geen aanleiding voor vervolgonderzoek.
In hetzelfde jaar heeft Soilution tevens een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd Bijlage 9 voor het oostelijk deel van het plangebied. Doelstelling van het bodemonderzoek is om de exacte ligging en de samenstelling van de gedempte sloten en stortlocatie te bepalen. Daarnaast is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd om te bepalen of de eerder vastgestelde gehalten met minerale olie nog aanwezig zijn. Uitkomsten van dit onderzoek zijn:
Aanbevolen wordt een vervolgonderzoek uit te laten voeren. Hierbij dient meer inzicht te worden verkregen in de aanwezigheid van minerale olie in de bovengrond en asbest in de dempingen. Op basis van de resultaten van dit vervolgonderzoek wordt beoordeeld of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
In 2023 is het nader bodemonderzoek Bijlage 10 uitgevoerd, waarin het navolgende wordt geconcludeerd:
Geadviseerd wordt in het kader van de herontwikkeling en de verwijdering van de verontreiniging, een saneringsplan op te stellen en deze voor te leggen bij het bevoegde gezag de Omgevingsdienst Midden-Holland.
Met het opstellen van een saneringsplan is de haalbaarheid van de planherziening op dit punt geborgd. Bodemsanering dient plaats te vinden, voordat de grondwerkzaamheden kunnen plaatsvinden. Dit wordt geborgd door het opnemen in voorwaarden bij het afgeven van omgevingsvergunningen. Het aspect bodem vormt hiermee geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingplan.
Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.
Op figuur 5.10 is een uitsnede van de risicokaart opgenomen, waarop alle risicobronnen in de omgeving zijn weergegeven. De globale begrenzing van het nieuw te bouwen bedrijventerrein is in paars weergegeven.
Figuur 5.10: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
In deze afbeelding hebben de verschillende symbolen de volgende betekenis:
Het betreft:
Binnen het plangebied is de vestiging van nieuwe risicovolle activiteiten niet toegestaan, maar rondom het plangebied is sprake van diverse risicovolle activiteiten (figuur 5.10).
Kerklaan 24, Koudekerk aan den Rijn (Zwembad)
Op de locatie aan de Kerklaan is opslag van chloorbleekloog aanwezig. Op basis van de Risicokaart blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 van 0 meter aanwezig is. Dit valt buiten de grenzen van het plangebied. Het betreffen vloeistoffen die toxische gassen kunnen vormen waarvan de verantwoording volgt onder het kopje verantwoording groepsrisico toxische stoffen.
Kruiskade 1 Hazerswoude-Rijndijk (particulier)
Op de locatie aan de Kruiskade is een bovengrondse propaantank aanwezig. Op basis van de Risicokaart blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 van 10 meter aanwezig is. Dit valt buiten de grenzen van het plangebied. Het groepsrisico is hier eveneens niet van toepassing, waardoor een nadere verantwoording niet noodzakelijk is.
Kluthe, Produktieweg 8, Alphen aan den Rijn
Bij Kluthe worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en in het productieproces gebruik (PGS 15 opslag 150 ton met een oppervlakte van de opslagplaats van 600 - 1500 m²). Op basis van de gegevens van de risicokaart blijkt dat de risicoafstand 10-6 20 meter bedraagt en dus niet reikt tot aan het plangebied. De afstand tot de grens van het invloedsgebied in verband met verantwoording van het groepsrisico bedraagt 320 meter en valt hiermee buiten het plangebied.
Uit de risicoberekening ten behoeve van het voormalige bestemmingsplan waarbinnen woningbouw werd mogelijk gemaakt, blijkt verder dat het invloedsgebied voor het groepsrisico ruim 2 km bedraagt. Het plangebied valt geheel binnen dit invloedsgebied. Voor de situatie na het treffen van maatregelen aan een van de opslagplaatsen is het berekende groepsrisico 0,008 * oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het maximaal berekende aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van een calamiteit bij de inrichting is 40. Het voorliggend conserverend bestemmingsplan zal niet tot een verhoging van dit groepsrisico leiden.
Uit de risicokaart blijkt dat er zeer giftige stoffen of preparaten meer dan 100 keer per jaar in de open lucht gelost en geladen worden. Verantwoording volgt onder het kopje verantwoording groepsrisico toxische stoffen.
Avery Dennison, H.A. Lorentzweg 2, Alphen aan den Rijn
Bij Avery worden gevaarlijke stoffen opgeslagen en in het productieproces gebruikt (met een oppervlakte van de opslagplaats van 200 - 300m²). Op basis van de gegevens van de risicokaart blijkt dat de risicoafstand 10-6 0 meter bedraagt en dus niet reikt tot aan het plangebied. De afstand tot de grens van het invloedsgebied in verband met verantwoording van het groepsrisico bedraagt 1.700 meter en valt hiermee gedeeltellijk binnen het plangebied. Het betreffen toxische stoffen waarvan de verantwoording volgt onder het kopje verantwoording groepsrisico toxische stoffen.
Hoogvliet, Eikenlaan 265, Alphen aan den Rijn
Bij Hoogvliet vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. Ten eerste PGS 15 X met een oppervlakte van de opslagplaats van 200 - 300m² met een risicoafstand 10-6 en invloedsgebied van 0 meter. Daarnaast vindt opslag plaats van PGS15 Y met een oppervlakte van de opslagplaats tot 100m² met een risicoafstand 10-6 van 30 meter en een invloedsgebied van 200 meter en reikt dus niet tot aan het plangebied. En tot slot PGS 15 Z met een opslagplaats van 200 - 300m² en een risicoafstand 10-6 van 30 meter welke niet reikt tot aan het plangebied. De afstand tot de grens van het invloedsgebied in verband met verantwoording van het groepsrisico bedraagt 1.670 meter en valt hiermee gedeeltellijk binnen het plangebied. Het betreffen toxische stoffen waarvan de verantwoording volgt onder het kopje verantwoording groepsrisico toxische stoffen.
Hoogewaard 191 Koudekerk aan den Rijn (CleanLeaseFortex B.V.)
Op deze locatie zijn vloeistoffen die giftige gassen kunnen vormen aanwezig. Op basis van de Risicokaart blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 van 0 meter is. Omdat volgens de beschrijving toxische stoffen kunnen ontstaan wordt dit onder het kopje verantwoording groepsrisico toxische stoffen behandeld.
Hogedrukaardgasleiding A-515
Deze leiding ligt op een afstand van ca. 360 meter van het plangebied. Op basis van de Risicokaart blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 is. Het plaatsgebonden risico van de leiding is niet relevant voor het plangebied.
Het invloedsgebied (1%-letaliteitsgebied) van deze deels bovengrondse leiding bedraagt 600 meter; het 100%-letaliteitsgebied bedraagt 405 meter. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen zowel het 1%-letaliteitsgebied als binnen het 100%-letaliteitsgebied. Bij een calamiteit zullen de aanwezigen binnen het 100%-letaliteitsgebied komen te overlijden.
Uit de QRA uitgevoerd voor de woningbouwontwikkeling Rijnpark blijkt dat het berekende groepsrisico zowel voor als na realisatie van de woonwijk Rijnpark 0,11 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedraagt. Ook het maximaal berekende aantal slachtoffers van enkele honderden wijzigt niet als gevolg van het plan. Het voorliggend conserverend bestemmingsplan zal eveneens niet leiden tot een verandering van het groepsrisico.
In de groepsrisicoverantwoording fakkelbrand zal de groepsrisico met betrekking tot buisleidingen verantwoord worden.
Hogedrukaardgasleiding W-517
Deze leiding ligt op een afstand van ca. 440 meter van het plangebied. Op basis van de Risicokaart blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 is. Het plaatsgebonden risico van de leiding is niet relevant voor het plangebied.
Op basis van de Handreiking buisleidingen in bestemmingsplannen bedraagt het invloedsgebied (1%-letaliteitsgebied) van deze leiding 140 meter; het 100%-letaliteitsgebied bedraagt 70 meter. Het plangebied ligt niet binnen het 1%-letaliteitsgebied waardoor een nadere verantwoording van het groeprisico niet noodzakelijk is.
Transport van gevaarlijke stoffen over de N11
Uit de inventarisatie is gebleken dat voor het plangebied het transport van gevaarlijke stoffen over de N11 relevant is. Het plangebied ligt geheel binnen het effectgebied van 880 meter van de N11, maar niet binnen de binnen de 200 meter zone langs een transportroute, waarbinnen beperkingen aan het gebruik van de ruimte kunnen worden opgelegd.
Voor dit plan dient op grond van het Bevt de toelichting bij het bestemmingsplan alleen ingegaan te worden op de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
Algemeen
In deze paragraaf is het groepsrisico verantwoord, mede gelet op de Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn . Voor alle risicobronnen zijn de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van een calamiteit beoordeeld. Voor de hogedrukaardgasleiding A-515 is daarnaast getoetst aan de voorwaarden van de Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn, te weten welke bron- en overdrachtsmaatregelen mogelijk kunnen zijn om de risico's te verlagen.
Maatgevend scenario
Het maatgevend scenario is het ongevalscenario dat bepalend is voor het aantal slachtoffers van een calamiteit. Bij een hogedrukaardgasleiding wordt het maatgevend scenario veroorzaakt door leidingbreuk en ontsteking van het uitstromende gas met een fakkelbrandscenario tot gevolg. Voor dit scenario geldt dat er directe ontsteking plaatsvindt, waardoor er sprake is van een snel scenario. Vluchten is vrijwel niet mogelijk, waardoor het aantal dodelijke slachtoffers groot kan zijn. De tijdsduur van dit scenario is afhankelijk van de snelheid waarmee de gastoevoer van de leiding kan worden afgesloten.
Het maatgevend scenario vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de weg is het ontstaan van een Bleve en het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen. De effecten van een Bleve zijn niet relevant voor het plangebied.
De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Personen dienen zoveel mogelijk binnen te schuilen en ramen en deuren te sluiten. Als dit gebeurt, dan kan enkele uren veilig in een gebouw verbleven worden. In veel gevallen zal een toxische wolk zodanig verdund zijn dat de risico's van de wolk beperkt zijn.
Hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid (HZB-aspecten)
Voor alle risicobronnen zijn de HZB-aspecten beoordeeld.
Rampenbestrijding
Hulpdiensten moeten adequaat kunnen ingrijpen bij een calamiteit. Hiervoor zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen. Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden. Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol.
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten. Deze groep personen heeft extra aandacht nodig. Binnen het plangebied zijn geen locaties die specifiek bestemd zijn voor verminderd zelfredzame personen.
Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Hieronder is de zelfredzaamheid bij twee mogelijke calamiteitscenario's, het vrijkomen van een giftige gaswolk en een calamiteit bij de gasleiding beschreven.
Giftige gaswolk
Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen.
In de regels is een voorwaarde opgenomen dat ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties door gebruikers dienen te kunnen worden afgesloten en/of uitgeschakeld bij calamiteiten.
Calamiteit gasleiding
Het invloedsgebied voor het groepsrisico van de A-515 is 600 meter. Het 100%-letaliteitsgebied is 405 meter en reikt daarmee tot ongeveer halverwege het plangebied. Bij een dreigende calamiteit bij de gasleiding is het belangrijk om in ieder geval het 100%-letaliteitsgebied zo snel mogelijk te verlaten.
Een deel van het bedrijventerrein ligt binnen het 1%- en het 100% letaliteitsgebied van de hogedrukaardgasleiding A-515. Binnen het plangebied kunnen gebruikers vluchten van de leiding af. Zij blijven binnen het 1% letaliteitsgebied (600 meter vanaf gasleiding A-515). Conform de Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn worden binnen het 100% letaliteitsgebied:
Het bestemmingsplan maakt geen functies mogelijk voor niet of verminderd zelfredzame personen.
Figuur 5.11: Uitsnede kaart aardgasleidingen beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn
Voor het gehele invloedsgebied geldt dat bij inrichting van het plangebied rekening houden wordt met:
Vanuit de gemeente bestaat de wens om een ontsluitingsroute richting bedrijventerrein Hoogewaard te realiseren. Ontsluitingswegen zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming Bedrijf. Op de verbeelding is een zoekgebied opgenomen voor een tweede ontsluitingsroute/vluchtroute. Deze is in de regels als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Overige aspecten van invloed op zelfredzaamheid
Om het vluchten mogelijk te maken is het ook van belang dat er korte, goed begaanbare routes zonder obstakels zijn die van de risicobronnen af gericht zijn. Wel moet voorkomen worden dat deze routes gelijk zijn aan de aanrijroutes van de hulpdiensten, of deze kruisen. Dit om belemmeringen voor beide partijen te voorkomen. Deze routes zijn in voldoende mate in de omgeving van het plangebied aanwezig en/of worden gerealiseerd bij de ontwikkeling van het plangebied.
Hogedrukaardgasleiding A-515
Om te voldoen aan de voorwaarden van de Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn is voor de A-515 beoordeeld of bron- of overdrachtsmaatregelen mogelijk en haalbaar zijn.
Bronmaatregelen
De A-515 maakt onderdeel uit van het hoofddistributienet van de Gasunie en is daarmee van belang voor de distributie van aardgas. Voor deze leiding zijn de volgende bronmaatregelen getroffen:
Mogelijke verdergaande bronmaatregelen die nog kunnen worden genomen zijn:
Het dieper leggen leidt tot hoge kosten. De beide andere mogelijke maatregelen leiden tot extra gewicht op de leiding. Dat leidt, gelet op de slappe ondergrond waarin de leiding ligt, tot mogelijke doorbuigingsverschijnselen. Deze kunnen tot breuk leiden met alle gevolgen van dien.
Geconcludeerd kan worden dat aanvullende bronmaatregelen aan de leiding A-515 niet zonder meer mogelijk zijn en zullen leiden tot aanzienlijke kosten. Omdat sprake is van een al jaren bestaande situatie en het plangebied niet leidt tot een toename van het groepsrisico, wordt het treffen van bronmaatregelen in het kader van dit bestemmingsplan niet redelijk geacht.
Ruimtelijke maatregelen
Een ruimtelijke maatregel om de risico's te beperken is het vergroten van de afstand tussen de risicobron en het plangebied. Het vergroten van de afstand door bedrijvigheid op een andere locatie te realiseren betekent dat alle gronden binnen het invloedsgebied niet meer ontwikkeld kunnen worden.
Een andere optie om de afstand te vergroten is het verleggen van de leiding. Het verleggen van een hogedrukaardgasleiding naar een ander tracé is tegen hoge kosten mogelijk. De risico's zullen door een dergelijke maatregel afnemen.
Omdat uit de risicoberekening blijkt dat het plangebied niet leidt tot een hoger groepsrisico of een groter aantal slachtoffers, wordt het treffen van ruimtelijke maatregelen in het kader van dit bestemmingsplan niet redelijk geacht.
Conclusie risicoreducerende maatregelen A-515
Voor de A-515 zijn bronmaatregelen redelijkerwijs niet of slechts tegen aanzienlijke kosten mogelijk. Het treffen van ruimtelijke maatregelen zijn niet (meer) mogelijk, omdat de ontwikkeling van het plangebied al vele jaren loopt.
Communicatie
Bij een eventuele calamiteit is van belang dat aanwezige personen weten wat hen te doen staat. Hierbij speelt een goede risicocommunicatie een belangrijke rol. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel.
De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico's en wat te doen in geval van een calamiteit.
Conclusie toetsing gemeentelijk en provinciaal beleid
Met de in de vorige paragrafen beschreven maatregelen wordt voldaan aan de voorwaarden van de Beleidsvisie externe veiligheid Alphen aan den Rijn.
Na verantwoording van het risico wordt restrisico acceptabel geacht en wordt het treffen van bron- en/of ruimtelijke maatregelen niet redelijk geacht. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de vaststellingen van voorliggend bestemmingsplan.
Het vooronderzoek CE dient conform de ten tijden van het uitgevoerde onderzoek vigerende wet- en regelgeving te worden uitgevoerd volgens de eisen uit paragraaf 6.5 en bijlage 3 van het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) zoals opgenomen in bijlage XII van de Arbeidsomstandighedenregeling. Tevens heeft Saricon gebruik gemaakt van de methoden welke in concept zijn opgesteld door de werkgroep vooronderzoek van de Vereniging voor Explosieven Opsporing (VEO). Deze methoden zullen worden opgenomen in het toekomstige private certificatieschema Vooronderzoek & Risicoanalyse.
In het WSCS-OCE is vermeld dat het vooronderzoek CE bestaat uit het inventariseren en het beoordelen van historisch bronnenmateriaal. Voor de uitvoering van beide fases zijn in het WSCS-OCE richtlijnen opgenomen. Het eindresultaat van een vooronderzoek is een rapportage en een bijbehorende CE-bodembelastingkaart.
Op 12 juli 2016 is door Saricon een vooronderzoek Conventionele Explosieven voor de gehele gemeente Alphen aan den Rijn uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat het onderzoeksgebied gedurende de Tweede Wereldoorlog gebombardeerd is door Duitse en geallieerde vliegtuigen. Op 14 mei 1940 bombardeerden Duitse vliegtuigen Zwammerdam, Hazerswoude-Rijndijk en Koudekerk aan den Rijn. In de eerste jaren van de bezetting waren het geallieerde vliegtuigen die incidenteel een bombardement uitvoerden op het onderzoeksgebied. De Duitse bezetter maakte in de laatste maanden van de oorlog actief gebruik van het spoor in het onderzoeksgebied om V2 raketten aan te voeren. Deze raketten vormden een directe bedreiging voor de geallieerden en het spoor werd dan ook het hoofddoelwit van geallieerde bombardementen en raketbeschietingen. De frequentie van luchtaanvallen werd in deze laatste fase van de oorlog dan ook aanzienlijk opgebouwd. In de maand maart 1945 vonden de meeste bombardementen op het spoor plaats met soms wel zeven aanvallen op één dag (17 maart 1945). Verder is uit het onderzoek gebleken dat de Duitse bezetter actief was met het aanleggen van een verdedigingslinie dwars door het onderzoeksgebied.
Op basis van het bronnenmateriaal zijn de verdachte locaties binnen Alphen aan den Rijn in kaart gebracht. Onderstaande figuur is een uitsnede van deze kaart ter plaatse van de projectlocatie Rijnpark.
Rijnpark bevat geen verdachte gebieden.
Figuur 5.12. Uitsnede kaart met verdachte gebieden Alphen aan den Rijn.
Uit uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied onverdacht is op ontplofbare oorlogsresten. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
In Nederland heeft water sinds november 2003 een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte ‘watertoets’. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenoemde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’. Hieronder vallen aspecten als waterkwaliteit, waterkwantiteit, waterecologie, oppervlaktewater en grondwater, inclusief de daarbij behorende aspecten van inrichting, beheer en onderhoud.
De waterbeheerder in het plangebied is het hoogheemraadschap Rijnland. Dit waterschap zorgt, samenwerkend met anderen, voor duurzame veiligheid tegen en met het water en voor blijvend genoeg water van goede kwaliteit op de juiste plaats, ten dienste van mens en milieu in het gebied van Rijnland.
De belangrijkste taken en werkvelden van het hoogheemraadschap zijn:
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte te verbeteren en grondwatervoorraden veilig te stellen. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. Per 2016 zijn de 2e generatie stroomgebiedsbeheerplannen van kracht. Naast maatregelen om emissies terug te dringen en de inrichting van wateren aan te passen voor de doelsoorten is ook het stand-still beginsel een belangrijk voortvloeisel uit de richtlijn; ontwikkelingen – en dus ook ruimtelijke ontwikkelingen – mogen niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit en ecologie
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2022-2027. Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn omvangrijk en worden in de toekomst alleen maar groter. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) ontwikkeld. Dit NWP beschrijf de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.
De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
Een veilige en klimaatbestendige delta
Nederland is kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. Dat vraagt om maatregelen die verdere klimaatverandering tegengaan. Daarnaast zijn stappen nodig om ons aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Dit wordt klimaatadaptatie genoemd.
Klimaatadaptatie is een belangrijk onderdeel van het waterveiligheidsbeleid. Naast bescherming tegen overstromingen is de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht is. In het Deltaprogramma is afgesproken dat overheden stresstesten uitvoeren om de risico's in kaart te brengen en een adaptatiestrategie met een uitvoeringsprogramma opstellen. Het Rijk doet dit voor de nationale vitale en kwetsbare functies (zoals de drinkwatervoorziening en de energievoorziening) en voor de eigen infrastructuurnetwerken.
Daarnaast dragen de maatregelen vanuit zoetwater, waterkwaliteit, natuur, landbouw en verstedelijking bij aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. In de regionale verstedelijkingsstrategieën worden waterdoelen en klimaatadaptatie meegenomen.
Een concurrerende, duurzame en circulaire delta
Een goede zoetwatervoorziening is van groot belang voor de economie. Nederland moet in 2050 weerbaar zijn tegen zoetwatertekorten.
Voor een toekomstbestendige zoetwatervoorziening wordt onder andere ingezet op de voorkeursvolgorde voor waterbeheer (zuinig gebruiken – vasthouden – slimmer verdelen) en de strategie ‘Klimaatbestendige zoetwatervoorziening hoofdwatersysteem’. Met die strategie worden de waterbuffers in het IJsselmeer en het benedenrivierengebied robuuster. Het Rijk wil ook komen tot toekomstbestendig grondwaterbeheer, waarbij de grondwatervoorraden in balans en van goede kwaliteit zijn. Deze zoetwatermaatregelen dragen ook bij aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland.
Het Rijk wil de internationale concurrentiekracht van de mainports en van de Nederlandse maritieme sector op een duurzame manier versterken en blijf daarom in de planperiode van het NWP werken aan een vlot, veilig, robuust en duurzaam goederenvervoersysteem over water.
Water speelt daarnaast een belangrijke rol in de transitie naar hernieuwbare energie. Op de Noordzee is ruimte nodig voor nieuwe windparken.
Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur
Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen.
Regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027
De Omgevingswet bepaalt dat de provincie een regionaal waterprogramma vaststelt. Daarin moet in ieder geval staan wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:
Naast deze verplichte onderdelen bevat het Zuid-Hollandse regionaal waterprogramma ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast en waterrecreatie. Hiermee laat provincie ZuidHolland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.
Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de ZuidHollandse Omgevingsverordening.
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Met het Waterbeheerprogramma 6 'Water Wijst de Weg’ maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028.
Als waterexpert ziet Hoogheemraadschap van Rijnland mogelijkheden zijn kerntaken te koppelen aan 5 maatschappelijke opgaves:
Nederland circulair in 2050.
Het waterprogramma gaat in op de volgende onderwerpen:
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.
Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan:
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Gemeentelijk Watertakenprogramma 2021 – 2024
Een gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschrijft het beleid voor de uitvoering van de drie watertaken die gemeenten volgens de wet hebben. Deze drie wettelijke watertaken zijn:
Deze watertaken staan nu nog in verschillende wetten, maar zijn vrijwel ongewijzigd overgenomen in de Omgevingswet. Alleen de verplichting tot het hebben van een vastgesteld GRP, nu nog opgenomen in de wet Milieubeheer, verdwijnt met invoering van de Omgevingswet. Tot de instrumenten van de Omgevingswet behoort wel de mogelijkheid tot het vaststellen van een programma voor de gemeentelijke watertaken. Dit Gemeentelijk Watertaken Programma is de opvolger van het ‘GRP 2016-2020’.
Hemelwater, oftewel neerslagwater, is een essentieel onderdeel van het totale watersysteem in onze leefomgeving. In ons klimaat zorgt het voor aanvoer en redelijk gelijkmatige verspreiding, zowel in tijd als locatie, van schoon zoet water. Dit water is onmisbaar voor flora en fauna, en voor aanvulling en verversing van oppervlaktewater en grondwater. De klimaatverandering gaat gepaard met extremer weer en minder gelijkmatige neerslag. De kans op zwaardere buien en langere perioden van droogte neemt toe.
In het algemeen verbinden we de volgende omgevingswaarden aan neerslag:
Om deze omgevingswaarden te bevorderen streven we het volgende na:
Het plangebied is gelegen in de Hoogewaardsepolder, in het gebied tussen de Oude Rijn en de Lutteke Rijn. Dit is een historische zijarm van de Oude Rijn, die door de eeuwen heen steeds smaller is geworden.
De hoogte van het maaiveld in de polder varieert, maar ligt ongeveer rond NAP -0,90 m. Het terrein van de voormalige betonfabriek ligt gemiddeld op NAP -0,20 m. Het waterpeil in de Oude Rijn/boezem ligt op NAP -0,60 m. Koudekerk heeft een sterk watertekort en er is sprake van wateroverlast. Door dit perceel op de boezem i.p.v. de poldersloten te lozen wordt het gebied ontlast. De hoogteligging is hier geschikt voor. De lozing kan plaatsvinden tussen de percelen Hoogewaard 151 en 153
Waterkering
Op de Hoogewaard ligt de boezemkade langs de Oude Rijn. Een boezemkade is een waterkering en wordt beschermd door de Keur van het Hoogheemraadschap. Op grond van de Keur zijn werken (waaronder graven, bouwen) niet toegestaan in de kern en beschermingszones van de waterkering.
Op grond van het huidige beleid moet voor elke nieuw aangelegde verharding compenserend oppervlaktewater worden gegraven. Dit moet minimaal 15% van de toename aan verharding zijn (zie verder paragraaf 5.12.4 waterkwantiteit). Dit oppervlaktewater dient als opgave te worden meegenomen bij het opstellen van het stedenbouwkundige plan. Uitgangspunt hierbij is het water als functioneel water te ontwerpen. Hiermee wordt bedoeld dat vijvers of sloten op zodanige afstand van elkaar worden ontworpen dat er sprake is van een grondwaterhuishouding met voldoende drooglegging (0,90 meter) bij de wegen.
Het hoogheemraadschap gaat er van uit dat het hemelwater gescheiden wordt afgevoerd van het huishoudelijke afvalwater. Hierbij zal bij de ontwikkeling van de kavels uitgegaan worden van het principe om neerslag zoveel mogelijk te infiltreren of her te gebruiken voordat het schone hemelwater wordt afgevoerd via een apart hemelwaterriool naar het oppervlaktewater. Het water uit de bedrijfspanden dat bestempeld kan worden als huishoudelijke afvalwater wordt via een vuilwaterriool en een rioolgemaal afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de openbare verharding, wordt beschouwd als schoon, wanneer geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden. Door het gescheiden rioolstelsel ontstaat een versnelde afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater.
Voorliggend bestemmingsplan maakt nieuwe verharding mogelijk. Ten behoeve een goede waterhuishouding is overleg geweest met hoogheemraadschap Rijnland.
Watertoets bestemmingsplan
RO- en waterwetgeving verlopen parallel aan elkaar, hetgeen betekent dat voor het bouwen, zowel een bouwvergunning als een ontheffing van de Keur nodig is. Bij de bestemmingsplannen ligt het accent op zowel adviseren als toetsen:
• adviseren:het hoogheemraadschap zal voor het waterbeheer van de in het bestemmingsplan gemaakte keuzes van advies voorzien;
• toetsen: toetsen of voor het op dat moment voorliggende plan in een latere fase een vergunning verleend kan worden. Zo niet dan kunnen richtlijnen voor de uitwerking of planaanpassing worden meegeven.
Wateradvies
De gemeente Alphen aan den Rijn en initiatiefnemer overleggen in het kader van de watertoets met het Hoogheemraadschap over de nadere uitwerking van de waterhuishoudkundige aspecten van het plan Rijnpark. Daarbij zullen afspraken gemaakt worden omtrent de wijze waarop de eisen van het Hoogheemraadschap verwerkt worden in het stedenbouwkundig plan en het waterhuishoudkundig inrichtingsplan.
Water in het beeldkwaliteitsplan
In het beeldkwaliteitsplan is opgenomen dat per kavel minimaal 10% van het kavel groen is uitgevoerd en dient aangelegd te worden grenzend aan de weg op het maaiveld. Halfverhard parkeren telt niet mee in de minimaal 10% groen voorziening op het maaiveld.
Waterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink, / niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Waterkwantiteit
De totale oppervlakte van het bedrijventerrein bedraagt circa 88.800 m2. In de huidige situatie is circa 72.611 m2 van het bedrijventerrein verhard., in de toekomstige situatie zal circa 72.498 van de oppervlakte verhard zijn (zie onderstaand figuur).De verharding van het terrein neemt daarmee af.
Daarnaast wordt in de toekomstige situatie een overige watergang gedempt. Op basis van de legger blijkt deze watergang een oppervlak te hebben van circa 500 m2. In de huidige situatie is binnen het gebied 1.689 m2 aan oppervlaktewater aanwezig. In de toekomstige situatie bedraagt dit circa 4.867 m2, waarbij et name de huidig aanwezige watergangen worden verbreed. Hiermee wordt binnen het plangebied ruim 3.100 m2 aan extra open water gegraven. Dit is ruim meer dan de gedempte 500 m2 waardoor de compensatie afdoende is. Voor het dempen en graven van open water zal een watervergunning worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.
De groene buffers langs de hoofdontsluiting en de groene zoom rondom de buitenrand van het bedrijventerrein zorgen nog voor extra groen. Daarnaast is In het BKP is opgenomen dat min. 10% van de kavels (uitgeefbaar gebied) een groene invulling dient te krijgen. Dit betekend dat er nog minstens 6.234 m² (10% van het 62.340 m² uitgeefbaar gebied) onverhard wordt uitgevoerd.
Tot slot zullen er sloten worden verbreed om het groen-blauwe karakter van het bedrijventerrein te versterken.
Beschermde gebieden
Beschermde gebieden, of beschermingszones, zijn opgenomen op de leggerkaarten van het Hoogheemraadschap van Rijnland en borgen, in samenhang met de Keur, dat de betreffende waterstaatswerken aan de taken kunnen blijven voldoen. Dit betekent dat werken in beschermingszones aan regels is geboden. De volgende leggerkaarten zijn beschikbaar:
Figuur 5.13. Legger regionale keringen (bron: Hoogheemraadschap Rijnland)
Het zuidelijke deel van het beoogde bedrijventerrein is gelegen in de Beschermingszone van kering Hogenwaardsepolder. Op grond van de Keur zijn werken (waaronder graven, bouwen) niet toegestaan in de kern en beschermingszones van de waterkering. Indien binnen deze gronden bouwwerken worden opgericht of werkzaamheden worden uitgevoerd is een watervergunning nodig.
Riolering en afvalwater
Binnen de herontwikkeling wordt conform de regels van het Bouwbesluit 2012 zorggedragen voor een gescheiden rioleringsstelsel. Dit gescheiden rioolstelsel zorgt ervoor dat schoon hemelwater via een apart hemelwaterriool wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Dit zal echter pas bij extreme weersomstandigheden plaatsvinden aangezien bij de ontwikkeling van de kavels wordt uitgegaan van het principe om neerslag zoveel mogelijk te infiltreren of her te gebruiken voordat het schone hemelwater vertraagd wordt afgevoerd via een apart hemelwaterriool naar het oppervlaktewater. Hierbij zal het schone water van de daken middels infiltratiekratten worden geborgen op de daken zelf of in de grond. Hiermee wordt wateroverlast en droogte zoveel mogelijk voorkomen.
Het huishoudelijke afvalwater wordt via een vuilwaterriool en een rioolgemaal afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het hemelwater dat terechtkomt op de bebouwing en de openbare verharding, wordt beschouwd als schoon, wanneer geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de wet Natuurbscherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.
Op de gronden van het plangebied is geen bestaande bebouwing aanwezig. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Ten behoeve van soortenbescherming hebben een flora- en faunaonderzoek onderzoek in 2011, een actualisatie in 2015 en een nieuwe quickscan ecologie in 2019 plaatsgevonden welke in 2022 is geactualiseerd.
In de actualisatie van 2015 is geconcludeerd dat ten opzichte van (strikter) beschermde planten, ongewervelden, amfibieën, reptielen, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en algemene broedvogels de bevindingen en conclusies hetzelfde zijn als de actualisatie van 2011. Hiervoor kunnen dan ook de aanbevelingen van deze actualisatie uit 2011 worden gevolgd. Met betrekking tot de huismus, deze is tijdens het veldbezoek van 2015 niet aangetroffen. Met betrekking tot de kleine modderkruiper worden tevens geen aanvullende maatregelen aanbevolen. Tijdens de actualisatie van 2015 is deze soort niet aangetroffen.
Ook tijdens de Quickscan in 2019 zijn geen beschermde flora en fauna aangetroffen. In januari 2022 heeft een nieuwe actualisatie van de Quickscan plaatsgevonden. Het plangebied is op 25 januari 2022 door een ecoloog bezocht en geïnspecteerd op geschikte groeiplaatsen voor beschermde soorten flora en leefgebied en verblijfplaatsen van fauna.
Planten: Uit eerdere onderzoeken en de NDFF zijn geen beschermde plantensoorten bekend uit de ruime omgeving van het plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn ook geen exemplaren van beschermde plantensoorten waargenomen.
Ongewervelden: De sloten in het plangebied zijn ongeschikt leefgebied voor de groene glazenmaker en platte schijfhoren, omdat krabbenscheer en goed ontwikkelde watervegetatie ontbreken. Een functie van het plangebied voor platte schijfhoren en groene glazenmaker is uitgesloten. Daarnaast is ook gelet op zeggekorfslak, een Rode lijstsoort. In de directe omgeving komt deze soort niet voor. Binnen het plangebied bevindt zich geen boezemwater met brede oeverzones met grote zeggevegetaties. Een functie van het plangebied voor deze soort is uitgesloten.
Vissen: De sloten vormen geen geschikt habitat voor beschermde vissoorten.
Amfibieën: In het plangebied waren ten tijde van het veldwerk tijdelijke plassen ontstaan die in de toekomst mogelijk geschikt zijn als voortplantingswater voor rugstreeppad. Indien rugstreeppad het plangebied koloniseert is het plangebied ook geschikt landhabitat voor deze soort. In de omgeving zijn verder waarnemingen bekend van bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen.
Reptielen: In de ruime omgeving van het plangebied komen geen beschermde soorten reptielen voor (NDFF). Tijdens het veldbezoek en eerdere onderzoeken zijn ook geen waarnemingen gedaan van (sporen van) beschermde reptielen.
Grondgebonden zoogdieren: In de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van algemeen voorkomende soorten zoogdieren zoals bosmuis, bunzing, egel, haas, hermelijn, huisspitsmuis, konijn, vos, woelrat en wezel (Beschermingsregime andere soorten). Voor deze soorten geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.
Vleermuizen: In het plangebied zijn geen bomen of gebouwen met geschikte holtes, spleten of kieren aanwezig die een functie zouden kunnen hebben als verblijfplaats voor vleermuizen. De rijhal van de manege heeft door het ontbreken van een spouwmuur geen gunstig microklimaat voor vleermuizen. De vervallen schuren en caravans zijn open waardoor door tocht ook een ongunstig microklimaat voor vleermuizen ontstaat. Het plangebied is mogelijk onderdeel van het foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Deze functies zijn niet essentieel, omdat voor deze functies belangrijke structuren ontbreken en er in de omgeving (onder meer ten westen van het plangebied) nog voldoende alternatieven aanwezig zijn.
Vogels: In de jonge bomen zijn geen nesten van vogels met een jaarrond nest vastgesteld en deze bomen zijn ook matig geschikt voor roofvogels om in te nestelen. Bij de coniferen aan de rand van het gebied zijn geen roestplekken of braakballen van ransuilen waargenomen. De bebouwing in het plangebied is ook niet geschikt voor gebouwbewonende vogels met een jaarrond beschermd nest als huismus en gierzwaluw. Het plangebied is ook geen essentieel foerageergebied voor vogels met een jaarrond beschermd nest, omdat in de omgeving voldoende alternatief foerageergebied aanwezig is.
Het plangebied heeft geen functie voor vogels met een jaarrond beschermd nest. Daarnaast kan de voorgenomen ingreep in het plangebied zorgen dat broedgevallen van algemene vogelsoorten vernietigd worden, waaronder nesten van oeverzwaluw die mogelijk in depots met bouwzand nestelen tijdens de werkzaamheden.
Bekend is dat in 2011 huismussen in het plangebied zijn aangetroffen die waarschijnlijk een nest hadden in opstallen die later zijn gesloopt. Omdat de sloop heeft plaatsgevonden zonder ontheffing of mitigerende maatregelen, heeft de Omgevingsdienst Midden Holland (ODMH) aangegeven dat er alsnog compenserende maatregelen genomen dienen te worden om bij te dragen aan het duurzaam behouden van de populatie huismussen in Koudekerk aan den Rijn. Om te voldoen aan de eis ten aanzien van de compenserende maatregelen voor huismus dienen verder voor de in een eerder stadium vernietigde nestplaatsen van huismus op het terrein binnen of nabij het bestemmingsplangebied in geschikt maar nog niet (volledig) gekoloniseerd geschikt biotoop 12 huismuskasten gerealiseerd te worden.
Deze actualisatie, waarin tevens verwezen wordt naar voorgaande onderzoeken, is opgenomen in Bijlage 11.
Figuur 5.14. Ligging plangebied ten opzichte van het NNN
Daarnaast zijn de volgende Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied gelegen:
Figuur 5.15. Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Op het gebied van stikstofdepositie is voor de gebruiksfase, op basis van verkeersonderzoek van Goudappel, een berekening voor het gehele bedrijventerrein uitgevoerd (Bijlage 12 Rapportage stikstofdepositie gebruiksfase). Daarnaast is de bouwfase doorgerekend (Bijlage 13 Rapportage stikstofdepositie aanlegfase). Uit deze berekenigen komen geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Wanneer bedrijven zich op de kavels vestigen zal ten behoeven van de omgevingsvergunning bouwen mogelijk een nieuwe stikstofdepositie berekening gevraagd worden.
Het plangebied is geschikt leefgebied voor verschillende algemene soorten vogels. Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels om negatieve effecten op deze soorten - en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb - te voorkomen. Daarnaast wordt geadviseerd maatregelen te nemen om het nestelen van oeverzwaluw in bouwzand te voorkomen. Tevens dienen binnen of nabij het plangebied 12 huismuskasten gerealiseerd te worden als compenserende maatregelen voor de in een eerder stadium vernietigde nestplaatsen.
Het plangebied heeft momenteel geen functie voor de rugstreeppad, maar kolonisatie door de soort in de toekomst is niet uitgesloten. Door preventief actie te ondernemen om rugstreeppadden te weren uit het plangebied, kan een aanvullend onderzoek naar deze soort en een mogelijke ontheffingsaanvraag voorkomen worden. Door bijvoorbeeld het ontstaan van ondiepe plassen structureel te voorkomen of door het plaatsen van een paddenscherm.
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. Hieronder staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied en van het stedenbouwkundig plan voor Rijnpark zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. Per artikel van de planregels wordt in de volgende vier paragrafen een korte toelichting gegeven. Deze paragrafen komen overeen met de hoofdstukken van de planregels.
Hoofdopzet
Voorliggend plan maakt geen nieuwe woningen meer mogelijk, maar herstelt enkel de eerder door de Raad van State vernietigde plandelen. Voor het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein is gekozen voor een globale bestemming. Dit biedt flexibiliteit bij de uiteindelijke detaillering van de plannen voor Rijnpark.
Naast het nieuwe woongebied is de directe omgeving van het Rijnpark in dit bestemmingsplan opgenomen. Dit betreft de nabij gelegen bedrijven en kassen. Deze gronden zijn voorzien van een bestemmingsregeling die nauw aansluit bij het bestaande gebruik. Hiermee wordt voorkomen dat nieuwe soorten bedrijven zich kunnen vestigen op de nabijgelegen bedrijfsterreinen, waarmee extra hinder zou kunnen ontstaan voor de toekomstige bewoners van Rijnpark.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover in de regels begrippen worden gebruikt die niet in dit artikel staan vermeld, wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Voor zover mogelijk is de standaardbegrippenlijst van de gemeente Alphen aan den Rijn toegepast. Hiermee wordt beoogd dezelfde begrippen in verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente op dezelfde wijze uit te leggen. Daarnaast kent dit plan een aantal specifieke begrippen, zoals die voor bitumenemulsiebedrijf.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels. Het gaat om een standaarduitleg, die overeenkomt met de landelijke standaard voor de wijze van meten.
Artikel 3 Bedrijf
Deze bestemming is van toepassing op de gronden van het nieuwe bedrijventerrein Rijnpark. Voor de gronden zijn op de verbeelding contouren opgenomen waarbinnen de diverse milieucategorieën in het kader van de bedrijf- en milieuzonering toelaatbaar zijn, onderverdeeld naar contouren met maximaal categorie 2 tot en met contouren van maximaal categorie 3.2. Deze lijst maakt onderdeel uit van de planregels.
Voor de gronden zijn geen bouwvlakken opgenomen omdat de precieze verkaveling van het bedrijventerrein nog niet bekend is. Dit geldt ook voor de verkeer-, groen- en waterstructuur, wat ook mogelijk wordt gemaakt in de bestemming bedrijf - 2.
Artikel 4 Groen
Op de gronden met de bestemming 'groen; zijn naast gras, laanbeplanting, paden, vijvers, bosschages, ook geluidwerende voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Artikel 5 Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is van toepassing op de Hoogewaard en de hoofdontsluiting in Rijnpark. Hier is een gebiedsontsluitingsweg toegestaan, dat wil zeggen een weg bedoeld voor zowel de doorgaande verkeersstromen als de uitwisseling van en naar het bedrijventerrein. Palen en masten zijn hier toegestaan tot een hoogte van tien meter.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Deze bestemming is bedoeld om de archeologische belangen in het plangebied te beschermen. Het gaat hier om een zogenaamde 'dubbelbestemming', die voorrang heeft op de normale bestemmingen. In deze bestemming is bepaald dat het uitvoeren van grondwerkzaamheden die zijn opgesomd alleen mogelijk is indien er een vergunning is verleend. De ondergrens waarbij géén vergunning nodig is conform het gemeentelijk beleid voor gebieden met een hoge archeologische waarde of een hoge archeologische verwachting is gezet op 100 m2. Als er dus werkzaamheden worden uitgevoerd met een kleiner grondoppervlak is geen vergunning nodig. Ook als er sprake is van normaal onderhoud, is geen vergunning nodig.
Voorwaarde voor het verkrijgen van de vergunning is in de eerste plaats het laten uitvoeren van een archeologisch onderzoek. Afhankelijk van de uitkomst van dit onderzoek kan de gemeente verschillende eisen stellen om eventuele archeologische resten veilig te stellen. Denk daarbij aan het 'in situ' bewaren (in de grond laten zitten, maar wel karteren) of het opgraven. Het is mogelijk dat er niets wordt aangetroffen. In een dergelijk geval kan soms de conclusie worden getrokken dat het onderzochte gebied géén archeologische waarde heeft. Het is ook mogelijk dat blijkt dat de archeologische verwachtingswaarde verder reikt dan de bestemming.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Ter bescherming en veiligstelling van de waterkering langs de Oude Rijn is de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Binnen dit gebied kan slechts worden gebouwd, indien duidelijk is dat er geen (onevenredig) nadelige gevolgen zijn voor de waterkering. Hetzelfde geldt voor de uitvoering van werken en werkzaamheden, zoals het afgraven van grond of het aanbrengen van diepwortelende beplanting.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is bedoeld om te voorkomen dat hetzelfde perceel onbedoeld meermaals in beschouwing wordt genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning. Hierdoor zou de situatie kunnen ontstaan dat er bebouwing wordt toegelaten, die de maximale maatvoering in het bestemmingsplan (bijvoorbeeld maximaal vloeroppervlak) in totaliteit overschrijdt.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
In deze regel is bepaald dat kleine overschrijdingen van ondergeschikte bouwonderdelen buiten beschouwing worden gelaten.
Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
In deze regel is bepaald dat dakopbouwen zijn toegestaan tot een hoogte van 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 40% van het dak.
Ondergronds bouwen
Dit lid bevat regels voor ondergronds bouwen. In principe is onderkeldering van gebouwen toegestaan, mits niet dieper dan 3,5 meter onder de grond wordt gebouwd.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Voor een expliciete handhavingsgrond is in dit artikel een aantal vormen van verboden gebruik opgesomd, zoals gebruik als stortplaats voor afval of het gebruik als seksinrichting.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden regels gegeven voor de algemene aanduidingen 'geluidzone - industrie', 'milieuzone - geurzone' en 'vrijwaringszone - vaarweg'.
Geluidzone - industrie
Gronden met de aanduiding 'geluidzone - industrie' behoren tot de geluidzone van het bedrijventerrein Hoogewaard. Voor geluidgevoelige bestemmingen in deze zone moeten hogere geluidwaarden dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) worden vastgesteld.
Vrijwaringszone - vaarweg
Gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn gelegen binnen de vrijwaringszone van de provinciale vaarweg. Nieuwe bouwwerken of opgaande beplanting zijn uitsluitend toegestaan als deze geen verstoring veroorzaken van de zichtlijnen voor de scheepvaart en de bedienings- en begeleidingsobjecten.
Milieuzone - Geurzone
Gronden met de aanduiding 'milieuzone - geurzone' behoren tot de geurzone van 1,5 OU/m3 als 98-percentiel van bitumenemulsiebedrijf Latexfalt dat producten (polymeerbitumen, bitumenemulsies e.d.) vervaardigt voor vloeren, wegenbouw, daken en industrie. Deze geurcontour bepaald waar de vestiging van (solitaire) kantoren mogelijk is. Voor deze bestemmingen is de geurnorm 1,5 OU/m3 als 98-percentiel. Dat betekent dat binnen de aanduiding 'milieuzone - geurzone' wel bedrijven toegestaan zijn, maar geen solitaire kantoren.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit plan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor geringe afwijkingen ten aanzien van bouwwerken, maten en bebouwingspercentages met niet meer dan 10%, het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van algemene voorzieningen en het plaatsen van zendmasten of -antennes voor telecommunicatie rondom infrastructuur danwel bebouwd gebied.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In dit plan is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen voor het wijzigen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is het mogelijk het plan op ondergeschikte onderdelen te wijzigen (kleine wijzigingen in de ligging van bestemmingsgrenzen).
Artikel 14 Parkeren
In dit artikel zijn de regels aangaande parkeren geregeld.
Artikel 16 Overgangsrecht
In dit artikel staan de regels, die betrekking hebben op het overgangsrecht:
bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels. Tevens mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Artikel 17 Slotregel
Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.
Grondexploitatiewet
De Wet ruimtelijke ordening (Wro), Afdeling 6.4 Grondexploitatie, artikel 6.12 lid 1 geeft de verplichting van de gemeenteraad aan om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd (via bijvoorbeeld een anterieure exploitatieovereenkomst) en/of het stellen van eisen en regels en/of een fasering noodzakelijk is.
Geen noodzaak vaststellen exploitatieplan
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft een anterieure exploitatieovereenkomst afgesloten met Rijnpark Ontwikkeling B.V. In deze anterieure overeenkomst zijn onder meer afspraken gemaakt over het kostenverhaal en verrekening van planschade. Het kostenverhaal is hiermee voldoende verzekerd. Het is dan ook niet nodig om voor dit bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.
Het gemeentebestuur streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht het gemeentebestuur veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Dit hoofdstuk over de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid' gaat nader in op de maatschappelijke dialoog die in het kader van het bestemmingsplan zal plaatsvinden
Het ontwerpbestemmingsplan is met het oog op artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening op 20 maart 2023 voor overleg toegezonden aan:
- Provincie Zuid-Holland
- Hoogheemraadschap van Rijnland
- Kamer van Koophandel Rijnland
- Gasunie
- Tennet
- Liander N.V.
- Prorail
- Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
- Rijkswaterstaat dienst Zuid-Holland
- Pipeline Control
- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Er zijn 5 reacties ontvangen. In hoofdstuk 3 van de 'Nota van zienswijzen/vooroverleg en ambtshalve aanpassingen' (Bijlage 14) zijn deze reacties samengevat en beantwoord. De reacties van de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben geleid tot aanpassing van respectievelijk paragraaf 4.2.2. en paragraaf 5.12 van de toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 23 maart 2023 tot en met 3 mei 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 9 zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn binnen de termijn van terinzagelegging ontvangen en juist geadresseerd. De zienswijzen zijn hiermee ontvankelijk. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ontvangen zienswijzen samengevat en beantwoord in hoofdstuk twee van de 'Nota van zienswijzen/vooroverleg en ambtshalve aanpassingen' (Bijlage 14)