Plan: | PCT-terrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1672.BPHD20100001-VG01 |
Op 5 maart 2001 heeft de Commissie haar toetsingsadvies kenbaar gemaakt waarbij zij heeft geoordeeld dat het MER (inclusief aanvulling) de essentiële informatie bevat die nodig is om het milieubelang een volwaardige positie te geven bij de besluitvorming. Hieronder volgt een beknopte samenvatting van dat advies inclusief de gemeentelijke reactie daarop.
Algemeen
De Commissie constateert bij toetsing aan de vastgestelde richtlijnen en de wettelijke inhoudseisen dat in het MER en de aanvullende notitie de essentiële informatie aanwezig is, die nodig is om het milieubelang een volwaardige positie te bezorgen bij de besluitvorming.
Reactie
Van het positieve hoofdoordeel van de Commissie naar aanleiding van het MER, de aanvulling en de aanvullende notitie, wordt met instemming en genoegen kennisgenomen.
Toelichting
Beschrijving bestaande toestand, in het bijzonder water en bodem.
Advies
De Commissie komt tot de conclusie dat in het noordoostelijk deel van het plangebied op den duur een aanzienlijk grotere maaivelddaling zal kunnen plaatsvinden dan in het zuidwesten van het plangebied is te verwachten. De Commissie adviseert daarom het bevoegd gezag om op basis van de nu beschikbare informatie rekening te houden met deze maximale maaivelddaling die zich verschillend zal manifesteren.
Reactie
Op grond van alle beschikbare gegevens moet, zoals verwoord in de aanvullende notitie, worden geconcludeerd dat de maaivelddaling in het plangebied relatief klein is en dat relevante verschillen in maaivelddaling binnen het plangebied juist niet zullen optreden. In de droogmakerijen, waaronder in het plangebied, komt een gemiddelde maaivelddaling voor van circa 2 mm per jaar. Het veenpakket in de ondergrond is hier in vergelijking met de bovenlanden dun: 55 tot 80 cm. In de bovenlanden is een maaivelddaling aangetoond van circa 4 mm per jaar. Het verschil in maaivelddaling is het gevolg van het grote dikteverschil van het veenpakket, dat in de bovenlanden ruim 3 tot 4 m dikker is dan in de droogmakerijen. In andere veengebieden in West Nederland komen nog veel grotere maaivelddalingen voor (bijvoorbeeld in de Krimpenerwaard 7 tot 15 mm per jaar).
Veenpakket
De MER-commissie stelt dat het veen in de bovenlaag van boring 3 bij de dikteberekening moet worden meegerekend. Zij komt daarmee op een dikte van 110 cm in plaats van 80 cm. Daarbij wordt de bovenlaag van 30 cm echter ten onrechte meegenomen, omdat de bovenlaag van 30 cm tijdens het bouwrijp maken wordt verbeterd. Deze bovenlaag zal daarom na inrichting van het plangebied niet meer bijdragen aan de maaivelddaling. |
In vergelijking met echte veengebieden is de maaivelddaling in het plangebied dus klein. In het beleid van de provincie noch van het Hoogheemraadschap wordt dan ook de bodemdaling in de droogmakerijen als knelpunt benoemd. Het beleid ter beheersing van de bodemdaling richt zich juist op de veengebieden. Omdat het veenpakket in de droogmakerijen dun is en het verschil in veendikte binnen het plangebied gering (slechts 0,25 m), is er ook geen enkele aanleiding om relevante zettingsverschillen binnen het plangebied te veronderstellen.
De Commissie constateert wel terecht dat bij realisering van het PCT-terrein de geconstateerde (beperkte) bodemdaling van circa 2 mm per jaar door zal gaan. Dit is echter ook het geval indien het huidige gebruik als akkerland wordt voortgezet. Indien wordt uitgegaan van een levensduur van de kassen van circa 30 jaar, dan zal gedurende deze periode circa 6 cm maaivelddaling optreden.
Mocht op dat moment een dergelijke maaivelddaling beleidsmatig als problematisch worden gezien, dan kan desgewenst bij vervanging van de kassen opnieuw worden afgewogen op welke wijze met het watersysteem rekening moet worden gehouden.
Mochten er binnen het plangebied verschillen in bodemdaling optreden, dan kan dat alleen betrekking hebben op enkele centimeters (binnen 30 jaar maximaal 2 cm, een verwaarloosbare mate van bodemdaling).
Advies
Tevens adviseert de Commissie om bij de besluitvorming informatie te verstrekken over de mogelijke maatregelen om oxidatie en veenrot tegen te gaan en om de gevolgen van de zoute kwel te mitigeren.
Reactie
De mogelijke maatregelen om oxidatie en veenrot tegen te gaan en de gevolgen van zoute kwel te mitigeren staan al in het MER en de aanvullende notitie duidelijk beschreven (zie onder meer hoofdstuk 5 van de aanvullende notitie):
Deze maatregelen zijn ook uitgangspunt voor het bestemmingsplan. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat deze maatregelen niet via het bestemmingsplan kunnen worden afgedwongen en slechts ten dele binnen de competentie van het gemeentebestuur liggen. Om negatieve effecten te voorkomen, zal in overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland monitoring van de gevolgen van deze maatregelen worden overwogen. Hierbij kan worden gedacht aan:
Meest milieuvriendelijk alternatief
Advies
De Commissie constateert dat er ten aanzien van het ontwikkelen van een meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) wordt vastgehouden aan het oorspronkelijke MMA op basis van alternatief 2. De uitgangspunten en de uitwerking hiervan zijn helder, maar de Commissie is van mening dat met een andere opzet een optimaler MMA mogelijk was geweest. Verwezen wordt naar een suggestie voor een andere opzet van het MMA in bijlage 6 van het advies. De Commissie draagt als suggestie een oplossing aan met de volgende hoofdelementen:
De Commissie ziet in een dergelijke oplossing goede mogelijkheden voor een combinatie van functies: gietwatervoorziening, natuurontwikkeling en landschappelijke inpassing.
Reactie
De aanleg van een grootschalige zoetwaterbuffer ten behoeve van een collectieve gietwatervoorziening zou zonder meer enige bijdrage leveren aan de verziltingsbestrijding en aan een lokale vermindering van de (beperkte) bodemdaling. De door de Commissie voorgestelde oplossing kent echter enkele zwaarwegende bezwaren. Voorts moet op grond van de beschikbare informatie en inzichten ten zeerste worden getwijfeld aan de uitvoerbaarheid van de door de Commissie gesuggereerde benutting van het principe van de zoetwaterlens.
In de 'aanvullende notitie MER' is al ingegaan op deze nadelen en wordt de keuze voor het huidige MMA nog eens kort toegelicht. Omdat dit een zeer essentiële afweging betreft is deze toelichting ook in de bijlage bij deze beantwoording opgenomen. In de bijlage wordt tevens ingegaan op de (on)mogelijkheid om het principe van de zoetwaterlens in deze situatie te benutten. Voor wat de keuze van het MMA betreft zijn wij dus van mening dat een optimalere oplossing niet mogelijk is.
Beheersstructuur
Advies
De Commissie adviseert het bevoegd gezag om op basis van de in het MER aangeleverde informatie te beoordelen in hoeverre daar in de opzet van de beheerstructuur rekening mee gehouden dient te worden en in hoeverre het bestemmingsplan en ook de exploitatieovereenkomst daarbij ondersteuning kunnen bieden, dit vooral met betrekking tot de uitwerking van collectieve voorzieningen.
Reactie
Het bestemmingsplan is al, voor zover mogelijk, gericht op een optimaal tot stand brengen van de collectieve voorzieningen, zoals beschreven in de 'aanvullende notitie MER'. Een bestemmingsplan is echter niet het geëigende instrument om de daadwerkelijke realisering af te dwingen. Het instrument van de exploitatieovereenkomst zal mede worden ingezet om een adequate realisering en beheer van de collectieve voorzieningen veilig te stellen.
Kaartbeelden
Advies
De Commissie mist in het MER en de aanvullende notitie informatie over de situering van bedrijfspanden, woningen en tuinen, wegen, waterlopen, waterbassins, groenstroken en groenstructuren. De Commissie adviseert in dat verband aan het bevoegd gezag om bij de nadere uitwerking rekening te houden met het ontbreken van deze informatie en dat in dit stadium derhalve nog onduidelijk is hoe het toekomstig uiterlijk van dit terrein van invloed zal zijn op het omliggende landschap.
Reactie
Zowel in het MER als met name in de 'aanvullende notitie MER' is op een duidelijke wijze informatie verstrekt over de genoemde elementen van de inrichting. Verwezen wordt naar de tekst en de figuren in hoofdstuk 3 van de aanvullende notitie. Op grond daarvan kan een goed beeld worden gevormd van de effecten op het omringende landschap. In het MER zijn deze effecten ook uitvoerig beschreven (zie paragraaf 4.4 van het MER). De betreffende maatregelen zijn al overgenomen in het bestemmingsplan. Gehecht wordt aan een zorgvuldige uitwerking in het vervolgtraject.