Plan: | PCT-terrein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1672.BPHD20100001-VG01 |
Watertoets en waterbeheer
De watertoets is wettelijk van toepassing, het betreft een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over randvoorwaarden van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het kader van de watertoets is op 8 februari 2008 overleg gevoerd over deze ruimtelijke ontwikkeling. Vervolgens is een Waterinrichtingsplan opgesteld (van der Waal & Partners) en een advies over de benodigde waterberging (Fugro, 2009) waarover diverse malen overleg is gevoerd met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Deze waterparagraaf is gebaseerd op het betreffende Waterinrichtingsplan en is voorgelegd aan de waterbeheerder, waarna de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt.
Beleidskader
Rijksbeleid
Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, 2008) is een actualisatie van het oorspronkelijke NBW uit 2003. Het betreft een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. In de actualisatie uit 2008 is meer nadruk gelegd op klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave, ontwikkelingen in de woningbouw en infrastructuur en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het waterplan geeft antwoord op de vraag wat er in de periode 2010-2015 moet gebeuren om Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om de volgende opgaven:
Waterschapsbeleid
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat, mede gezien de klimaatveranderingen, op een duurzamer wijze met het waterbeheer dient te worden omgegaan. De speerpunten voor het duurzame waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging, het afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
In het Waterbeheerplan 4 (WBP4) is door het Hoogheemraadschap van Rijnland de lijnen uitgezet voor de strategie, het beleid en de uit te voeren maatregelen in de planperiode 2010-2015. Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat het waterbeheerplan in het teken van drie hoofddoelen:
Bij het thema voldoende water wordt ingegaan op zoet water als schaars goed. Hierbij is aangegeven dat de watervoorziening in droge zomers ongewis is en het nog beschikbare water in de toekomst zilter zal zijn door droogte en zeespiegelstijging.
Voor het afkoppelen van verharding geldt de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' (2003) van de Werkgroep Riolering West-Nederland als beleidsuitgangspunt. Voor deze beslisboom is de kwaliteit van afstromend regenwater van verschillende oppervlakken onderzocht en op basis van deze metingen zijn de verharde oppervlakken opgedeeld in de drie categorieën:
Als conform de Beslisboom wordt afgekoppeld, kan voor de lozing worden volstaan met een melding, er is dan geen vergunning nodig. Bij afkoppelen dient voldoende en voldoende ruim oppervlaktewater aanwezig te zijn om het af te koppelen hemelwater te kunnen verwerken.
De 'Keur 2006 en Beleids- en Algemene regels 2009' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (dijken en kaden), watergangen (kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgelegde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt wordt dat geregeld in een Keurvergunning. In de Beleids- en Algemene regels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Huidige situatie
Bodem en grondwater
Het plangebied bestaat momenteel uit weilanden en akkerlanden en is daarmee onverhard. De maaiveldhoogte van het plangebied verloopt van circa NAP -4,8 m in het westen van het plangebied tot circa NAP -5,3 m in het oostelijke deel. De bodem van het plangebied bestaat voornamelijk uit lichte klei op een onderlaag van afwisselend veen of klei. Aan de noordzijde van het plangebied wordt de deklaag doorsneden door een oude zandgeul die in verbinding staat met het 1e watervoerende pakket. Volgens de Bodemkaart van Nederland is in het plangebied sprake van grondwatertrap V. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m onder het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m onder het maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in Polder de Noordplas en beslaat drie verschillende peilvakken. In het oostelijke deel (peilvak 25E) geldt een vast peil van NAP -6,6 m. In het westelijke deel (peilvak 25A) geldt een zomerpeil van NAP -6,4 m en een winterpeil van NAP -6,49 m. Het noordelijke deel (peilvak 25N) van het plangebied kent een vast peil van NAP -5,98 m. De Eerste, Tweede en Derde Tocht worden evenals de Limiettocht aangemerkt als hoofdwatergangen. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen waterkeringen. Planfase 1 van het PCT-terrein, ten oosten van het plangebied, is inmiddels gerealiseerd. De hoeveelheid waterberging in fase 1 is echter te klein, zodat de kans op wateroverlast in dit reeds gerealiseerde deel van het PCT-terrein momenteel te groot is.
Waterkwaliteit en ecologie
Door de aanwezigheid van wellen (plaats waar grondwater aan de oppervlakte komt) bevat het oppervlaktewater in het plangebied hoge concentraties chloride. Ook de concentraties stikstof en fosfor zijn hoog. De ecologische kwaliteit van het open water in het plangebied voldoet dan ook niet aan de gestelde normen.
Riolering
Enkel de weinige hoeveelheid bebouwing in het plangebied is aangesloten op de riolering (met uitzondering van de woning aan Middelweg 4), wel is het bestaande bouwland voorzien van drainage. Afvalwater afkomstig van de reeds aanwezige bebouwing is aangesloten op een drukriool. Via dit riool wordt afvalwater afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, terwijl schoon hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Toekomstige situatie waterhuishouding
In het plangebied wordt een terrein voor pot- en containerteelt (PCT) gerealiseerd. Het betreft de volgende fasering (fase 2, 3 en 4) van het PCT-terrein gelegen ten oosten van het plangebied. De hoofdlijnen met betrekking tot de inrichting van het watersysteem zijn hieronder gegeven, de nadere uitwerking is uiteengezet in het Waterinrichtingsplan.
Waterpeilen
In het oostelijke deel (fase 1 en 2) wordt vervolgens een winterpeil gehandhaafd op het huidige peil van NAP -6,6 m, gecombineerd met een verhoogd zomerpeil van NAP -6,4 m. Het waterpeil in het westelijke deel (fase 3 en 4) wordt niet verhoogd. Deze peilaanpassingen zijn overeenkomstig met het nieuwe en thans geldende peilbesluit van het Hoogheemraadschap. De peilaanpassing in fase 1 en 2 hebben een vermindering van de hoeveelheid zoute kwel uit het diepere grondwater tot gevolg. Om voldoende drooglegging te bereiken, zullen wegen en de vloerpeilen van bebouwing worden gerealiseerd op een hoogte van NAP -5 m.
Waterkwantiteit
Als gevolg van de ontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen. Uit berekening van Rijnland volgt dat voor planfase 1 in totaal 6% open water vereist is, het huidige tekort aan waterberging in fase 1 zal worden gecompenseerd in fase 2. Daarnaast dient voor de planfases 2 een hoeveelheid waterberging van 8,2% gerealiseerd te worden. De waterberging wordt in peilvak 25E gerealiseerd door verbreding van bestaande watergangen en de aanleg van open water in het noordelijke deel van fase 2. In het westelijke deel (peilvak 25A), overeenkomend met planfase 3 en 4, zal de benodigde waterberging gerealiseerd worden door verbreding van bestaande watergangen en de aanleg van open water langs de Hoogeveenseweg. Voor planfase 3 en 4 is uitgegaan van minimaal 8,2% waterberging. De uiteindelijke waterbergingsopgave zal, voorafgaand aan de realisatie van fase 3 en 4, opnieuw bepaald moeten worden op basis van de op dat moment geldende beleid.
De waterberging in het noordelijke deel van fase 2 bevindt zich op de plaats van een zandbaan. Op deze locatie zal de waterberging worden uitgevoerd in de vorm van een plas-draszone omdat dieper ontgraven hier niet gewenst is in verband met het aanwezige gevaar voor opbarsting. De veilige diepte op de betreffende locatie wordt in vervolgonderzoek nader gespecificeerd.
Watergangen en kunstwerken zijn voldoende ruim gedimensioneerd zodat deze geen knelpunten vormen in de aan- en afvoer van water. Periodiek kan water worden voor het peilbeheer van het oppervlaktewater. Er zal echter geen water worden ingelaten ten behoeve van beregening van de teelten.
Waterkwaliteit en ecologie
In overeenstemming met de grondslag in het plangebied wordt een deel van de watergangen aangelegd met een talud van 1:2. Een dergelijk talud is ruim voldoende stabiel om zonder beschoeiing aan te leggen. In een aantal watergangen die slechts bedoeld zijn als verbindingswatergang wordt een talud van 1:1,5 gehanteerd. Compensatie voor deze steile oevers vindt plaats door de grote toename van het wateroppervlak in het plangebied en de aanleg van natuurvriendelijke oevers in de vorm van plasberm, rietoever en glooiend talud. Alle hoofdwatergangen en waterpartijen worden eenzijdig (50%) natuurvriendelijk ingericht. Hierdoor verbetert zowel de chemische als ecologische waterkwaliteit van het oppervlaktewater, daarbij blijven alle nieuwe watergangen en waterpartijen onbeschoeid.
In de nadere uitwerking wordt rekening gehouden met het gevaar voor opbarsting, daartoe wordt bepaald hoe diep nieuw oppervlaktewater mag zijn zonder de kans op opbarsting te vergroten. Vanwege de ligging van zandbanen is de kans op opbarsting het grootst in fase 4. De locatie voor waterberging in het noordelijke deel van fase 2 wordt uitgevoerd als plas-draszone, om opbarsting en toename van de hoeveelheid zoute kwel tegen te gaan. Op basis van nader onderzoek wordt bepaald tot op welke diepte de bodem ter plaatse kan worden ontgraven zonder opbarsting en toename van de hoeveelheid zoute kwel te veroorzaken. Naast het voorkomen van opbarsting, worden in fase 1 en 2 de waterpeilen verhoogd. Deze maatregel leidt tot een vermindering van de kweldruk, zodat een toename van de verzilting wordt tegengegaan. Ten behoeve van het grootste deel van de toekomstige bebouwing hoeft niet diep gegraven te worden, enkel voor de laaddocks dient meer dan een 0,5 m te worden ontgraven.
Voor ontwikkelingen wordt gebruikgemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) die niet uitlogen, of worden de bouwmaterialen voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. Hemelwater afkomstig van wegen wordt oppervlakkig afgevoerd en loost via een bermpassage op het oppervlaktewater. De minimale drempelhoogte van overstorten en hemelwateruitlaten bedraagt 0,1 m boven de maximale peilstijging (gerelateerd aan een voorkomensfrequentie van 1 maal per 10 jaar). Door deze maatregelen worden diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater voorkomen.
Watergebruik
In overleg met het Hoogheemraadschap en de provincie zijn de mogelijkheden van een duurzame en zelfvoorzienend gietwatervoorziening verkend. Op basis hiervan is gekozen om in het plangebied bergingsbassins aan te leggen die het regenwater opvangen. Het betreft deels collectieve bassins en deels particuliere bassins. In de bassins wordt zowel het hemelwater op de teeltoppervlakken opgevangen als het hemelwater op de handelsbedrijven. Hiermee kan in fase 1 en 2 voorzien worden in voldoende gietwater. Voor fase 3 en 4 is niet zeker of er voldoende hemelwater beschikbaar is voor de gietwatervoorziening. Mogelijk zal gebruikgemaakt worden van een collectief wateraanvoersysteem vanuit de Oostvaart. In bijlage 9 wordt nader ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven zal worden aan een duurzame gietwatervoorziening.
Op de volgende wijze is in het bestemmingsplan rekening gehouden met de gietwatervoorziening:
Riolering
De toekomstige bedrijven in het plangebied worden voorzien een gescheiden rioolstelsel. Hierbij wordt regenwater opgevangen in bassins ten behoeve van gietwater, met een overstort naar het oppervlaktewater. Bovendien zullen de bedrijven hun gietwater recirculeren. Afvalwater afkomstig van de bedrijven wordt via een buffervoorziening afgevoerd naar het bestaande drukriool. Op die manier wordt de afvoer van schoon hemelwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie beperkt, wat het zuiveringsrendement ten goede komt.
De hoeveelheid afvalwater afkomstig van het ICT/PCT-terrein is voor 2016 geprognosticeerd op 48 m³/uur regenwaterafvoer en 48 m³/uur droogweerafvoer. Op basis van de huidige capaciteit van de AWZI Hazerswoude Dorp gelden deze waarden als bovengrens voor het volledige plangebied.
Beheer en onderhoud
Het Waterschap beheert hoofdwatergangen en waterhuishoudkundige werken binnen haar beheergebied. De gemeente of aanliggende eigenaren beheren de overige watergangen. Voor het onderhoud gelden de verbods- en gebodsbepalingen uit de Keur. Langs watergangen moet tweezijdig een 'beschermingszone' in acht worden genomen. Binnen deze beschermingszone mag niet zonder meer gebouwd, opgeslagen of gegraven worden. Voor primaire oppervlaktewateren wordt minimaal een strook van 5 m vrijgehouden, gedeeltelijk in de vorm van wegen met bermen. Voor overige oppervlaktewateren wordt minimaal een strook van 2 m vrijgehouden. In deze stroken worden geen bomen geplant.
Voor alle watergangen wordt uitgegaan van onderhoud vanaf de kant. In het plangebied is een baggerdepot niet noodzakelijk. Overtollig bagger en maaisel wordt afgevoerd. Mogelijk kan de groenstrook langs de westzijde van planfase 3 en 4 hiervoor worden benut.
Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient een Keurvergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Bovendien zijn in het Waterinrichtingsplan waterstaatkundige randvoorwaarden geformuleerd.
Bestemminglegging
Voor het deelgebied van fase 1 en 2 wordt het water direct bestemd als 'Water'. Voor fase 3 en 4 zal bij uitwerking van de bestemming in overleg met de waterbeheerder het benodigd oppervlak aan waterberging worden bepaald.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie, voor een aantal aspecten heeft de ontwikkeling positieve gevolgen. De ontwikkeling voldoet dan ook aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.