direct naar inhoud van 4.5 Externe veiligheid
Plan: De Tweeklank
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1672.BPHRTweeklank-VG01

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Aanleiding

Voor externe veiligheid is een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van de beoogde schoollocatie de volgende risicobronnen aanwezig zijn:

  • 1. het transport van gevaarlijke stoffen over de N11;
  • 2. het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Leiden-Alphen aan den Rijn;
  • 3. een ondergrondse hogedrukaardgasleiding1.

Andere risicobronnen zijn niet in de omgeving aanwezig.

4.5.2 Inventarisatie risicobronnen

Het plan betreft de vernieuwbouw van een basisschool en een buitenschoolse opvang (BSO). Een basisschool en een BSO moeten beschouwd worden als een kwetsbare bestemming met verminderd zelfredzamen.

Transport van gevaarlijke stoffen N11

Voor een transportroute geldt een zone van 200 meter waarbinnen beperkingen aan het gebruik van de ruimte gesteld kunnen worden (zie Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004 en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van 2006) en waarvoor in principe een groepsrisicoverantwoording nodig is. De afstand van de N11 tot de beoogde schoollocatie is ca. 400 meter. De conclusie is dat de N11 geen invloed heeft op de schoollocatie.

Transport van gevaarlijke stoffen spoorlijn

De marktprognose vervoerscijfers 2010-2020 van ProRail voorziet geen transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorlijn. Incidenteel kan er, in geval van omleidingen, een transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit geeft geen significante externe veiligheidsrisico's. Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor is dus geen belemmering voor de tijdelijke schoollocatie.

Hogedrukaardgasleiding

Voor de gastransportleiding is een plaatsgebonden risicoberekening uitgevoerd door de Kema. De berekening wijst uit dat voor de beschouwde situatie geen 10-6 contouren aanwezig zijn. De schoollocatie ligt op ca. 270 meter van de ondergrondse hogedrukaardgasleiding. De leiding heeft een invloedsgebied voor het groepsrisico van 430 meter. De schoollocatie ligt derhalve buiten de PR=10-6-contour, maar binnen het invloedsgebied.

Conclusie

Uit de inventarisatie blijkt dat de school binnen het invloedsgebied van de ondergrondse hogedrukaardgasleiding ligt. Andere risicobronnen zijn niet relevant.

4.5.3 Regelgeving

Algemeen

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van deze activiteiten met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico2 (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico3 (GR).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de N11 en de spoorlijn zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004 (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing.

Voor de ondergrondse hogedrukaardgasleiding geldt de Circulaire 'Zonering langs hogedruk aardgasleidingen' uit 1984. Op 28 augustus 2009 is het ontwerp-Besluit externe veiligheid buisleidingen4 (Bevb) gepubliceerd. In dit besluit wordt eenzelfde risicobenadering opgenomen als voor inrichtingen geldt. De grenswaarde voor het PR wordt 10-6; voor het GR zal de oriëntatiewaarde en de verantwoordingsplicht van toepassing worden. Om saneringssituaties te voorkomen heeft het (nieuwe) Ministerie van Infrastructuur en Milieu geadviseerd om te anticiperen op deze nieuwe regelgeving.

Bij de beoordeling van dit plan is geanticipeerd op het van kracht worden van het Bevb.

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR=10-6contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. Het groepsrisico moet verantwoord worden door het bevoegd gezag. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico vanwege het transport over de weg danwei via buisleidingen wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-6 per jaar, en met de kans op 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-8 per jaar.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

4.5.4 Beoordeling

De "verantwoording groepsrisico" is hieronder opgenomen. Het advies van de Regionale Brandweer zal in de bijlage bij deze toelichting worden opgenomen.

4.5.4.1 Plaatsgebonden risico

De planlocatie bevindt zich niet binnen een PR=10-6 contour van een risicobron. Het PR is niet relevant voor dit plan.

4.5.4.2 Verantwoording groepsrisico

Hoogte groepsrisico

Door de Gasunie/KEMA is een risicoberekening uitgevoerd voor deze hogedrukaardgasleiding. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in een notitie5 . In de risicoberekening is uitgegaan van de bestaande situatie en van de toekomstige situatie. De toekomstige situatie is inclusief de ontwikkeling van de nieuwe woonwijken Westvaartpark en Oostvaartpark en de ontwikkeling van het bedrijventerrein Prinsenschouw. De bestaande school De Tweeklank aan de Da Costasingel is zowel voor de huidige als de toekomstige situatie met 265 personen meegenomen in de risicoberekening.

In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van een basisschool met 13 lokalen en een BSO. De basisschool en de BSO zijn niet tegelijk geopend. Het maximaal aantal aanwezige personen zal, uitgaande van 30 leerlingen per klas, in de eindsituatie ca. 400 bedragen.

Het aantal van 265 personen waarmee in de GR-berekening is gerekend is voor beide situaties lager dan de beoogde eindsituatie. Hierdoor zullen het groepsrisico en het aantal berekende dodelijke slachtoffers iets stijgen ten opzichte van de nu berekende huidige situatie. De oriëntatiewaarde zal, vanwege de geringe toename van het aantal personen naar verwachting niet overschreden worden.

In de toekomstige situatie is rekening gehouden met een aantal nieuwe ontwikkelingen, waaronder 2 nieuwe woonwijken Westvaartpark en Oostvaartpark. Omdat deze nieuwe ontwikkelingen nog niet zijn gerealiseerd en ook niet planologisch zijn vastgelegd, hoeft hiermee nog geen rekening gehouden te worden bij de beoordeling van dit plan. Om deze reden kan uitgegaan worden van de door de Gasunie uitgevoerde berekeningen voor de huidige situatie.

In de huidige situatie wordt de OW niet overschreden. Het berekende groepsrisico ligt op 0,9 * OW. Het aantal berekende dodelijke slachtoffers bedraagt 700 bij een kans van 1*10-8.

De schoollocatie ligt in het gebied waar volgens de risicoberekening het hoogste risico heerst. Door de planvorming stijgt het aantal personen binnen het invloedsgebied.

Gelet op het bovenstaande zullen de hoogte van het groepsrisico en het aantal dodelijke slachtoffers dan ook niet significant wijzigen. In principe is een verantwoording van het groepsrisico niet nodig. In dit geval gaat het echter om kwetsbare groep. Kinderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Niet alle basisschoolleerlingen zijn immers in staat om zelfstandig, zonder begeleiding te vluchten. Om deze reden is het groepsrisico toch verantwoord.

Verantwoording groepsrisico

Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt een onderverdeling gemaakt naar verschillende typen maatregelen die getroffen kunnen worden. Deze maatregelen zijn bronmaatregelen, ruimtelijke en bouwkundige maatregelen, rampenbestrijding en zelfredzaamheid.

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen zijn maatregelen die bij de ondergrondse hogedrukaardgasleiding getroffen kunnen worden om de risico's te beperken. Wij zullen binnenkort in overleg met de Gasunie treden om te onderzoeken of er, en zo ja welke bronmaatregelen aan de leiding mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van extra beveiligingsmaatregelen. Hierbij zullen tevens overige (grootschalige) in voorbereiding zijnde nieuwbouwontwikkelingen langs de hogedrukgasleiding worden meegenomen.

Ruimtelijke en bouwkundige maatregelen

Ruimtelijke maatregelen

Een ruimtelijke maatregel om de risico's te beperken is het vergroten van de afstand tussen de risicobron en de schoollocatie. Omdat sprake is van vernieuwbouw van de school met uitbreiding met een BSO is een andere locatie niet realistisch. Daarbij komt nog dat een groot gedeelte van de kern Hazerswoude-Rijndijk binnen het invloedsgebied van een hogedrukaardgasleiding ligt. Een andere locatie zal dan ook nauwelijks effect hebben op de risico's. Het vergroten van de afstand van het plangebied tot de hogedrukaardgasleiding is geen optie.

Bouwkundige maatregelen

Bij de uitwerking van het bouwplan kan de veiligheidssituatie nog worden geoptimaliseerd. Het maatscenario is het vrijkomen van aardgas uit de leiding met als gevolg een explosie van het uitstromende gas.

Bij de realisatie van de school en de BSO moet er voor gezorgd worden dat zich voldoende (nood)uitgangen aan de van de gasleiding afgekeerde zijde bevinden. Dit om het zo snel mogelijk kunnen vluchten mogelijk te maken. Zie verder onder zelfredzaamheid.

In het schetsontwerp van de te bouwen school liggen het schoolplein en de toegang tot de school aan de zuidzijde van het gebouw. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

  • 1. De oriëntatie en situering van het schoolgebouw is vanuit is stedenbouwkundige overwegingen bewust in zuidelijke richting gekozen, omdat er een zonnig nieuw (speel)plein ontstaat, dat een duidelijke relatie krijgt met het omliggende water en groen. Door de oriëntatie op zowel de Da Costasingel als de Potgieterlaan krijgt dit plein meer betekenis als centrale stedenbouwkundige ruimte.
  • 2. De aula is in zuidelijke richting georiënteerd. De schoollokalen zijn hier rondom gesitueerd. De kinderen zijn meestal in de lokalen aanwezig en incidenteel in de aula. Het vooraan lokaliseren van deze schoollokalen maakt het risico voor kinderen bij een explosie daarom groter, temeer daar er in deze ruimten toch ook veel glas aanwezig is. Daarbij komt dat er voldoende (nood)uitgangen (in klaslokalen) aan de van de gasleiding afgekeerde zijde worden gerealiseerd.
  • 3. De oriëntatie en situering heeft tevens voor het (duurzame) ontwerp van het schoolgebouw duidelijke voordelen, te weten:
    • a. het schoolgebouw kan door de situering optimaal gebruik maken van passieve gratis zonne-energie. Zonneluifels houden hier in de zomer (bij een hoge zonnestand) de zon van de gevel, terwijl in de koude maanden (bij een lage zonnestand) juist geprofiteerd wordt van deze zonnewarmte;
    • b. de klaslokalen zijn nergens direct op de zonkant en het plein georiënteerd, waardoor het relatief rustige en koele ruimten zijn, waar de kinderen zich beter kunnen concentreren;
    • c. de centrale ruimte van de school, de aula, is juist georiënteerd op het plein, de zon en beide buurtstraten. De school opent hierdoor meer naar de buurt en nodigt meer uit tot ontmoeting. Dit komt voorts ten goede aan de sociale veiligheid.

Bij de situering van het gebouw is voorts in ogenschouw genomen dat het schoolplein en de ingang voldoende worden beschermd door de tussen de aardgasleiding en het schoolgebouw gesitueerde woonbebouwing tegen een onverhoopte drukgolf die kan ontstaan bij een calamiteit bij de aardgasleiding. Tevens worden voldoende natuurlijke vluchtroutes in een van de aardgasleiding afgekeerde richting gerealiseerd. Daarnaast worden bouwkundige maatregelen getroffen om het schoolgebouw beter tegen hitte bestand te laten zijn. Deze maatregelen leiden er toe dat het gebouw bij een eventuele calamiteit langer bestand is tegen de gevolgen van de calamiteit en daarmee voldoende bescherming biedt aan de (nood)uitgangen.

Rampenbestrijding

Voor een goede rampenbestrijding zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen. Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • de school moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten;
  • de wegen waarover de hulpdiensten naar de gebouwen moeten komen, moeten minimaal 3,5 meter breed en 4,2 m hoog zijn en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk;
  • de aanrijtijd van de hulpdiensten;
  • gebouwen dienen tot 10 meter benaderbaar te zijn voor hulpverleningsdiensten.

Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • de maximale afstand tussen een primaire bluswatervoorziening en de inzetlocatie bedraagt 40 meter vanaf de voordeur. Voor een secundaire bluswatervoorziening geldt een afstand van 160 meter;
  • brandkranen moeten tot op 15 meter benaderbaar zijn;
  • binnen 40 meter vanaf elke hoofdingang van een gebouw moeten brandkranen aanwezig zijn;
  • secundaire bluswatervoorziening is open water of een geboorde put. Open water is in de omgeving voldoende aanwezig.

De aanvraag omgevingsvergunning voor het oprichten van het schoolgebouw zal worden getoetst aan de hiervoor genoemde aandachtspunten. Voor zoveel nodig zullen voorwaarden worden verbonden aan de te verlenen omgevingsvergunning en gebruikersvergunning, zodat deze uitgangspunten kunnen worden afgedwongen. Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.

Zelfredzaamheid

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Daarnaast zijn de fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en omgeving van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij een gebouw niet zelfstandig kunnen verlaten. De kinderen in de school en in de BSO zijn verminderd zelfredzaam. Zij kunnen zich niet zelfstandig in veiligheid brengen. Dit is vooral van belang bij een calamiteit met de gasleiding. In dit geval is mogelijk een korte tijd beschikbaar tussen het begin van het uitstromen van het gas en een eventuele explosie daarvan. De tijd is mogelijk te kort voor hulpdiensten om personen te evacueren. Om verminderd zelfredzame personen zoveel mogelijk de tijd te geven om zichzelf in veiligheid te brengen, eventueel met hulp van personeel, is het van belang aan dit aspect aandacht te besteden in een op te stellen ontruimingsplan voor de school en dit ook regelmatig te oefenen. Verder moeten de aanwezigen voldoende mogelijkheden hebben om de school te verlaten in een van de zijde van de mogelijke calamiteit afgekeerde richting. In dit geval moeten vluchtwegen dus uitkomen direct op de Herman Gorterstraat en/of de Da Costasingel. Toetsing of het gebouw de juiste en voldoende ontvluchtingsmogelijkheden biedt, vindt plaats in de procedures voor de omgevingsvergunning. In het bijzonder zal aandacht worden besteed aan de aanwezigheid van voldoende (nood)uitgangen aan de noordzijde van het gebouw, zijnde de van de gasleiding afgekeerde zijde. Deze eis zal als voorwaarde worden opgenomen in de omgevingsvergunning.

Via de Da Costasingel kan snel voldoende afstand tot de aardgasleiding gecreëerd worden. Hierbij is het van belang dat zich in het openbaar gebied waarover gevlucht moet worden geen grote obstakels bevinden.

4.5.5 Conclusie externe veiligheid

Voor de schoollocatie met BSO is de ondergrondse hogedrukaardgasleiding van belang. Het schoolgebouw ligt buiten de PR=10-6 contour, maar binnen het invloedsgebied van deze leiding.

De hogedrukaardgasleiding kan bij een calamiteit leiden tot grote schade en dodelijke slachtoffers in het plangebied. Bij een basisschool is sprake van verminderd zelfredzame personen. Bij een calamiteit bij de gasleiding zijn de mogelijkheden om verminderd zelfredzame persponen in veiligheid te brengen beperkt.

Bij het schoolgebouw moet rekening gehouden worden met voldoende vluchtwegen die het vluchten in een van de gasleiding afgekeerde richting zo snel mogelijk maken. Hiermee zal in de omgevingsvergunning rekening worden gehouden.

Het bevoegd gezag is van oordeel dat de risico's verantwoord zijn, omdat:

  • 1. er sprake is van vernieuwbouw van de school;
  • 2. de hoogte van het groepsrisico in de huidige situatie niet significant wijzigt als gevolg van dit plan;
  • 3. de kans op een calamiteit met de gasleiding klein is;
  • 4. het schoolgebouw voorzien zal worden van voldoende (nood)uitgangen in een van de gasleiding afgekeerde zijde, danwel op een zodanige locatie dat zo snel mogelijk in een van de gasleiding afgekeerde richting gevlucht kan worden;
  • 5. de mogelijkheid bestaat om te kunnen vluchten in een van de gasleiding afgekeerde richting
  • 6. de verwachting is voorts dat na overleg met de Gasunie in de toekomst risicoreducerende maatregelen kunnen worden getroffen aan de hogedrukaardgasleiding.

Resumé

Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Rijnwoude hebben kennis genomen van de inhoud van het document 'Verantwoording Groepsrisico' (zie hiervoor) en achten het groepsrisico, na het nemen van de hiervoor genoemde maatregelen, aanvaardbaar.