Plan: | Molenbiotopen 2023 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.BVmolenbiotopen-VA01 |
De huidige molenbeschermingsregels in de bestemmingsplannen c.q. beheersverordeningen van Alphen aan den Rijn zijn niet meer actueel. Dat betekent dat de molens -ingeval van bouwplannen in de nabijheid van de molens- niet afdoende beschermd kunnen worden en er onomkeerbare situaties kunnen ontstaan. Dit dient voorkomen te worden.
Bescherming van de molens ziet enerzijds op waarborging van vrije windvang en anderszijds op het zicht op de molen. Het doel van deze "Beheersverordening Molenbiotopen 2023" is om de molenbeschermingsregels weer in lijn te brengen met hetgeen is beschreven in de provinciale omgevingsverordening, zodat de molens weer op een juiste wijze zijn beschermd.
Deze beheersverordening geldt voor de gehele gemeente Alphen aan den Rijn en hangt als een soort paraplu boven alle beheersverordeningen. De beheersverordeningen die betrokken zijn bij deze beheersverordening staan genoemd in Bijlage 1 bij de Regels.
In deze beheersverordening worden de molenbiotopen vastgelegd. Op de betrokken gronden blijven de bestaande regels (die zien op andere functies van de gronden) uit de geldende beheersverordeningen van toepassing. In aanvulling op deze regels geldt de aangepaste beschermingsregel voor de molenbiotopen.
Er worden twee ruimtelijke plannen in procedure worden gebracht. Hierbij wordt het bestemmingsplan Molenbiotopen als ontwerp in procedure gebracht voor die delen in de gemeente waar reeds bestemmingsplannen van toepassing zijn en wordt de beheersverordening Molenbiotopen voor die delen in de gemeente waar beheersverordeningen van toepassing zijn. In onderstaand figuur is weergegeven hoe deze gebieden ten opzichte van elkaar liggen.
De keuze voor het in procedure brengen van twee ruimtelijke plannen heeft nadrukkelijk geen gevolgen voor de inhoud en doelstelling, te weten een gelijkluidende aanvulling te doen in alle onderliggende bestemmingsplannen en beheersverordeningen ten aanzien van de bescherming van de molenbiotopen, mede ter voorbereiding op de Omgevingswet. Het bestemmingsplan en de beheersverordening komen dan ook inhoudelijk geheel overeen.
Afbeelding: Plangebied en inzicht in onderscheid beheersverordening en bestemmingsplan (inclusief
molenbiotopen)
De beheersverordeningen die betrokken zijn bij deze herziening staan genoemd in Bijlage 1 bij de Regels.
De beheersverordening bestaat uit een verbeelding, regels, bijlage en een beknopte toelichting. Op de verbeelding zijn de molens en de daarbij behorende molenbiotopen ingetekend. De regels geven weer waar rekening mee moet worden gehouden om de molens op een zo goed mogelijke manier te beschermen. De toelichting bij deze beheersverordening is beknopt gehouden, hetgeen te maken heeft met het feit dat deze planherziening voornamelijk ziet op een aanpassing van reeds bestaande regels, die over het algemeen weinig tot geen effect hebben op de directe omgeving. Slechts in enkele situaties was sprake van het geheel ontbreken van een molenbiotoop, te weten in de beheersverordeningen Heimanswetering, De Vork en De Schans.
In de toelichting wordt het beleidskader geschetst (hoofdstuk 2), wordt ingegaan op relevante omgevingsaspecten (hoofdstuk 3) en komen de juridische aspecten aan de orde (hoofdstuk 4). Ook de economische aspecten (hoofdstuk 5) en de resultaten van de reacties in het kader van de procedure komen aan de orde (hoofdstuk 6).
In dit hoofdstuk wordt het relevante Europees-, rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
Cultuur en erfgoed zijn de dragers van de identiteit van plekken en van Nederland, hebben een positief effect op het vestigingsklimaat en zijn belangrijk voor het toerisme. Cultuur en erfgoed omvat onder meer monumenten, archeologie en cultuurlandschappen uit verschillende perioden van onze geschiedenis. Maatschappelijk is er een duidelijke behoefte aan een herkenbare, betekenisvolle leefomgeving.
De aanwezigheid van cultuur en erfgoed heeft een positief effect op de herkenbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving en kan bij veranderingen werken als katalysator, met het verhaal van de plek als bindmiddel. De ambitie om cultuur en erfgoed voor toekomstige generaties te behouden en in stand te houden, kan op gespannen voet staan met de wens tot verandering en intensivering van het gebruik van de leefomgeving door bijvoorbeeld de energietransitie, economische groei en demografische ontwikkelingen. Deze spanning uit zich onder meer in verlies aan landschappelijke en culturele waarden of in leegstand van waardevol erfgoed. Toch kunnen ervaringen uit het verleden allerlei oplossingen bieden voor hedendaagse vraagstukken Om monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en andere waardevolle gebieden voor toekomstig gebruik aantrekkelijk te houden, zal op slimme wijze moeten worden omgegaan met de noodzakelijke verduurzaming ervan. De ambitie is dat ontwerp, architectuur, cultuur en erfgoed inspireren en mede richtinggevend zijn bij de toekomstige inrichting van de leefomgeving en daarmee bijdragen aan onze identiteit.
Doorwerking nationale omgevingsvisie in plangebied
Deze 'beheersverordening Molenbiotopen 2023' beschermt de molens gelegen binnen het grondgebied van Alphen aan den Rijn. Bescherming ziet enerzijds op waarborging van vrije windvang en anderzijds het zicht op de molen. Met name het zicht op de molen is van essentieel belang ten aanzien van de herkenbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving zoals in de nationale omgevingsvisie wordt omschreven en toegekend aan cultuur en erfgoed.
De provincie Zuid- Holland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening anticipeert de provincie op de Omgevingswet.
De meest recente versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is de geconsolideerde versie van 1 april 2023. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in zes ambities:
- Naar een klimaatbestendige delta;
- Naar een nieuwe economie: the next level;
- Naar een levendige meerkernige metropool;
- Energievernieuwing;
- Best bereikbare provincie;
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities en relevante beleidsopgaven uit de Omgevingsvisie van Zuid-Holland.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Zuid- Holland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Zuid- Holland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. Op 1 april 2023 is, naast de Omgevingsvisie, ook de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.
Ook met betrekking tot de bescherming van molens zijn regels opgenomen (artikel 6.25). Daarnaast is Kaartbeeld 15 uit de Omgevingsverordening relevant, het betreft het kaartbeeld over Cultureel Erfgoed.
Doorwerking Provinciale omgevingsverordening in plangebied
Artikel 6.25 van de provinciale omgevingsverordening betreft een zogenaamde instructieregel. Dit betekent dat gemeenten een dergelijke regel moeten verwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen). Voorliggende 'beheersverordening Molenbiotopen 2023' geeft invulling aan deze instructieregel. Met de beheersverordening worden de molens -gelegen binnen het grondgebied van Alphen aan den Rijn- op een juiste wijze beschermd.
Op 27 januari 2022 heeft de gemeenteraad Alphen aan den Rijn de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn "Groene gemeente met lef!" (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie is een visie-document waarin de langetermijnkeuzes van de gemeente zijn beschreven voor de fysieke leefomgeving. Gemeente Alphen aan den Rijn richt zich daarbij op ontmoeten en verbinden, duurzaam en groen en vitaal wonen en leven. De omgeving is alles buitenshuis, dus alles wat nodig is om te wonen, te werken, te leren en te ontspannen of sporten. Het gaat bijvoorbeeld over lucht en water, wegen en gebouwen.
De omgevingsvisie gaat uit van 5 integrale ontwikkelrichtingen/thema's, waarvan de gemeente de ambitie heeft gesteld deze thema's zo goed mogelijk uit te voeren. De volgende 5 thema's komen aan bod in de Omgevingsvisie:
Deze ontwikkelrichtingen zijn gebaseerd op de identiteit en kwaliteiten van Alphen aan den Rijn in combinatie met de trends en ontwikkelingen die momenteel van belang zijn.
Belangrijke kernkwaliteiten van Alphen aan den Rijn zijn landschap en cultuurhistorie, waarbij molens een belangrijke (beeldbepalende) rol spelen. De omgevingsvisie heeft als doel deze (kern)kwaliteiten te beschermen en toekomstige ontwikkelingen uit te dagen aan deze kwaliteiten bij te dragen.
Doorwerking gemeentelijke omgevingsvisie in plangebied
De beheersverordening Molenbiotopen 2023 heeft ten doel de molenbeschermingsregels te actualiseren, zodat de molens weer op een juiste wijze zijn beschermd. Dit draagt bij aan de bescherming van de (kern)kwaliteiten landschap en cultuurhistorie uit de gemeentelijke omgevingsvisie.
Alphen aan den Rijn heeft al haar cultuurhistorisch waardevolle elementen in een cultuurhistorische waardenkaart gevat. Deze kaart is een overzicht van bovengrondse cultuurhistorische elementen zoals beschermwaardige panden (zoals de molens), dorpsgezichten en landschappen. Ter bescherming en instandhouding van deze cultuurhistorische elementen is op 27 januari 2022 een bestemmingsplan en beheersverordening Cultuurhistorie door de gemeenteraad vastgesteld.
Tevens wordt momenteel gewerkt aan een Erfgoedvisie ter verdere bescherming van het erfgoed dat Alphen aan den Rijn rijk is.
Doorwerking waardenkaart, bestemmingsplan en beheersverordening in plangebied
De beheersverordening Molenbiotopen 2023 behelst molenbeschermingsregels die de vrije windvang en het zicht op de molen moeten waarborgen. Deze beheersverordening werkt aanvullend de beheersverordening Cultuurhistorie.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een beheersverordening rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in de beheersverordening ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
Gemeente Alphen aan den Rijn heeft in 2017 het archeologiebeleid van de drie voormalige gemeenten (Alphen aan den Rijn, Rijnwoude en Boskoop) geharmoniseerd. De nieuwe archeologische waardenkaart is vervolgens verwerkt in een Paraplubestemmingsplan Archeologie. Deze is in 2019 vastgesteld en geldt als het vigerende beleid op het gebied van archeologie.
Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
Er zijn geen werkzaamheden of wijzigingen aan de molens gepland. De beheersverordening maakt ook geen ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige situatie.
De meeste molens (16 van de 18 molens) liggen in een zone met een hoge archeologische verwachting. Vanaf het middelpunt van de locatie is een buffer van 50 m getrokken. Hier geldt de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3: voor plangebieden groter dan 100 m² en werkzaamheden dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het omliggende gebied kan een andere verwachting met bijbehorende criteria en dubbelbestemming hebben.
De uitzonderingen zijn de Honsdijksemolen en de Groenendijkse Molen:
Voor de vaststelling van deze beheersverordening is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Bij toekomstige ontwikkelingen is dit mogelijk wel het geval.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. Gemeente Alphen aan den Rijn beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
Het aspect bodem voldoet aan de bestemming en het gebruik van de locaties omdat er geen verandering van bestemming en/of nieuwbouw plaats vindt.
Bij werkzaamheden in en/of op de bodem moet rekening worden gehouden met het volgende:
Het aspect bodem voldoet aan de bestemming en het gebruik van de locaties omdat er geen verandering van bestemming en/of nieuwbouw plaats vindt.
Bij werkzaamheden in en/of op de bodem moet rekening worden gehouden met het volgende:
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de Wet natuurbescherming (Wnb), Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten de Omgevingsverordening Zuid-Holland, Natuurbeheerplan 2024 en de verordening Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland.
Bij ontwikkelingen moet een ecologische quickscan uitgevoerd worden om te bepalen of beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in een plangebied. Als blijkt dat beschermde natuurwaarden geschaad kunnen worden dan is een nader onderzoek nodig om vast te stellen of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
Als het initiatief deze beschermde natuurwaarden niet aantast, wordt het project conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval moet de initiatiefnemer rekening houden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 1.11) van de Wnb. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna heeft, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Stikstof
Nadat de Raad van State de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) heeft afgekeurd, heeft het Rijk per 1 juli 2021 een nieuwe aanpak vastgesteld in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn). Deze wet regelt nu de vergunningplicht bij stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De regels algehele vrijstelling voor eenmalige bouw- en aanlegactiviteiten bij alle bouwsectoren is per 2 november 2022 niet langer van kracht. Zowel de bouw als gebruiksfase van activiteiten en ontwikkelingen moeten worden beoordeeld op vergunningplicht.
Er zijn geen werkzaamheden of wijzigingen aan de molens gepland. De beheersverordening maakt ook geen ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige situatie. Ecologisch onderzoek en/of het uitvoeren van een stikstofberekening is daarom niet nodig. Schade aan beschermde soorten en gebieden is bij voorbaat uitgesloten.
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidsniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh), spoorwegen (art. 1 Wgh en art 1.3 Bgh) en industrieterreinen (art. 40 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):
Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Een molen is geen geluidsgevoelige bestemming. De beheersverordening maakt ook geen ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige situatie. Een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig. Voor het eventuele geluid dat de molen zelf maakt is geen toetsingskader. Het aspect geluid is dan ook niet relevant voor dit plan.
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 1.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24- uursgemiddelde |
Opmerkingen |
Stikstofdioxide (NO2) | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
Fijnstof (PM10) | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
Fijnstof (PM2,5) | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. |
Tabel 1: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Er vindt geen verandering van bestemming en/of nieuwbouw plaats. Het plan leidt dus niet tot extra verkeersbewegingen. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's.
Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden vastgelegd. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Met de komst van de Omgevingswet (01-01-2024) komt er ook een gemoderniseerde aanpak van het externe veiligheidsbeleid. Ondanks dat de Omgevingswet nog niet van kracht is, kan er nu al geanticipeerd worden op de gemoderniseerde aanpak omgevingsveiligheid. Dit plan is reeds vanuit het perspectief van de Omgevingswet bekeken.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis" voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Het betreft niet de realisatie van een nieuwe risicobron of van nieuwe gevoelige bestemmingen. Externe veiligheid is voor dit plan niet van toepassing.
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering 2009 (verder de publicatie). Volgens de publicatie gelden voor de verschillende functies z.g.n. richtafstanden. Indien de omgeving als gemengd gebied kan worden beschouwd kan de richtafstand met één stap terug verkleind worden. Wanneer woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen zich buiten de richtafstand bevinden is verder onderzoek in principe niet noodzakelijk.
De molens betreffen, vanuit Bedrijven en Milieuzonering bezien, geen milieubelastende activiteiten. Ook betreffen de molens geen milieugevoelige activiteiten. Het paraplubestemmingplan heeft een conserverend karakter. Dit betekent dat de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Ook vindt er geen verandering van bestemming plaats.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.
1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
De beheersverordening heeft een converserend karakter. Dit betekend dat de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Ook vindt er geen verandering van bestemming plaats. Een m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-plicht is niet aan de orde.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnlandrioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur 2020 en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
Maar ook aan:
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Gemeentelijk beleid - Gemeentelijk Watertaken Programma (2020-2024)
In het Gemeentelijk Watertaken Programma (kortweg GWP) is opgenomen hoe de gemeente invulling geeft aan haar gemeentelijke watertaken. Hierin is onder meer het beleid rondom riolering opgenomen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het Gemeentelijk Watertaken Programma (GWP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Omdat in deze beheersverordening slechts beschermingszones zijn opgenomen voor de molens en er geen afzonderlijke bouwmogelijkheden worden gecreëerd, wordt er verder geen aandacht besteedt aan de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Deze beheersverordening bestaat uit een verbeelding, planregels, bijlage en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van de beheersverordening. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van deze beheersverordening geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan/ beheersverordening ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan/ beheersverordening. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan/ beheersverordening.
De verbeelding van dit bestemmingsplan/ beheersverordening geeft de molenbiotopen van alle -binnen Alphens grondgebied gelegen- molens weer. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).
De regels geven weer waar rekening mee moet worden gehouden om de molens op een zo goed mogelijke manier te beschermen. Het betreft een beperkte set aan regels, aangezien deze beheersverordening slechts een enkel onderdeel regelt (bescherming van de molenbiotopen). Deze beheersverordening werkt aanvullend op de reeds geldende beheersverordeningen, hetgeen betekent dat de andere bestemmingen en/of aanduidingen onverkort van toepassing blijven.
De volgende regels zijn opgenomen:
Artikel 1 Toepassingsverklaring
In dit artikel is bepaald waar de beheersverordening betrekking op heeft. De verbeelding geeft de gronden weer waar de molenbiotopen op rusten. In de regels zijn voorschriften opgenomen die gelden binnen deze beschermingszone, met als doel de (belangen van de) molen te beschermen. Bescherming ziet op het aspect vrije windvang en gaat over het functioneren van de molen. Het andere te beschermen aspect betreft het zicht op de molen zelf, en gaat dus meer over de uitstraling van de molen in het landschap.
Tenslotte regelt dit artikel dat de beheersverordening Molenbiotopen aanvullend werkt, en de overige regels die rusten op de gronden (en zijn opgenomen in andere beheersverordeningen) onverkort van toepassing blijven.
Artikel 2 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen opgenomen die terugkomen in de regels. Er is bewust niet ingegaan op de wijze van meten, aangezien dit al duidelijk omschreven staat in artikel 4. Wel is voor de duidelijkheid nog een afbeelding toegevoegd die duidt waar rekening mee moet worden gehouden bij de toepassing van de regels.
Afbeelding inzake toepassing van de regels molenbiotopen
Artikel 3 Anti-dubbeltelregel
In artikel 3 is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Artikel 4 Algemene aanduidingsregels
Artikel 4 sub a regelt specifiek welke regels uit de oude beheersverordeningen worden vervangen door de nieuwe regels uit de beheersverordening Molenbiotopen 2023.
Artikel 4 sub b geeft aan dat -daar waar niets is geregeld ten aanzien van bescherming van de molenbiotoop- de regels worden toegevoegd en op deze wijze de molenbiotopen dus worden beschermd. Dit betreft een situatie, namelijk de Vrouwgeestmolen, Heimansbuurt 1 te Alphen aan den Rijn.
Artikel 4.1 Vrijwaringszone- molenbiotoop
Artikel 4.1 betreft de kern van deze beheersverordening en beschrijft welke regels er gelden binnen de op de verbeelding aangegeven molenbiotopen. Onderscheid wordt gemaakt in twee situaties, waarbij de afstand vanaf het middelpunt van de molen bepalend is.:
De afbeelding zoals opgenomen bij de artikelsgewijze toelichting van artikel 2 is behulpzaam bij het beschouwen van de elementen zoals genoemd in dit voorschrift.
In de tweede situatie is van belang te beschouwen waar de molen zich bevindt in het plangebied en hoe ver de molenbiotoop reikt. Indien de reikwijdte strekt tot over de grens van het bestaand stads- en dorpsgebied, gelden verschillende rekenmethodes.
Verder is in dit artikel een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de hiervoor uitgelegde regel voor wat betreft de activiteit bouwen. Hiervoor is een omgevingsvergunning nodig, waarbij de bevoegdheid tot het afgeven daarvan ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Een dergelijke omgevingsvergunning kan alleen verleend worden als:
Deze afwijkingsmogelijkheid betreft een 'of' opsomming, hetgeen inhoudt dat ofwel het 1e argument ofwel het 2e argument gevolgd kan worden bij de afweging of kan worden afgeweken van de beschermingsregels.
Voorts is van belang dat in dergelijke situaties de provincie om advies kan worden gevraagd. Uiteindelijk is het college van burgemeester en wethouders die verantwoordelijk is voor de inhoudelijke belangenafweging.
Artikel 5 Overgangsrecht bouwwerken (5.1) en gebruik (5.2)
In dit artikel is bepaald hoe moet worden omgegaan met overgangsrechtelijke situaties.
Artikel 6 Slotregel
In dit artikel is bepaald hoe deze beheersverordening wordt genoemd.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Met de onderhavige herziening worden geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het is dan ook niet nodig om de plankosten te verhalen of een exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen en in procedure brengen van de beheersverordening worden gedragen door Gemeente Alphen aan den Rijn. Gezien het bovenstaande wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd geacht.
Vooroverleg met partners van de gemeente vloeit voort uit de Wet ruimtelijke ordening. Het overleg is echter ook niet meer dan vanzelfsprekend, immers als overheden/instanties onderling dien je er zorg voor te dragen dat op omgevingsgebied de diverse onderwerpen goed op elkaar zijn afgestemd en met elkaar in overeenstemming zijn.
Over het voorontwerp van dit plantype is , overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. De resultaten van dit vooroverleg zijn in een separate Nota van Vooroverleg opgenomen, waarbij tevens is aangegeven wat met de reacties is gedaan. De aanpassingen zijn reeds verwerkt in de ontwerpbeheersverordening.
Dit ruimtelijke plan raakt direct de belangen van de eigenaren van de betreffende molens. Daarom is ook met de eigenaren van de molens (al dan niet via de Rijnlandse Molenstichting) vooroverleg gevoerd.
De resultaten van dit vooroverleg zijn in een separate Nota van Vooroverleg opgenomen, waarbij tevens is aangegeven wat met de reacties is gedaan. De aanpassingen zijn reeds verwerkt in het ontwerp-beheersverordening.
Van 19 oktober 2023 tot en met 1 november 2023 heeft het ontwerpplan ter inzage gelegen. Naar aanleiding hiervan is één inspraakreactie ingekomen. In Bijlage 1 , overzicht indiener inspraakreactie, is de ingediende inspraakreactie weergegeven. In Bijlage 2 Nota van beantwoording inspraakreactie is op de reactie ingegaan en tevens is aangegeven of het plan is aangepast.