direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietsbrug Aarkanaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In 2016 is het Fietsplan ‘Samen Verder Fietsen’ 2016-2025 en de Uitvoeringsagenda Fiets vastgesteld door de provincie Zuid-Holland. De doelstelling is om circa 90 fietspaden te realiseren. De provincie wil door middel van dit beleid het fietsgebruik stimuleren. Meer mensen op de fiets draagt bij aan de bereikbaarheid van de provincie en van kernen binnen de provincie. Daarnaast draagt een goed fietsbeleid ook bij aan de doelstelling op het gebied van leefbaarheid en verkeersveiligheid.

In het Fietsplan 2016-2025 is de F306.1 (Fietspad Brug Aarkanaal (Alphen aan den Rijn - Nieuwkoop) opgenomen. Het fietspad betreft in principe een fietsbrug. De brug dient in dit geval over de N207 en de naastgelegen parallelwegen Westkanaalweg en Oostkanaalweg te gaan, alsmede over het Aarkanaal. Door de realisatie van F306.1 ontstaat een directe (kortere en snellere) verbinding tussen Alphen aan den Rijn en het landelijk gebied ten oosten van het Aarkanaal.

Planstudie

De fietsverbinding Alphen aan den Rijn - Aarlanderveen / Nieuwkoop wordt met de fietsbrug flink verkort. In de planstudie is een voorkeurstracé voor de fietsbrug aangegeven die in gezamenlijk overleg met de provincie is gekozen op basis van een groot aantal aspecten waaronder financiën, planologie, grondverwerving, natuur, verkeer en kabels en leidingen. Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn het voorkeurstracé fietsbrug Aarkanaal vastgesteld. Hieraan ten grondslag ligt de planstudie van deze toelichting zoals opgenomen in bijlage 1 . Doel van dit bestemmingsplan is het voorkeurstracé te voorzien van een juridisch/planologisch kader.

1.2 Plangebied

Het tracé van het fietspad F306 in Alphen aan den Rijn en daarmee ook het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in onderstaande figuur 1.1 weergegeven. Het fietspad betreft in principe een fietsbrug met aan beide zijden van het Aarkanaal een op- afrit naar de brug. De brug dient in dit geval over de N207 en de naastgelegen parallelwegen (Oostkanaalweg en Westkanaalweg) te gaan, alsmede over het Aarkanaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Tracé fietsverbinding over het Aarkanaal (rode lijn).

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het projectgebied ligt in de volgende bestemmingsplannen (zie figuur 1.2):

  • Vanaf het hart van het Aarkanaal ligt de oostzijde van het projectgebied in het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen' dat is vastgesteld op 11 juli 2013. Voor dit bestemmingsplan is een eerste herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen' vastgesteld op 17 juli 2014;
  • Het westelijk deel van het projectgebied gerekend vanaf het hart van het Aarkanaal ligt in het bestemmingsplan 'Alphen Stad', vastgesteld op 22 februari 2018;
  • Het projectgebied is geheel gelegen binnen het 'Parapluplan Archeologie' dat is vastgesteld op 28 maart 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving daarvan. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Strijdigheid

De realisatie van de fietsbrug is in strijd met de geldende bestemmingsplannen. De nieuwe brug doorkruist agrarische percelen, de bestemming verkeer en de bestemming water. De huidige bebouwing aan de N207 moet wijken voor de brug. Daarnaast bevatten de bestemmingen hoogtebepalingen die onvoldoende ruimte bieden aan de fietsbrug die vanwege het oversteken van het Aarkanaal op een hoogte van ca. 6-8 meter boven het huidige maaiveld / waterpeil van het kanaal komt te liggen.

1.4 Opzet van het plan

De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd. In hoofdstuk 2 komt de bestaande situatie en de toekomstige situatie aanbod. Hoofdstuk 3 beschrijft het relevante ruimtelijke beleid. De sectorale planologische aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft een juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Tot slot zijn in de bijlagen bij de toelichting de verschillende sectorale onderzoekrapportages en andere relevante documentatie opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk is de bestaande situatie met de knelpunten beschreven. Daarna wordt het tracebesluit beschreven. Vervolgens is de toekomstige situatie beschreven, waarbij wordt ingegaan op de inpassing van het plan in de omgeving.

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie is er geen fietsverbinding aanwezig (zie figuur 1.1) over het Aarkanaal ter hoogte van het projectgebied. Het plangebied is gelegen naast de N207, een belangrijke verkeersader van Gouda via Waddinxveen, Boskoop, Alphen aan den Rijn, Leimuiden richting Amsterdam. Voor het Aarkanaal geldt de lichtere bevaarbaarheidsklasse CEMT III. Omdat er in de huidige situatie geen brug is moeten fietsers op het traject Aarlanderveen en Nieuwkoop / Alphen aan den Rijn omfietsen om het Aarkanaal over te steken. Dit zorgt voor de onderstaande knelpunten:

Knelpunten

Langzaam verkeer tussen Aarlanderveen/ Nieuwkoop/Noorden en Alphen aan den Rijn ondervindt hinder van de barrière in de vorm van een drukke provinciale weg (N 207) en het Aarkanaal. De hinder ontstaat door het feit dat er circa 2,5 kilometer omgereden moet worden als de eindbestemming Alphen Noord is en vice versa. In Alphen Noord liggen veel scholengemeenschappen. Aan de westzijde van Alphen aan den Rijn liggen de bedrijfsgebieden.

Leerlingen van het voortgezet onderwijs, werknemers uit de buitengebieden van Alphen aan den Rijn en recreanten moeten als gevolg van deze barrière omrijden. Door het realiseren van een verbinding over deze barrière ontstaat er voor het langzaam verkeer een beter, sneller en veiliger alternatief. Dit bevordert, ten opzichte van de auto, op zijn beurt weer het gebruik van alternatieve vervoersmiddelen, wat een van de doelstellingen is van het Regionaal verkeers- en vervoersplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0003.png"

Figuur 2.1: Uitsnede bijlage 1 bij Actieplan Fiets: knelpunten en projecten t.b.v. Provinciaal fietsplan 2016-2025, bron: www.alphenaandenrijn.nl

2.2 Tracéverkenning

Ten behoeve van de realisatie van de fietsbrug over het Aarkanaal is een planstudie uitgevoerd. Deze planstudie is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Hieronder volgt een korte weergave van de belangrijkste punten.

Samenvatting

De gemeente Alphen aan den Rijn en de provincie Zuid Holland willen de fietsbrug over het Aarkanaal en de Oostkanaalweg samen voorbereiden en realiseren. De fietsbrug komt tussen de Nieuwkoopseweg en de Burgemeester Bruinsslotsingel. De fietsverbinding tussen de stad Alphen aan den Rijn enerzijds en Aarlanderveen en Nieuwkoop met hun buitengebieden anderzijds wordt met deze brug flink verbeterd.

In de planstudie is een voorkeurstracé voor de fietsbrug aangegeven die in gezamenlijk overleg met de provincie is gekozen op basis van een groot aantal aspecten waaronder financiën, planologie, grondverwerving, natuur, verkeer en kabels en leidingen. Voor het realiseren van het voorkeurstracé moet een woning en een gedeelte van een agrarisch perceel worden aangekocht.

Nut en noodzaak

De fietsbrug is van belang voor een goede en verkeersveilige regionale fietsverbinding ten behoeve van o.a. scholen, werk, winkels, NS station Alphen aan den Rijn en voor een betere aansluiting van fietsroutes van en naar het landelijk gebied. Door de brug in het verlengde van de Nieuwkoopseweg en Burgemeester Bruins Slotsingel te leggen en met de wegen aan beide zijden van het Aarkanaal, kan aan beide zijden van de brug worden gekozen voor meerdere richtingen. De bestaande smalle fietsbrug in de Westkanaalweg (zuidelijke route) is verbreed.

Afweging

Het voorkeurstracé in de planstudie is de beste oplossing omdat een fietsbrug via dit tracé goed inpasbaar is, goed haalbaar is met de beschikbare financiële middelen en voor de fietsers het meest bruikbare tracé is zonder knikken of scherpe bochten in het tracé (met uitzondering van de aansluitingen op bestaande fietspaden). Het totale beschikbare budget is een belangrijke randvoorwaarde en zal ook bij de verdere uitwerking en aanbesteding een grote rol spelen, bijvoorbeeld in de verhouding gedeelte oprit op palen t.o.v. gedeelte oprit op grondlichaam.

In de planstudie is ook een tracé opgenomen met aan de oostzijde een oprit op palen langs de Nieuwkoopseweg en een fietsbrug over de rotonde op het kruispunt Oostkanaalweg - Nieuwkoopseweg. In de planstudie staat echter ook dat dit tracé niet mogelijk is gebleken vanwege aanpassingen aan de rotonde.

Een alternatief tracé met aan de oostzijde een oprit op palen langs de Nieuwkoopseweg en een fietsbrug langs de rotonde op het kruispunt Oostkanaalweg - Nieuwkoopseweg waarbij rekening moet worden gehouden met eventuele aanpassingen van het kruispunt in de toekomst, zal dicht langs de woning Oostkanaalweg 2 lopen en de oprit zal bij de woning ter hoogte van het raam op de eerste verdieping liggen. Een ander nadeel van dit alternatief tracé is dat door het toepassen van een oprit op palen de fietsbrug niet haalbaar is met de beschikbare financiële middelen. Daarnaast zal de aanwezigheid van belangrijke kabels en leidingen langs de Oostkanaalweg van invloed zijn op de werkzaamheden en de uiteindelijke kosten. Dit geldt uiteraard ook voor het tracé over de rotonde.

2.3 Nieuwe situatie

Na het tracebesluit is een ontwerp opgesteld (zie figuur 2.2). Uitgangspunt is dat de fietsbrug voldoet aan de technische en functionele eisen van deze tijd. Ter plaatse van de omliggende wegen (Westkanaalweg, Oostkanaalweg en N207) wijzigt de situatie niet. Het plan bestaat uit realisatie van de brug zelf met een bijbehorende talud aan de west en oostzijde van het Aarkanaal. De nieuwe situatie wordt hieronder verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: Ontwerp fietsbrug Aarkanaal, bron: Tauw

De fietsbrug

De nieuwe brug heeft een lengte van 850 meter (inclusief talud). De brug krijgt een doorvaarthoogte van 5,70 meter. De doorrijhoogte van de Westkanaalweg, de N207 en de Oostkanaalweg is 4,6 meter (zie figuur 2.3). De doorvaart- en doorrijhoogtes en het percentage van de helling (2,5 %) bepalen de hoogte en lengte van de brug en bijbehorende grondlichamen. De breedte van het fietspad wordt 3,5 meter. Op de grondlichamen moet worden voorzien in een strook van 1 meter als obstakelvrije ruimte aan beide zijden van het fietspad. Voor de grondlichamen wordt uitgegaan van een talud 1 op 3 vanwege de maaibaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0005.png"

Figuur 2.3: Principedoorsnede met de hoogte van de brug boven het Aarkanaal en boven de wegen.

 Gebied rondom de fietsbrug

Het nieuw te realiseren fietspad naast de N207 leidt tot enkele wijzigingen in de omgeving (figuur 2.4):

  • waterhuishouding: door de aanleg van de grondlichamen en het fietspad verdwijnen een paar watergangen en neemt het verhard oppervlakte toe. Ter compensatie wordt in de Zuid- en Noordeinderpolder water gegraven.
  • fietspad: aan de kant van Zegersloot wordt het fietspad (2 richtingen), komende vanaf de brug, doorgezet tot aan de brug met de Kromme Aar. Daar zijn veilige oversteekmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0006.png"

Figuur 2.4: wijzigingen in gebied rondom fietsbrug

2.4 Beeldkwaliteitsplan

De aanleg van de nieuwe fietsbrug is een ingreep die ingepast dient te worden in het bestaande landschap. De inpassing is gericht op een zorgvuldige stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van de nieuwe brug, waarbij bestaande kwaliteiten in de omgeving zoveel als mogelijk behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt. Daarnaast wordt ingezet op het realiseren van een nieuwe kwaliteit in de vorm van een fraai vormgeven en gematerialiseerde brug, passend op deze plek.

Inpassing in omgeving

Het ruimtebeslag van de brug wordt ter hoogte van de historische lintbebouwing zo compact mogelijk gehouden. Door de toepassing van een talud ontstaat er naast de brug ruimte voor een groene invulling. De huidige fietsverbindingen rondom de brug blijven intact en worden met elkaar verbonden. Op het talud van de fietsbrug worden trappen geplaatst.

Fietsbrug

De nieuwe brug wordt vormgegeven als een sobere, doelmatige en transparante fietsbrug. Het talud, pijlers en hekwerk vormen een samenhangend geheel, met een vormgeving en materialisering die aansluit bij de omgeving. Het hekwerk is functioneel, maar ook in grote mate beeldbepalend voor de brug waarbij de volgende uitgangspunten zijn opgenomen:

  • in samenhang met het brugdek zonder losse onderdelen;
  • transparante uitstraling;
  • gedekte kleuren bijvoorbeeld grijs of wittinten waarbij geen opvallende kleuren worden gebruik;
  • het hekwerk als één geheel ontwerpen.

Voor de verlichting zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • geen lichtmasten, hoger dan het hekwerk van de brug, op de brug;
  • de verlichting wordt verwerkt in het hekwerk, het brugdek of middels een andere oplossing.
  • verlichting mag niet leiden tot lichtvervuiling in de omgeving.

De onderstaande afbeeldingen (figuur 2.5 t/m 2.8) geven het visualisaties van de nieuwe brug weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0007.png"

Figuur 2.5: 3d visualisatie van de toekomstige brug (komende vanuit Alphen aan de Rijn rijdend op de Westkanaaldijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0008.png"

Figuur 2.6: 3d visualisatie van de toekomstige brug (komende van Ter Aar, kijkend in richting van de polder)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0009.png"

Figuur 2.7: 3d visualisatie van de toekomstige brug vanaf de N207 (vanuit richting Alphen aan den Rijn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0010.png"

Figuur 2.8: 3d visualisatie van de brug fietsend op de brug vanuit Aarlanderveen richting Zegersloot

2.5 Bezonningsstudie

Met een bezonningsstudie is het verschil tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie inzichtelijk gemaakt. Voor 4 verschillende data (21 maart, 21 juni, 21 december en 21 december) zijn steeds meerdere tijdstippen gekozen: zonsopgang, halverwege de middag en zonsondergang. Uit de vergelijking blijkt dat er alleen in de wintersituatie (bij zonsondergang) de schaduwen reiken tot aan een woning aan de Oostkanaalweg 2a in Aarlanderveen. De bezonningsstudie is opgenomen in bijlage 10.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante Rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten.

Voor de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is een planMER opgesteld, dat voor de principiële beleidskeuzes de milieu-informatie verschaft. Op basis daarvan kan de Rijksoverheid een weloverwogen besluit nemen. Ook wordt eenieder op basis van het planMER geïnformeerd over de gevolgen van het voorgestelde beleid. Tevens is elke principiële beleidskeuze getoetst op de mogelijkheid van significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.

De exacte gevolgen van het loslaten van ruimtelijke regels kunnen niet van tevoren worden ingevuld, omdat deze afhankelijk zijn van de manier waarop decentrale overheden zelf invulling geven aan het beleid. Daarom zijn in het planMER de effecten binnen een bepaalde bandbreedte in beeld gebracht.

De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de zoals hierboven beschreven Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De inhoud van dit besluit is gebaseerd op de onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. In het Barro wordt de borging van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde geregeld. De provincies hebben op grond van het Barro de opdracht gekregen om voor alle gebieden de kernkwaliteiten verder uit te werken en voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes de begrenzing nader te bepalen, en deze informatie te verwerken in een provinciale verordening.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro dienen overheden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de volgende toelichting te geven:

  • Een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien;
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Artikel 1.1.1 van het Bro definieert 'stedelijke ontwikkeling' als volgt: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Op grond van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere uitspraak van 18 februari 2015 inzake aanleg Rotterdamsebaan, zaaknummer 201400570/1/R6) geldt dat een aanpassing van een weg, zoals een brug, niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. Dit betekent dat een toetsing aan de eisen uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet nodig is.

3.1.4 Conclusie

Met de aanleg van de fietsbrug over het Aarkanaal komen geen rijksbelangen in het geding. De ontwikkeling past binnen het nationale belang van een robuust netwerk van (spoor)wegen. De ontwikkeling is geen stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de brug past binnen het nationale ruimtelijk beleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Voor deze beleidstoets is de op 1 april 2019 in werking getreden versie van beide documenten geraadpleegd.

3.2.1 Omgevingsvisie 2019

De provincie heeft voorsorterend op de Omgevingswet een Omgevingsvisie vastgesteld. Deze omgevingsvisie biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.

In de visie zijn 4 rode draden te onderscheiden die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

De omgevingsvisie bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Het sturen op ruimtelijke kwaliteit vormt een rode draad in het beleid van de provincie. Deze rode draad bepaalt in hoge mate de keuzes in de groene ruimte. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. Deze vinden hun grondslag in de drie onderscheiden deltalandschappen. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten.

Projectgebied

De kwaliteitskaart uit de Omgevingsvisie bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. Karakteristiek voor Zuid-Holland zijn de delta-, veen-, rivieren- en kustlandschappen. Deze moeten herkenbaar blijven. Een richtpunt beschrijft hoe de provincie Zuid-Holland kwaliteit van een gebied bij nieuwe ontwikkelingen willen behouden of versterken. Bij aanpassingen in het landschap, zoals bij woningbouw of aanleg van wegen, moet hiermee rekening worden houden. Een plan dat de kwaliteiten van een gebied versterkt is in ieders belang. In figuur 3.1 tot 3.4 zijn uitsnedes van de Kwaliteitskaart weergegeven. De ligging van het projectgebied is geïndiceerd met behulp van een blauwe stip.

Het plangebied is gelegen in stads- en dorprand en in de stedelijke groenstructuur. Daarnaast gaat de fietsbrug over een historische vaarweg en fiets- en wandelroute. Het planvoornemen heeft geen invloed of belemmering voor deze aspecten. 

Het plangebied is aangemerkt als Rivierdeltacomplex - Rivierklei en veen. Het behoud van het karakteristiek van het landschap is van belang waarbij de cultuurhistorische kwaliteiten zich lenen voor verdere ontwikkeling van de mogelijkheden voor recreatie en toerisme. Voor wat betreft de landschappelijke ondergrond ligt het projectgebied in het rivierdeltacomplex. Nagenoeg het gehele projectgebied is gelegen op een oeverwal. Voor het rivierklei /veenlandschap zijn in de Omgevingsvisie de volgende relevant zijnde punten benoemd:

  • bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden;
  • ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen;
  • ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden;
  • nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0011.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaartbeeld Kwaliteitskwaart (kaart: laag van de ondergrond)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0012.png"

Figuur 3.2: Uitsnede kaartbeeld Kwaliteitskwaart (kaart: laag van de cultuur en natuurlandschappen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0013.png"

Figuur 3.3: Uitsnede kaartbeeld Kwaliteitskwaart (kaart: laag van de stedelijke occupatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0014.png"

Figuur 3.4: Uitsnede kaartbeeld Kwaliteitskwaart (kaart: laag van de beleving)

Conclusie

De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De realisatie van de fietsbrug zorgt voor een betere fietsverbinding vanuit Alphen aan den Rijn met Nieuwkoop en heft de barrière van het Aarkanaal op. Het initiatief sluit aan op het provinciaal beleid om recreatieve routes en stad-land verbindingen te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met provincale (milieu)belangen. Er kan daarom geconcludeerd worden dat de Omgevingsvisie geen belemmeringen opwerpt.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Omgevingsverordening Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden in samenhang met de Omgevingsvisie Zuid-Holland. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in de Omgevingsverordening. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De volgende artikelen zijn relevant voor de ontwikkeling:

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Artikel 6.10.1 van de Omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan in gaat op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening. Aangezien de planontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling betreft (zie hiervoor paragraaf 3.1.3), is dit artikel niet van toepassing.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Artikel 6.9.1 van de Omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging op structuurniveau voorziet, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Als uitgangspunt hierbij geld 'ja, mits'. Dit betekent het volgende.

Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • 1. een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid,
  • 2. hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:

  • 1. Inpassing: Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
  • 2. Aanpassing: Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang, of een (gebiedseigen dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van het landschap. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat.
  • 3. Transformatie: Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat. Bij transformatie-opgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen, een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.

Door de toevoeging van een fietsbrug veranderen de bestaande structuren ter plaatse. Het initiatief sluit aan op het provinciaal beleid om recreatieve routes en stad-land verbindingen te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met provincale belangen. Het planvoornemen voldoet aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart (zie paragraaf 3.2.1). Hierdoor is sprake van een ontwikkeling in de categorie aanpassing.

Provinciale vaarweg

Om een vlotte en veilige doorvaart van de scheepvaart te waarborgen, moet worden gegarandeerd, dat nieuwe ontwikkelingen langs de provinciale vaarwegen de doorvaart van de scheepvaart niet belemmeren, de zichtlijnen voor de scheepvaart en voor bedienings- en begeleidingsobjecten niet hinderen en de toegankelijkheid voor hulpdiensten vanaf de wal niet hinderen. De fietsbrug heeft een doorvaarhoogte van 5,7 meter en een doorvaartbreedte 26 meter. Daarmee is een vlotte en veilige doorvaart van de scheepvaart gewaarborgd. Daarnaast is de vaarweg geborgd in het bestemmingsplan door middel van een bestemming.

Vrijwaringszone provinciale vaarwegen (artikel 6.19)

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een vaarweg in beheer bij de provincie is gelegen kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • c. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal.

De breedte van de vrijwaringszone, gemeten vanuit de oever van de vaarwegen in beheer bij de provincie, bedraagt:

  • a. 10 m aan weerszijden van een recht vaarwegvak;
  • b. 15 m aan een buitenbocht;
  • c. 25 m aan een binnenbocht.

Vanwege de provinciale verantwoordelijkheid voor de veiligheid op de provinciale vaarwegen wordt de ruimte langs die vaarwegen geregeld door middel van de aanduiding 'Vrijwaringszone vaarweg' op de verbeelding.

Provinciale waterkering

In artikel 2.4 van de Waterwet is bepaald dat bij provinciale verordening regionale waterkeringen worden aangewezen en dat daarbij een veiligheidsnorm wordt vastgelegd. De provincie Zuid-Holland heeft voor ruim 2000 kilometer aan regionale waterkeringen in de provinciale waterverordening een veiligheidsnorm vastgesteld. In verband met de ruimtelijke doorwerking zijn de regionale waterkeringen op kaart 3 (Regionale waterkeringen) van de Omgevingsverordening weergegeven. Op grond van artikel 4.1 van de Omgevingsverordening dient de regionale waterkering in het bestemmingsplan als zodanig te worden bestemd. Zodoende is de waterkering meegenomen in het bestemmingsplan. De bescherming van de regionale waterkeringen is derhalve geborgd. Bij de watervergunningverlening zal rekening moeten worden gehouden met de waterkering.

Conclusie 

De realisatie van de fietsbrug over het Aarkanaal en de N207 voor de ontsluiting van het fietsverkeer vanuit Alphen aan den Rijn richting Nieuwkoop draagt bij aan de provinciale ambitie om door middel van het toevoegen van een openbare route het provinciaal landschap toegankelijker te maken en zo de gebruiks- en belevingswaarde te verbeteren.

Door aanleg van de brug ontstaat een versterking van het bestaande fietspadennetwerk en wordt het provinciaal landschap verbonden met het bestaande fietsnetwerk. De voorgenomen aanleg van een fietsbrug is in overeenstemming met de betreffende artikelen uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.2.3 Fietsplan 2016-2025

Het fietsbeleid van provincie Zuid-Holland is vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma Fiets 2016-2025 dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld op 31 mei 2016. De provincie wil hiermee het fietsgebruik stimuleren. Meer mensen op de fiets draagt bij aan de bereikbaarheid van de provincie en van kernen binnen de provincie. Daarnaast draagt goed fietsbeleid ook bij aan de doelstelling op het gebied van leefbaarheid en verkeersveiligheid. Bij het fietsplan is tevens een concreet uitvoeringsprogramma voor de komende jaren opgesteld. Hierin zijn de hoofdprioriteiten voor nieuwe infrastructuur uitgewerkt.

In het Fietsplan 2016-2025 is de F306 (Fietspad Brug Aarkanaal (Alphen aan den Rijn - Nieuwkoop) opgenomen. Door de realisatie van het fietspad en brug zorgt voor:

  • 1. Uitbreiding van het Fietshoofdroute netwerk. De fietsbrug over het Aarkanaal zal deel uitmaken van de route Alphen aan den Rijn - Aarlanderveen – Nieuwkoop.
  • 2. Grote tijdwinst voor fietsers op de route Aarlanderveen – Noordelijk deel Alphen aan den Rijn. Vanuit Aarlanderveen naar Alphen aan den Rijn bedraagt de huidige fietsafstand 7,0 km. Voor Aarlanderveen en Nieuwkoop biedt de komst van de nieuwe fietsbrug voordelen aangezien de afstand naar Alphen aan den Rijn korter wordt. De route wordt 2,4 km korter en krijgt een lengte van 4,6 km.
  • 3. Fietsen wordt concurrerend(er) ten opzichte van de auto. Ook voor woon-werkverkeer. Positieve gevolgen voor gezondheid, milieu en bereikbaarheid van Alphen.
  • 4. Bij aanleg van de fietsbrug over het Aarkanaal kunnen fietsers vrijwel geheel over vrijliggende fietspaden rijden in plaats van de huidige alternatieve (fietspadloze) routes over Treinweg / Kortsteekterweg, Parallelweg van de Oostkanaalweg en de Korteraarseweg. Een enorme verbetering van de verkeersveiligheid.
  • 5. De brug biedt een grote uitbreiding van de mogelijkheden voor de recreatieve fietser vanuit Alphen. Een impuls voor de recreatie in het Groene Hart.

Conclusie

De realisatie van de fietsbrug zorgt voor een betere fietsverbinding vanuit Alphen aan den Rijn met Nieuwkoop en heft de barrière van het Aarkanaal op. Het initiatief sluit aan op het provinciaal beleid om recreatieve routes en stad-land verbindingen te realiseren. Er kan daarom geconcludeerd worden dat het plan bijdraagt aan het Fietsplan 2016-2025.

3.2.4 Gebiedsprofiel Hollandse Plassen

Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Begin 2012 is het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vormt een handreiking om ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt en wat zij samen met partners uit wil werken in de gebiedsprofielen die zich richten op de regionale schaal. De gebiedsprofielen slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bij bestemmingsplannen.

Het plangebied valt in het gebiedsprofiel Hollands Plassengebied.

Specifiek de planlocatie wordt in het gebiedsprofiel aangeduid als stad-landverbinding. De ambitie is het ontwikkelen van actractieve en (sociaal) veilige groen-blauwe structuren die zicht vanuit het centrum van de stad of het dorp voortzetten tot diep in het landelijk gebied. Bij ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de volgende punten:

  • Het (oorspronkelijke) landschap en haar structuren, zoals waterlopen, dijken of linten vormen de basis voor vanzelfsprekende verbindingen tussen stad en buitengebied.
  • Overgang van stad naar land markeren.
  • Directe zichtrelatie vanuit de stad of het dorp naar het landschap.
  • Toegankelijkheid voor voetganger en/of fietser.
  • Sluit de stad-landverbinding aan op bestaande stedelijk groengebieden en fiets-/wandelnetwerk.
  • Voorkom / overwin barrières bij wegen, spoor en water door passende oversteekmogelijkheden (brug, tunnel of veer).

Conclusie

De realisatie van de fietsbrug zorgt voor een betere fietsverbinding vanuit Alphen aan den Rijn met Nieuwkoop en heft de barrière van het Aarkanaal op. Het initiatief sluit aan op het provinciaal beleid om recreatieve routes en stad-land verbindingen te realiseren. Het planvoornenemen wordt uitgevoerd aan de hand van dit gebiedsprofiel uitgevoerd (zie stad en landverbindingen (zie paragraaf 2.4 Beeldkwaliteitsplan).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie De Stad van Morgen 2031 (2013)

De structuurvisie geeft de richting aan die het bestuur van Alphen aan den Rijn voor de komende jaren voor ogen heeft voor de ruimtelijke ontwikkeling. Voor de eerstkomende jaren is de visie heel concreet, voor de verdere toekomst is de visie globaler. De structuurvisie vormt de basis voor alle ruimtelijke plannen die de komende jaren zullen worden ontwikkeld. Daarnaast is de visie uitnodigend voor al diegenen die met de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente te maken hebben zoals bewoners, instellingen, ondernemers of ontwikkelaars. Deze visie wil hen inspireren om in gezamenlijkheid vorm te geven aan de leefbare, duurzame en gezonde Stad van Morgen. De Structuurvisie is door de gemeenteraad op 11 juli 2013 vastgesteld.

Ten aanzien van het projectgebied beschrijft de structuurvisie het netwerk van water.

Alphen aan den Rijn is gesitueerd binnen een rijk netwerk van water. De Oude Rijn is beeldbepalend voor de stad. De Heimanswetering en het Aarkanaal, de Dijksloot, de Kromme Aar, de Molenwetering en de Alphense Wetering zijn van belang in het Alphense waternetwerk.

De watergangen in het buitengebied, de Ziende, de Grote Weteringen en de Ringvaart completeren het unieke waternetwerk. Door de ruimtelijke ontwikkelingen van Alphen aan den Rijn in de afgelopen decennia zijn onderdelen van het netwerk verbroken of verborgen. De visie neemt het waternetwerk als een van de belangrijke uitgangspunten voor de verdere ontwikkeling van Alphen aan den Rijn.

In de visie wordt onder de kop van de hoogwaardige, gebruiksvriendelijke en sociaal veilig ingerichte openbare ruimte op pagina 49 de fietsbrug benoemd:

“Een fietsbrug over het Aarkanaal vormt de verbindende schakel tussen stad (Burgemeester Bruins Slotsingel) en het buitengebied (Nieuwkoopseweg). Deze brug zorgt voor het beter toegankelijk maken van het Zegerslootgebied, de realisatie van een goede verbinding tussen Aarlanderveen en Alphen aan den Rijn en een extra (langzaam verkeers)route vanuit het glastuinbouwgebied naar het centrum van Alphen.”

Ter toelichting op het project wordt aangegeven dat in samenwerking met de Provincie Zuid Holland een plan is opgesteld voor een fietsbrug over het Aarkanaal en de N207. Deze brug vormt een belangrijke schakel binnen het netwerk van groenblauwe verbindingsassen in Alphen aan den Rijn, in dit geval de oost-west verbinding tussen de Gnephoek en de drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen.

De brug vult het gat tussen de Burgemeester Bruins Slotsingel - een van de hoofdontsluitingsroutes van Ridderveld - en de Nieuwkoopseweg. Hiermee levert de brug een bijdrage aan diverse ambities die in de visie zijn geformuleerd: betere verbindingen tussen stad en buitengebied, het aan elkaar koppelen van groengebieden, toegankelijker maken van het Zegerslootgebied, het realiseren van goede verbindingen tussen de dorpse kernen en de stad Alphen aan den Rijn en het terugdringen van korte ritten met de auto. Ook de verdere ontwikkeling / transformatie van het glastuinbouwgebied is gebaat bij een goede en directe verbinding met de binnenstad van Alphen aan den Rijn.

Conclusie

Het voornemen voor de realisatie van een fietsbrug past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie De stad van Morgen 2031.

3.3.2 Structuurvisie Verkeer en Vervoer (2013)

In de Structuurvisie Verkeer en Vervoer van de gemeente Alphen aan den Rijn (vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juli 2013) is geconstateerd dat verbetering van de concurrentiepositie van het langzaam verkeer en openbaar vervoer alleen bevorderd wordt als de omstandigheden voor hen verbeterd worden. Momenteel geldt dat rondom het projectgebied in Alphen aan den Rijn:

  • 1. vlotte, directe en comfortabele routes ontbreken;
  • 2. de fiets een geringe concurrentiekracht tegen de auto heeft;
  • 3. hoofdwegen en vaarwegen een barrière vormen voor het fietsverkeer;
  • 4. fietsers een onveilig gevoel ervaren op wegen in het buitengebied zoals o.a. de Treinweg (route Aarlanderveen- Alphen via Oranje Nassaubrug);
  • 5. de bestaande routes richting het buitengebied beperkt toegankelijk zijn.

De visie kent een grote waarde toe aan de brug voor langzaam verkeer over het Aarkanaal.

In de verkeersmaatregelen (paragraaf 3.2.2 van de structuurvisie) is voor 2016/2017 de aanleg van de fietsbrug tussen de Nieuwkoopseweg en de Burgemeester Bruins Slotsingel over het Aarkanaal en de Oostkanaalweg opgenomen.

Conclusie

Het voornemen voor de realisatie van een fietsbrug past binnen de uitgangspunten van de structuurvisis Verkeer en Vervoer (2013).

3.3.3 Structuurvisie Buitengebied (2008)

Met de Structuurvisie Buitengebied geeft de gemeente Alphen aan den Rijn haar visie op de toekomst van het buitengebied. In februari 2008 heeft de raad de 'Structuurvisie buitengebied Alphen aan den Rijn, deel 1; beleidsnota' vastgesteld en in december 2008 is deel 2: Uitvoeringsprogramma door de raad vastgesteld.

De visie legt de ambities vast en bepaalt hoe we de economische, sociale en ruimtelijke betekenis van het buitengebied willen 'behouden door te ontwikkelen'. Ontwikkelingen en nieuwe economische dragers zijn nodig omdat we er niet langer vanuit kunnen gaan dat het regulier landbouwkundig gebruik ook het gewenste landschap oplevert. Behalve een hulp in de beoordeling van nieuwe initiatieven, hoopt de gemeente dat de visie burgers en bedrijven inspireert om op een positieve manier met hun initiatieven bij te dragen aan een mooier, duurzamer en betekenisvoller buitengebied.

Het projectgebied is deels gelegen in de drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen en de Zuid- en Noordeinderpolder. Voor deze polder staat een rendabel gebruik van de graslanden centraal als de beste garantie van het behoud van het typische open veenweidelandschap met de unieke molenviergang. In plaats van een strook begrensde natuur wordt gezocht naar een gebiedsdekkende verhoging van natuurwaarden door middel van (agrarisch) landschapsbeheer en uitbreiding van recreatief medegebruik.

Eén van de aanvullende gewenste kwaliteiten is de recreatieve toegankelijkheid en veiligheid voor langzaam verkeer.

Voor het subgebied 'glastuinbouwgebied, hoek Oostkanaalweg en Nieuwkoopsweg' is in de visie de Oeververbinding over het Aarkanaal en over de N207 voor langzaam verkeer benoemd.

Conclusie

Het voornemen voor de realisatie van een fietsbrug past binnen het gemeentelijk beleid.

3.3.4 Duurzaamheidsprogramma

Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt van de gemeente Alphen aan den Rijn. Het duurzaamheidsprogramma 2014-2020 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 24 september 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.

Centraal in het beleid staat: wat is de duurzaamheidsambitie van de gemeente en wat willen we bereiken voor de periode 2014 t/m 2020. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in enerzijds ambities van de gemeentelijke organisatie en anderzijds ambities voor de Alphense samenleving. Voor het behalen van deze ambities is de gemeente afhankelijk van de samenleving als geheel. De gemeente stimuleert en faciliteert; “Een duurzaam Alphen aan den Rijn bereiken we samen”. De stip op de horizon is: “In 2050 is de samenleving van Alphen aan den Rijn fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal”. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma "Spoorboekje van A naar D: werken aan het (duurzaamheids)spoor” zijn per ambitie projecten benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om bij te dragen aan het behalen van de ambities.

De gemeente benadert en stimuleert woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars, architecten en aannemers om aan de richtlijnen van Duurzaam Bouwen te voldoen. Het software instrument 'GPR-Gebouw' wordt gratis ter beschikking gesteld door de gemeente. Dit instrument ondersteunt de realisatie van duurzaam bouwen.

Duurzaamheid Fietsbrug Aarkanaal

Ten tijde van de aanbesteding van de uitvoering van de realisatie van de fietsbrug wordt aandacht besteed aan:

  • Energie en Klimaat: beperking van het energiegebruik door te kiezen voor een energiearme oplossing, mede door energieopwekking;
  • Materialen & Grondstoffen: zo min mogelijk gebruik van materialen, toepassing alternatieve materialen en nieuwe technologie (CO2-reductie kan hier ook onder worden geschaard), gerecyclede grondstoffen, zo efficiënt mogelijk transport (zo veel mogelijk over water met zo kort mogelijke transportafstanden);
  • Leefomgeving: Bij de uitvoering is daarnaast ook het thema Leefomgeving relevant. Hieronder valt: beperken hinder tijdens de uitvoering, handhaven/herbouw opstallen, compenseren negatieve inbreuken voor bewoners in het plangebied.

Op grond van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de realisatie van de fietsbrug Aarkanaal past in het duurzaamheidsprogramma van de gemeente Alphen aan den Rijn.

3.3.5 Programma Fiets

In het Programma Fiets (vastgesteld door de gemeenteraad op 17 oktober 2019) verwoordt de gemeente haar visie op het fietsbeleid. Er wordt aan de hand van een meerjarig programma gestreefd naar het vergroten van het gebruik van de fiets. Dat doet zij onder andere door de positie van de fiets nadrukkelijker te profileren binnen plannen en beleid en door het inrichten van snelle, veilige en kwalitatief goede fietsverbindingen. Uitgangspunt zijn zes kernprincipes waarop de gemeente de komende jaren haar fietsbeleid richt:

  • 1. Binnen stad en dorp staat de fiets voor snel, slim en gezond
  • 2. Steden en dorpen verbonden door snelle fietsroutes
  • 3. Fietsroutes snel, herkenbaar, veilig en comfortabel
  • 4. Fiets beschikbaar bij overstaplocaties
  • 5. De fiets parkeren zonder zorgen
  • 6. De fiets volwaardig meetellen in beleid en plannen

De fietsbrug over het Aarkanaal sluit vooral aan op de eerste drie principes. Door het bieden van een directe fietsverbinding, wordt dit een aantrekkelijker alternatief voor de auto voor bewoners in de omgeving Aarlanderveen en Nieuwkoop.

Hoofdstuk 4 Milieu- en andere planologische aspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en andere planologische aspecten aan de orde gesteld.

4.1 Geluid

4.1.1 wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. In het geval van de realisatie van de fietsbrug is relevant om te beoordelen of als gevolg van aanleg te verwachten is dat grenswaarden voor geluid bij geluidgevoelige bestemmingen worden overschreven.

4.1.2 Verkeerslawaai

De fietsbrug zelf is akoestisch gezien niet relevant en zal eenmaal in functie geen geluidoverlast veroorzaken. Voor de aanleg van de fietsbrug zijn gronden noodzakelijk die op dit moment in bezit zijn bij derden. Voor de aanleg worden onderhandelingen gevoerd voor aankoop van gronden en gebouwen. Relevant voor de aanleg is het agrarisch bedrijf aan de Oostkanaalweg 1 en ten noorden van de Nieuwkoopseweg (N231) het agrarisch bedrijf aan de Oostkanaalweg 2a. Iets verder gelegen zijn de woningen aan de Oostkanaalweg 3 en 3c. Voor de aanleg van de fietsbrug zal de woning Oostkanaalweg 2 worden verworven.

4.1.3 Conclusie

De agrarische bedrijfswoningen liggen op circa 50 meter (Oostkanaalweg 1) en circa 75 meter (Oostkanaalweg 2a) van het projectgebied. De woningen aan de Oostkanaalweg 3 en 3c liggen op circa 120 meter afstand. Doordat gevoelige functies als woningen op grote afstand van het projectgebied liggen is er naar verwachting geen sprake van mogelijke geluidsoverlast. Mogelijk kan tijdens de werkzaamheden wel tijdelijk geluidoverlast optreden. Gelet op de omgeving en de grote afstand tot gevoelige functies kan een onderzoek naar wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, scheepvaartlawaai en industrielawaai achterwege blijven.

Conclusie

Vanuit het aspect geluid bestaat er geen bezwaar voor de realisatie van de fietsbrug.

4.2 Luchtkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn stikstofdioxide (NO2) voor wat betreft het jaargemiddelde en fijn stof (PM10) voor wat betreft het jaar- en etmaalgemiddelde het meest kritisch. Hierbij is de kans het grootst dat deze grenswaarden worden overschreden. De grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 wordt in Nederland nergens meer overschreden. In tabel 4.1 zijn de grenswaarden weergegeven voor deze maatgevende stoffen.

tabel 4.1: grenswaarden voor maatgevende stoffen

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0015.png"

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project/plan draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen.

Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.

4.2.2 Beoordeling plan

De realisatie van de fietsbrug zal niet leiden tot het aantrekken van meer auto- en/of vrachtverkeer en dus ook niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit door de uitstoot van dit verkeer. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden naar het aspect luchtkwaliteit. Tijdens de werkzaamheden voor realisatie van de fietsbrug zullen wel extra verkeersbewegingen optreden. Het planvoornemen zal niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en van het aspect luchtkwaliteit geen bezwaar voor de realisatie van de fietsbrug.

4.3 Archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft op 28 maart 2019 het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie vastgesteld. Aan de hand van de verwachtingen-en beleidskaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.

Het plangebied voor de fietsbrug ligt grotendeels in een zone met een hoge archeologische verwachting (Waarde-Archeologie 3). Binnen deze zone gaat het om historische dorpslinten, de limeszone en de zone van oever-en stroomgordelafzettingen langs de Rijn. Deze gebieden waren vanwege hun hogere (semi)droge ligging gunstige vestigingsplaatsen. Vondsten in dit gebied duiden op bewoning vanaf de late steentijd tot in de Nieuwe tijd. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Het oostelijke deel van het plangebied ligt in een zone met een middelhoge verwachting (WaardeArcheologie 4). Deze delen in het landschap liggen lager en zijn over het algemeen minder goed bewoonbaar geweest. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en 30 cm (WA4) is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Op basis van nieuwe onderzoeken kan een vastgestelde archeologische verwachting bijgesteld worden naar een hogere of een lagere waarde. Wanneer volgens de beleidskaart een archeologisch onderzoek verplicht is, maar de gemeente beschikt over informatie waaruit blijkt dat binnen een plangebied de archeologische verwachting naar beneden bijgesteld kan worden, kan van de verplichting afgezien worden.

4.3.2 Onderzoek

Binnen het plangebied zijn verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Ter hoogte van de huidige carpoolparkeerplaats aan de Nieuwkoopseweg is door Jacobs & Burnier in 2009 een booronderzoek uitgevoerd (kenmerk: STAR 262, 2009, bijlage 2 ). Daarnaast zijn ten behoeve van de aanleg van de rotonde N207/N231 een bureau-en een booronderzoek uitgevoerd (Arcadis rapport 73, 2015 en Arcadisrapport 85, 2016) ( (zie Bijlage 3 en Bijlage 4). Uit de beide booronderzoeken komt naar voren dat in het gebied sprake is van een recente ophooglaag van 1-2 meter dik met hieronder een pakket komklei. De top van het oorspronkelijke maaiveld is niet meer intact aangetroffen. Archeologische resten werden niet aangetroffen. Voor zowel de carpoolplaats als de rotonde werd geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.

Er is een hoogteverschil van ongeveer 0,5 – 1 meter tussen de Nieuwkoopseweg en het gebied waar het nieuwe fietspad zal komen te liggen. Naar verwachting is ook hier sprake van een ophoogpakket en een verstoorde toplaag. Hierdoor geldt een lage archeologische verwachting voor dit deel van het plangebied.

Aan de westzijde van het Aarkanaal bevindt zich een bosrijk gebied op de oevers van deze watergang. Voor dit deel van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting (Waarde Archeologie 3) vanwege de aanwezigheid van oeverafzettingen. Bij (graaf)werkzaamheden in plangebieden met een oppervlakte van meer dan 100 m² en werkzaamheden dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde onderzoeken is onze conclusie dat het plan voldoende archeologisch is onderzocht. Om de archeologische waarden te waarborgen is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 opgenomen voor het westelijke deel van het plangebied. Voor het overige, oostelijke deel van het plangebied zijn geen beschermende maatregelen noodzakelijk. Hiermee zijn voor de benoemde archeologische waarden specifieke regels ten aanzien van ingrepen in de grond opgenomen.

Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het plangebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, één en ander zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens de risicokaart van provincie Zuid-Holland (http://nederland.risicokaart.nl) ligt het projectgebied van de nieuwe fietsbrug in de nabijheid van een gasleiding.

Gemeentelijk beleid

Op 21 april 2016 heeft de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn de Beleidsvisie Externe Veiligheid 2016-2020 vastgesteld. Het hoofddoel van het beleid is het vaststellen van concrete kaders waardoor in Alphen aan den Rijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en vergunningverlening op een verantwoorde manier wordt omgegaan met externe veiligheid. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/ jaar PR-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1 % letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

4.4.2 Inventarisatie risicobronnen

Ter hoogte van het projectgebied is de N207 aangewezen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. De PR 10-6 contour bedraagt 0 meter vanaf de wegas. De PR 10-8 contour bedraagt 17 meter vanaf de wegas. Het plaatsgebonden risico ligt niet buiten de N207.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0016.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0018.png"

Figuur 4.2: EV overzichtskaart met relevante risicobronnen Alphen aan den Rijn.

In het gemeentelijk beleid wordt aangegeven dat voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg het ‘Besluit externe veiligheid transportroutes’ (Bevt) het wettelijk kader is. Voornamelijk over de N11 en de provinciale wegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen zijn dan ook weergegeven in figuur 4.1. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met het transport van gevaarlijke stoffen over deze wegen. Voor een deel betreft dit doorgaand transport, maar bijvoorbeeld ook de bevoorrading van de binnen de gemeente gelegen LPG tankstations vindt over deze wegen plaats.

4.4.3 Beoordeling risico's

Voor de provinciale wegen N207, N209, N460, N455 en N231 binnen de gemeente Alphen aan den Rijn is een planologisch kader opgesteld in de Beleidsvisie Externe Veiligheid.

Bij de provinciale wegen is het transport van brandbare gassen (propaan, LPG) bepalend voor het risico. In verband met het meest voorkomende scenario met brandbare gassen is het gebied tot 80 meter van de weg relevant, omdat in dit gebied dodelijke slachtoffers zullen vallen (binnen- en buitenshuis). Op meer dan 80 meter afstand is men bij dit meest voorkomende scenario in principe veilig binnenshuis (zie tabel 4.2).

tabel 4.2: zone brandbare gassen

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0019.png"

Er hoeft geen verantwoording voor het groepsrisico opgesteld te worden omdat het plan niet gericht is op een object waar personen gedurende een langere tijd aanwezig zullen zijn.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid is er geen bezwaar voor realisatie van de fietsbrug.

4.5 Ecologie

4.5.1 Wettelijk kader

Wet Natuurbescherming

De bescherming van soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming. Onder de werking van deze wet vallen circa 1.000 dier- en plantensoorten. Alle inheemse zoogdieren, amfibieën en reptielen zijn beschermd. Tevens hebben een aantal soorten planten, vissen, insecten en ongewervelde een beschermde status. Voor de in het wild voorkomende planten en dieren geldt de algemene zorgplicht. Volgens de Wet natuurbescherming mogen beschermde dier- en plantensoorten niet worden verwond, gevangen, opzettelijk worden verontrust of gedood. Voortplanting- of vaste rust- of verblijfplaatsen mogen niet worden beschadigd, vernield of verstoord.

4.5.2 Onderzoek

In het kader van de voorgenomen werkzaamheden zijn er meerdere ecologische onderzoeken uitgevoerd, te weten:

  • Natuurtoets fietsbrug Aarkanaal, opgesteld door Tauw, kenmerk R002-1240904JOH-mwl-V01-NL, d.d. 28 juni 2017 (Bijlage 5);
  • Stikstofdepositie onderzoek fietsbrug Aarkanaal, opgesteld door Tauw, kenmerk R005-1240904XTK-V02-ihu-NL, d.d. 15 oktober 2019 (Bijlage 6);
  • Nader onderzoek vleermuizen fietsbrug Aarkanaal, opgesteld door Tauw, kenmerk R001-1269596-V02-ibs-NL, d.d. 29 oktober 2019 (Bijlage 7);
  • Nader onderzoek ecologie Oostkanaalweg, Aarlanderveen, opgesteld door ODMH, kenmerk 2019298647, d.d. 28 oktober 2019 (Bijlage 8).

Gebiedsbescherming

Een toetsing aan beschermde gebieden is alleen nodig voor het onderdeel stikstofdepositie, omdat dit op groter afstand een effect kan hebben. Andere effecten door de werkzaamheden zijn uitgesloten vanwege de afstand (circa 700 meter tot Natuur Netwerk Nederland (NNN) en circa 4 kilometer tot Natura 2000) tot deze gebieden. Ook ontbreekt een ecologische relatie met deze gebieden als gevolg van tussenliggende wegen, bebouwing en andere elementen.

Stikstofdepositie

Er is een berekening uitgevoerd naar de stikstofdepositie die kan optreden naar aanleiding van de aanleg van een nieuwe fietsbrug over het Aarkanaal, waarbij een verbinding gelegd zou worden tussen de Burgemeester Bruins Slotsingel en de Nieuwkoopseweg. De sloop van de woning aan de Oostkanaalweg is hierin ook meegenomen.

Uit de berekening blijkt dat er geen rekenresultaten zijn die (afgerond op twee decimalen) hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/jaar. Daarmee kan verondersteld worden dat er, onder behoud van de onderhavige uitgangspunten in dit onderzoek en vanuit de optiek van stikstofdepositie, geen sprake is van significante effecten op stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000 gebieden.

Houtopstanden

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft geen komgrens aangewezen volgens de Boswet of Wet natuurbescherming. Voor het project moet een melding bij het Bevoegd Gezag worden gedaan voor het rooien van de bomen. Op de taluds worden bosplantsoen en bomen terug geplaatst.

Soortenbescherming

Aanleg fietsbrug Aarkanaal

Er is nader onderzoek naar vleermuizen in het plangebied uitgevoerd voor de aanleg van de fietsbrug ten behoeve van:

  • de kap van circa 4.000 m2 bos tussen het Aarkanaal en de Zegerplas;
  • het dempen van diverse sloten;
  • het bouwrijp maken van het terrein;
  • het realiseren van enkele pilaren in de oever van het Aarkanaal.

Tijdens het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld. Boven het Aarkanaal is een essentiële vliegroute van gewone dwergvleermuis vastgesteld. Als maatregelen genomen worden om verstoring van deze vliegroute tijdens de aanlegfase en de gebruiksfase van de brug met zekerheid te voorkomen, is hiervoor geen ontheffing van artikel 3.5 van de Wnb nodig. Als er geen mitigerende maatregelen genomen kunnen worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

In het bosgebied tussen het Aarkanaal en de Zegerplas is essentieel foerageergebied van gewone dwergvleermuis aanwezig. Boven de Zegerplas is essentieel foerageergebied van watervleermuis aanwezig. Het foerageergebied van watervleermuis bevindt zich buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden. Het kappen van 4.000 m2 bos heeft alleen negatief effect op het foerageergebied van gewone dwergvleermuis, als hiermee bomen in of direct naast het foerageergebied gekapt worden. Voor zover bekend is dit niet het geval. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden moeten verder maatregelen genomen worden om negatieve effecten door verlichting in de omgeving van het foerageergebied uit te sluiten. Als de maatregelen genomen worden is een ontheffing van artikel 3.5 van de Wnb is niet nodig. Als het niet mogelijk is de bomen in en direct om het foerageergebied te behouden of negatieve effecten door verlichting uit te sluiten moet vóór de start van de kapwerkzaamheden een ontheffing van artikel 3.5 van de Wnb worden aangevraagd.

De verwachting is dat er voldoende maatregelen genomen kunnen worden om negatieve effecten voor de vliegroute en het foerageergebied uit te sluiten. Deze maatregelen moeten verder worden uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol. Hiermee zijn de maatregelen aantoonbaar geborgd en wordt overtreding van de Wnb voorkomen.

Naast de maatregelen om verstoring van de vliegroute en foerageergebieden tegen te gaan, zijn maatregelen in het kader van de zorgplicht nodig. Deze maatregelen bestaan onder anderen uit het uitvoeren van een broedvogelcontrole voor de start van de kapwerkzaamheden in het broedseizoen (maart tot en met augustus). Door de zorgplichtmaatregelen eveneens vast te leggen in het werkprotocol worden de werkzaamheden met betrekking tot ecologie gestroomlijnd en wordt overtreding van de Wnb voorkomen. Er wordt dan ook geadviseerd voor de start van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol op te stellen.

Oostkanaalweg 2
Er is nader onderzoek uitgevoerd naar huismussen en vleermuizen in het plangebied Oostkanaalweg 2 in Aarlanderveen ten behoeve van:

  • het slopen van de woning;
  • het bouwrijp maken van de locatie;
  • het aanleggen van een fietsbrug over het Aarkanaal.

Tijdens het vleermuisonderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Ook essentiële foerageergebieden en vliegroutes zijn in het plangebied niet vastgesteld.

Er is geen ontheffing van artikel 3.5 van de Wnb nodig.

Tijdens het onderzoek naar huismussen is één nestplaatsen van huismus vastgesteld. Verder maakt het plangebied onderdeel uit van het essentieel leefgebied van huismussen in de omgeving. Voor het vernietigen van de nestplaats en het essentieel leefgebied van huismus moet een ontheffing van artikel 3.1 van de Wnb worden aangevraagd.

4.5.3 Conclusie

Mitigerende maatregelen moeten worden genomen ten behoeve van het vernietigen van de nestplaats en het essentieel leefgebied van huismus ter plaatse van Oostkanaalweg 2 in Aarlanderveen. Er moet een ontheffing van artikel 3.1 van de Wnb worden aangevraagd.

Daarnaast moet voorafgaand aan de werkzaamheden in een ecologisch werkprotocol maatregelen worden opgenomen waarmee aantoonbaar wordt geborgd dat een overtreding van de Wnb als gevolg van de aanleg van de fietsbrug wordt voorkomen. Er moeten maatregelen worden genomen ter voorkoming van verstoring van de vliegroute voor vleermuizen boven het Aarkanaal. Ook moeten maatregelen worden beschreven waarmee negatieve effecten als gevolg van bomenkap en verlichting in de omgeving van het foerageergebied uit te sluiten.

Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden moet nog nader onderzoek worden uitgevoerd naar platte schijfhoren, ringslang en rugstreeppad. Doordat het terrein nog niet toegankelijk was, is dit onderzoek nog niet uitgevoerd.

Bij de verdere planvorming en uitvoering dient rekening gehouden te worden met de doorlooptijd van de aanvullende onderzoeken en een eventuele ontheffingsaanvraag.

4.6 Bodem

4.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Vanuit het bodemloket zijn voor het plangebied in totaal 2 locaties gemarkeerd als potentieel verontreinigd. Het gaat daarbij om de volgende activiteiten:

  • demping met lompen;
  • stortplaats industrieel- en bedrijfsafval op land;
  • stortplaats agrarisch afval en/of takkenbossen op land;
  • stortplaats huishoudelijk afval op land;
  • stortplaats puin en/of bouw- en sloopafval op land.

Op één locatie is sprake van een stortplaats met de diverse materialen. De stortplaats is vanaf 1972 tot en met 1984 in gebruik geweest. Vanaf 1981 tot en met 2012 zijn diverse bodemonderzoeken en monitoringen uitgevoerd. Uit het bodemloket blijkt dat ter plaatse van de stortplaats actieve nazorg plaats vindt. Deze locatie ligt niet in het gebied van één van de varianten maar ten noorden van de Burgemeester Bruins Slotsingel.

De betreffende demping met lompen ligt ten noorden van de Nieuwkoopseweg. Uit de gegevens van bodemloket blijkt dat ter plaatse van de demping diverse bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. Deze bodemonderzoeken zijn uitgevoerd door Geologic (d.d. september 1994, kenmerk 166-1194) en SGS Ecocare (d.d. maart 2005, kenmerk 17658).

Bodemfunctieklassenkaart

Uit de bodemfunctieklassenkaart blijkt dat het gebied ten zuiden van de Nieuwkoopsweg deels is aangegeven als toemaakdek. Een toemaakdek betekent dat vanaf de middeleeuwen stedelijk afval op de agrarische percelen is opgebracht en als meststof en ophoogmateriaal is vermengd met de bovengrond.

Ten westen van de Westkanaalweg zijn percelen in de klasse 'wonen' ingedeeld.

Notitie tot bodemfunctieklassenkaart

Wegbermen zijn in algemeenheid heterogeen verontreinigd als gevolg van verkeersactiviteiten (o.a. olielekkages, depositie als gevolg van uitlaatgassen, gladheidbestrijding) en onderhoud (o.a. teerhoudende kleeflagen).

De definitie van wegbermen in de bodemfunctieklassenkaart is dat zij een strook betreffen van maximaal 10 meter aan beide zijden van de weg (asfaltrand), tenzij de berm langs de weg eerder wordt afgesneden door een sloot dan wel de (eigendoms)grens van het desbetreffend perceel. Voor wegbermen langs dijkwegen geldt het voorgaande beleid voor een strook van 2 meter buiten het wegvak aan beiden zijden.

Mijn leefomgeving, Omgevingsdienst Midden-Holland

Vanuit de kaart 'mijn leefomgeving' van de Omgevingsdienst Midden-Holland komen vier locaties naar voren waar reeds bodemonderzoek is uitgevoerd of waar potentiële verdachte activiteiten ten aanzien van bodemverontreiniging aanwezig zijn. Deze locaties zijn:

  • Oostkanaalweg 1: fokken en houden van graasdieren en gasdistributiebedrijf (gasdrukregel- en meetruimten);
  • Oostkanaalweg 2 en 2a: tuinbouw bedrijf en gasdistributiebedrijf (gasdrukregel- en meetruimten). Mogelijk verontreinigd, voldoende onderzocht in 2005 (SGS Ecocare, kenmerk 17658);
  • Provincialeweg N207: gekantelde vrachtwagen, sanering volledig afgerond en voldoende onderzocht (onbekend welk bureau het onderzoek op 8 september 2009 heeft uitgevoerd);
  • Coupépolder: betreft de eerder genoemde stortplaats ten noorden van de Burgemeester Bruins Slotsingel. Er is sprake van een ernstige verontreiniging, die voor 2015 beheerst of gesaneerd moet zijn. Uit de gegevens van de Omgevingsdienst blijkt dat de sanering volledig is afgerond. Een vervolgactie is het uitvoeren van zorgtaken na sanering (bijvoorbeeld onttrekken van grondwater), waardoor de verontreiniging wordt beheerst.

Huidig gebruik

  • Ten zuiden van de Nieuwkoopseweg ligt een fietspad. Nabij de rotonde Nieuwkoopseweg - Oostkanaalweg is een carpoolparkeerplaats aanwezig. Ten zuiden van het fietspad is een watergang aanwezig. Vervolgens is het gebied ten zuiden van de watergang als weidegebied in gebruik. Tussen de percelen zijn sloten aanwezig;
  • Ten westen van de Westkanaalweg is een parkeerplaats aanwezig. Ten westen van de Westkanaalweg en ten zuidwesten van de Burgemeester Bruins Slotsingel is een bosschage aanwezig.
4.6.2 Inventarisatie bodemkwaliteit

Ten behoeve van het project is bij de database van DinoLoket (DINO = Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond) van TNO informatie over de ondergrond aangevraagd. Hierbij is uitgegaan van bestaande sonderingen, boringen en peilbuizen in het projectgebied.

4.6.2.1 Grond- en (grond)water gegevens

In het project is een fietsbrug voorzien over zowel de provinciale weg N207 als de parallelweg (Oostkanaalweg) en over het water (voor de verbinding met de Westkanaalweg). In figuur 4.3 is een bodemkaart ter plaatse van het project weergegeven. Het fietspadtracé bevindt zich in een overgangsgebied tussen twee grondsoorten. Representatief voor dit gebied is een ondergrond bestaande uit veen- en jonge rivierkleigronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0020.png"

Figuur 4.3: Bodemkaart omgeving fietsbrug (bron:www.bodemdata.nl).

Door ingenieursbureau Inpijn-Blokpoel is in 2016 (zie Bijlage 9) een geotechnisch onderzoek uitgevoerd. Tevens zijn in de database van DinoLoket een aantal boringen en peilbuizen (ten behoeve van de grondwaterstandmetingen) gevonden. Dicht bij de planstudie zijn er in totaal 6 boringen tot een diepte variërend tussen 8,0 en 9,0 meter beneden maaiveld gevonden. Uit deze boringen blijkt dat de ondergrond hoofdzakelijk uit klei- en veenlagen bestaat. Volgens een boring is de dikte van deze slappe laag circa 8,7 m. Daaronder is een zandlaag (matig fijn) tot circa 9,0 m beneden maaiveld aangetroffen.

4.6.3 Advies bodem in relatie tot project

De constructieopbouw van het fietspad is onder meer afhankelijk van de aanleghoogte van het fietspad en de door de opdrachtgever voorgeschreven restzettingseis. De toe te passen standaard constructieopbouw (maximaal 10 cm asfalt, 25 cm fundering van menggranulaat en minimaal 50 cm zandbed) kan hierdoor afwijken. Vooral de fundering en het zandbed kunnen dunner worden. Tevens kan, indien noodzakelijk, een andere materiaalsoort in plaats van zand als grondverbetering worden toegepast.

Fietsbrug

Gezien de lage draagkracht van de slappe lagen onder het maaiveld zal een fundering op staal voor de fietsbrug waarschijnlijk niet voldoen. De fietsbrug zal waarschijnlijk op palen gefundeerd moeten worden. De lengte van de palen zal bepaald moeten worden aan de hand van de diepte van het pleistocene zandpakket (vaste zandlaag).

De overgang van fietspad naar fietsbrug is ook een onderdeel dat aandacht behoeft. Als de fietsbrug op palen wordt gefundeerd is deze redelijk star en ongevoelig voor zetting. Ter hoogte van de aansluiting fietspad - fietsbrug mag dus niet teveel zetting van het fietspad optreden om een vloeiende overgangsconstructie te waarborgen. Op deze locatie zou indien nodig maatregelen kunnen worden toegepast (bijvoorbeeld bims, EPS, enzovoort).

Aanbevelingen

Om het juiste advies, inclusief de diktes, van de optimale constructieopbouw van het fietspad te kunnen bepalen, dienen er zettingsberekeningen, stabiliteitsberekeningen (t.p.v. van de sloten) en berekeningen van de paalfundering (t.b.v. de fietsbrug) uitgevoerd te worden.

Volgens de norm NEN-9997-1 (Eurocode) dient bij toepassing van paalfunderingen minimaal één sondering per landhoofd te worden uitgevoerd tot minimaal 5,0 m onder de paalpunt in de vaste zandlaag. Verdere invulling en begeleiding hierover wordt met de opdrachtgever besproken.

4.6.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de wegbermen mogelijk bodemverontreinigingen aanwezig zijn als gevolg van verkeersactiviteiten. Het werktracé is voor een deel in gebruik als fietspad. Hierdoor hoeven mogelijk geen werkzaamheden in de onverharde berm plaats te vinden, waardoor minder kans is op aanraking met bodemverontreiniging.

Voor werkzaamheden in het agrarisch gebied dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van sloten.

Het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Midden Holland) heeft in reactie naar de gemeente Alphen aan de Rijn aangegeven dat voor uitvoering van het project geen nader bodemonderzoek noodzakelijk is. Het aspect bodem is geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.7 Water

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven wat de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.

4.7.1 Wettelijk kader

Waterbeleid Gemeente Alphen aan den Rijn

Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 

In december 2015 heeft de raad het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2016-2020) vastgesteld. Het GRP bevat het beleid voor de invulling van de wettelijke gemeentelijke watertaken. Deze watertaken bestaan uit zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater:

  • Zorgplicht inzameling stedelijk afvalwater: Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. Deze zorgplicht dient mede ter implementatie van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater en sluit aan op de zorgplicht van de waterschappen om het stedelijk afvalwater te zuiveren alvorens het terug in het milieu wordt gebracht.
  • Zorgplicht hemelwater: Burger en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het hemelwater (regen- en smeltwater) dat op hun terrein komt. Op grond van deze zorgplicht ligt er pas een taak voor de gemeente als burger of bedrijf zich in alle redelijkheid niet kan ontdoen van het hemelwater op zijn terrein.
  • Zorgplicht grondwater: Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Deze zorgplicht houdt in dat de gemeente het eerste aanspreekpunt is bij problemen met de grondwaterstand in het stedelijk gebied. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht voor de grondwaterstand in de openbare ruimte.

Het beleid in het GRP bevat een aantal speerpunten voor de planperiode. Belangrijkste daarvan voor dit plan zijn samenwerking in de waterketen, volksgezondheid, aanpassing aan klimaatverandering en duurzaamheid.

Stedelijk Waterplan Alphen aan den Rijn 2008

In 2008 hebben gemeente en Hoogheemraadschap van Rijnland het “Stedelijk Waterplan Alphen aan den Rijn 2008” vastgesteld. Dit plan bevat ambities en maatregelen om de kwantiteit (veiligheid) en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater in het stedelijk gebied van Alphen aan den Rijn te verbeteren. Belangrijkste maatregelen zijn het vergroten van duikers en watergangen, en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Het maatregelprogramma loopt tot 2018 en is grotendeels uitgevoerd.
Structuurvisie De Stad van Morgen 2031

In de Structuurvisie De Stad van Morgen zijn water en groen zijn beeldbepalende elementen die de basis vormen voor een duurzame economische en ruimtelijke ontwikkeling en een aantrekkelijke leefomgeving. Binnen de gemeente is er een sterke fysieke en programmatische relatie tussen stad en buitengebied met attractieve en toegankelijke groen- en waterstructuren. De natuur van het weidse polderlandschap en de waterpartijen vormen samen met de talrijke, hoogwaardige sport- en recreatievoorzieningen uitstekende voorwaarden voor een gezonde leefwijze in een attractieve leefomgeving.

Meer concreet, Alphen aan den Rijn is gesitueerd binnen een rijk netwerk van water. De Oude Rijn is beeldbepalend voor de stad. De Heimanswetering en het Aarkanaal, de Dijksloot, de Kromme Aar, de Molenwetering en de Alphense Wetering zijn van belang in het Alphense waternetwerk. Door de ruimtelijke ontwikkelingen van Alphen aan den Rijn in de afgelopen decennia zijn onderdelen van het waternetwerk verbroken of verborgen. De visie neemt het waternetwerk als een van de belangrijke uitgangspunten voor de verdere ontwikkeling van Alphen aan den Rijn.

 
Beleid waterschap Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerplan 5 (2016-2021)

Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Daarmee beoogt het hoogheemraadschap dat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken aan water centraal. Hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met de omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Hoogheemraadschap van Rijnland zet zich in voor:

  • Een veilig watersysteem met betrouwbare waterkeringen.
  • Het voorkomen van de afwenteling van waterproblemen naar andere watersystemen.
  • Het voorkomen van overlast door water of een tekort aan water, zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het tegengaan van versnippering van het watersysteem.
  • Het realiseren van een biologisch gezond watersysteem.
  • Het realiseren van een ecologische infrastructuur (onder andere door een natuurvriendelijke inrichting), zowel binnen als buiten het stedelijk gebied.
  • Het benutten van het zelfreinigend vermogen van het watersysteem.
  • Het vasthouden van gebiedseigen water (waterconservering) en het beperken van de inlaat van gebiedsvreemd water.
  • Het benutten en bufferen van schoon water.
  • Het toepassen van het ordeningsprincipe 'water stroomt van schoon naar vuil': verontreinigende activiteiten moeten benedenstrooms van kwetsbare functies/gebieden worden geplaatst.
  • Het aanpakken van vervuiling bij de bron.
  • Het voorkomen van verspreiding van verontreinigingen.
  • Optimalisatie van beheer en onderhoud, binnen zowel het watersysteem als de afvalwaterketen.

Keur en Uitvoeringsregels

De Keur is een juridisch document (verordening). Bij de Keur horen de Uitvoeringsregels. Hierin staan voorwaarden voor allerlei werkzaamheden bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een Algemene regel en een Beleidsregel bevatten.

  • De zorgplicht geldt voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico.
  • In de Algemene regel staan voorwaarden voor activiteiten met een beperkt risico
  • In de Beleidsregel staan voorwaarden voor activiteiten met een groter risico, waarvoor een watervergunning nodig is.


Nationaal waterbeleid

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd. De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Watertoets

De watertoets is sinds 2003 wettelijk verankerd en hiermee verplicht om uit te voeren voor alle ruimtelijke plannen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet worden genomen.

In het kader van het planvoornemen is daarom de watertoets uitgevoerd. In het kader van vooroverleg volgens artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap.

In de volgende paragraaf worden de effecten van het voornemen op de waterstructuur en de waterkwaliteit beschreven.

4.7.2 Huidige situatie

Het plangebied voor de fietsverbinding is gelegen in het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland. De bodem in het plangebied bestaat voornamelijk uit Drechtvaaggronden bestaande uit zavel en klei en uit Waardveen- en weideveengronden, bestaande uit bosveen (bron: bodemdata.nl).

De voorkomende grondwatertrappen in het plangebied zijn Grondwatertrap II (oostzijde Aarkanaal) met een GLG (gemiddelde laagste grondwaterstand) van 50 tot 80 cm - mv. en een GHG (gemiddelde hoogste grondwaterstand) van <40 cm - mv. en aan de westzijde van het Aarkanaal Grondwatertrap V met een GLG van >120 cm - mv. en een GHG van <40 cm - mv. (bron: bodemdata.nl). Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied.

Het plangebied is gelegen in verschillende peilgebieden. Het Aarkanaal en de Zegerplas zijn onderdeel van de primaire boezems. Het Aarkanaal is een primaire watergang voor de waterafvoer vanuit de aanliggende polders naar de Rijn. Het vrije doorstroomprofiel mag dan ook niet worden beperkt door de aanleg van de brug (landhoofden, eventuele pijlers etc.). Daarnaast zijn er (overige) watergangen in de Zuid- en Noordeinderpolder en langs de Nieuwkoopseweg.

De watergangen ten zuiden van de Nieuwkoopseweg hebben een zomerpeil van NAP -2,20 m en winterpeil van NAP -2,25 m (OR-4.12.1.1). De watergangen ten westen van het Aarkanaal in de Coupépolder hebben een peil (zomer en winter) van NAP -0,80 m (OR-4.16.1.3).

In figuur 4.4 is het oppervlaktewatersysteem in het plangebied weergegeven. Alle varianten hebben (deels) dempingen van overige waterlopen ten zuiden van de Nieuwkoopseweg als gevolg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.B139fietsbrugaarkn-VA01_0021.png"

Figuur 4.4: Overzicht watersysteem in omgeving van de fietsbrug

Regionale waterkeringen

De boezemkades langs het Aarkanaal zijn regionale waterkeringen, waarvoor een kern- en een beschermingszone geldt. In deze zones gelden beperkingen voor vergravingen, bouwwerken, kabels, leidingen en dergelijke. Werkzaamheden in verband met een brug mogen niet of slechts met ontheffing van bepalingen uit de Waterwet worden uitgevoerd. Genoemde zones zijn vastgelegd in de legger, welke door het Hoogheemraadschap ter beschikking wordt gesteld. Bij aanvraag van ontheffing moet doorgaans worden aangetoond, dat aanleg van de brug de veiligheid van de waterkeringen (kades) niet in gevaar brengt. Het gaat dan met name om stabiliteit tegen afschuiving, piping (in verband met mogelijke pijlerfunderingen) en zettingen, zowel in de eindtoestand, maar ook tijdens aanleg van de brug. Ook toegankelijkheid van de kades voor onderhoud, onder en naast de brug, mag niet worden beperkt door aanwezigheid van de brug. De normen voor de hoogte van de kades langs het kanaal zijn door de provincie vastgesteld. Hetzelfde geldt voor de minimale doorvaarthoogte van de brug.

4.7.3 Toekomstige situatie

Aanleg brugpeilers

In het algemeen, maar vooral indien dit gebied is ontstaan door ophoging, moet worden aangetoond dat door aanleg van pijlerfunderingen voor de brug, géén ongewenste grondwaterstromingen kunnen optreden. In de eerste plaats kwantitatief. Er moet worden aangetoond dat geen ondoorlatende lagen worden doorboord, met mogelijke toename van kwel vanuit het kanaal naar aanliggende polders. Mogelijk, aanvullend, ook kwalitatief, wanneer er risico is van verontreinigd ophoogmateriaal, waaruit verontreinigd water kan weglekken langs de palen van de brug.

Watervergunning

De realisatie van de fietsbrug met bijbehorende fietspaden heeft een toename van het verharde oppervlak met meer dan 500 m² tot gevolg. Dit moet gecompenseerd worden, door graven van nieuw oppervlaktewater. In beginsel dient 15% van het nieuw verhard oppervlak gecompenseerd worden in hetzelfde peilvak waar de verharding wordt toegevoegd. De te dempen watergangen moeten voor 100% gecompenseerd worden.

Voor demping van oppervlaktewater dient een Watervergunning aangevraagd te worden. Daarnaast wordt het Aarkanaal gekruist door middel van een brug. Het Hoogheemraadschap Rijnland zal om een ontheffing van de keur moeten worden gevraagd middels een Watervergunning. Ten aanzien van de brug zal het Hoogheemraadschap eisen stellen ten aanzien van beheer en onderhoud van de walkanten van het kanaal en daarmee eisen stellen aan de vormgeving van de brug.

Randvoorwaarden en uitgangspunten

In het kader van de haalbaarheidsstudie zijn enkele basiseisen van het Hoogheemraadschap van Rijnland verzameld en hieronder opgenomen. Deze eisen zijn bij de uitwerking van een ontwerp van belang.

  • In beginsel dient 15% van het nieuw verhard oppervlak gecompenseerd worden in hetzelfde peilvak;
  • Het dempen van bestaand water dient voor 100% gecompenseerd worden in hetzelfde peilvak;
  • Het peil van het oppervlaktewater mag niet gewijzigd worden;
  • Het fietspad en de wegfundering moet buiten het profiel van een kering blijven, conform de legger;
  • De hoogte van een kering mag niet negatief worden beïnvloed;
  • Nieuwe overige wateroppervlakken dienen een minimale waterdiepte van 0,50 m te hebben;
  • De oevers dienen een talud van minimaal 1:3 te hebben;
  • Beschoeiing zijn in principe niet toegestaan;
  • Langs de oevers dient een onderhoudsstrook aanwezig te zijn van minimaal 2,00 m;
  • Eventuele nieuwe watergangen dienen in verbinding te staan met overig water;
  • De digitale informatie rond de legger is terug te vinden http://rijnland.esri.nl/legger;
  • De digitale informatie rond keringen is terug te vinden http://rijnland.esri.nl/keringen;
  • Het water dat op het fietspad valt wordt gezien als schoon en mag vrij afstromen naar oppervlaktewater (indien geen uitloogbare bouwmaterialen gebruikt worden);
  • Er mogen geen uitloogbare bouwmaterialen gebruikt worden voor de constructie van het fietspad.
4.7.4 Conclusie

In de verdere uitwerking van het planvoornemen dient rekening te worden gehouden met:

  • De compensatie ten behoeve van aanleg extra verharding, demping en verleggen van waterlopen dient in overleg met Hoogheemraadschap van Rijnland uitgewerkt te worden;
  • De brug over het Aarkanaal en de boezemkeringen dient in overleg met Hoogheemraadschap van Rijnland uitgewerkt te worden.

Voor verschillende werkzaamheden dient een vergunning in het kader van de Waterwet worden aangevraagd bij Hoogheemraadschap van Rijnland. Op 7 januari 2016 is het project besproken met het Hoogheemraadschap Rijnland. Stedenbouwkundig is het plan wat Rijnland betreft akkoord. In het bestemmingsplan zijn de relevante uitgangspunten benoemd en in het ontwerp van de fietsbrug zijn deze verwerkt. Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft aangeven dat de compensatie van de toename aan verhard oppervlak wordt gerealiseerd ten zuidoosten van het plangebied in hetzelfde peilgebied.

Voor de ontwikkeling is door TAUW in 2017 een watertoets uitgevoerd (conceptversie). De definitieve watertoets zal bij het ontwerpbestemmingsplan worden opgenomen in het dit bestemmingsplan.

4.8 Milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 6, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1.000 meter;
  • categorie 6 grootste afstand 1.500 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning (gevoelig object). De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Toets

Met deze ontwikkeling worden geen bedrijvenfuncties / bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt die een milieuzonering kennen die tot hinder voor de directe omgeving kunnen leiden. In het plangebied zelf bevinden zich geen kwetsbare objecten waarop bedrijven uit de omgeving van het gebied invloed op uit kunnen oefenen.

Conclusie

Het aspect milieuhinder vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.9 Kabels en leidingen

Uit de KLIC-melding die is uitgevoerd, is gebleken dat op de locatie waar de fietsbrug en aansluitingen op deze brug zijn geprojecteerd een diversiteit van kabels en leidingen aanwezig is. Deze zijn voornamelijk gelegen evenwijdig aan de N207 en de N231. Enkelen passeren het water en gaan langs het water aan de andere kant verder. Ook evenwijdig aan de Burgemeester Bruins Slotsingel liggen kabels en leidingen.

De kabels en leidingen aan de westkant van het Aarkanaal worden gekruist. De kabels en leiding aan de oostelijke kant van het Aarkanaal worden eveneens gepasseerd. Bij de realisatie van de fietsbrug zal overlegd moeten worden met de leidingbeheerders.

Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig die zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen en die een beschermingsregime kennen.

4.10 M.e.r.-beoordeling

4.10.1 Wettelijk kader

De wettelijke bepalingen ten aanzien van de m.e.r.-plicht zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. In de Wet milieubeheer is in artikel 7.2 aangegeven dat voor dergelijke activiteiten mogelijk een m.e.r.-plicht geldt. De in de Europese Richtlijn genoemde activiteiten zijn door de Nederlandse wetgever overgenomen en verwerkt in het Besluit milieueffectrapportage.

De directe verplichting voor een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage C van het Besluit milieueffectrapportage, de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarden én de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit milieueffectrapportage aangewezen wettelijke plannen of besluiten.

Daarnaast kan een activiteit m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn op basis van het Besluit milieueffectrapportage. Dit is het geval wanneer de voorgenomen activiteit is vermeld in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, de activiteit minimaal gelijk is aan de vermelde drempelwaarden en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in de aangewezen plannen of besluiten. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig.

Voor activiteiten ónder de drempelwaarde van onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage bestaat (naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 12 oktober 2010) sinds de wijziging van het Besluit milieueffectrapportage van 1 april 2011 de verplichting tot een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Ook daarbij concludeert het bevoegd gezag of er wel of geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

De initiatiefnemer van een activiteit die m.e.r.-beoordelingsplichtig is, moet dat voornemen schriftelijk sturen naar het bevoegd gezag. Deze stap is geregeld in art. 7.16 Wm en is niet nodig als het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is. In voorliggend bestemmingsplan is de gemeente Alphen aan den Rijn het bevoegd gezag en de initiatiefnemer van het bestemmingsplan. Een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is in dit plan dus niet noodzakelijk.

4.10.2 Onderzoek en conclusie

Ondanks het feit dat er geen aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, is voor het voornemen tot aanleg van een fietsbrug wel onderzocht of er sprake is van nadelige milieugevolgen. Het plan bevat geen activiteit die genoemd wordt in onderdelen C of D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Voor het plan is geen verplichting tot het uitvoeren van een planMER, noch tot het uitvoeren van een MER.

Gelet op het hiervoor vermelde is ook geen (aanmeldingsnotitie) vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Het milieubelang is in het bestemmingsplan per milieuaspect afgewogen en samengevat in hoofdstuk 4 van de toelichting van het bestemmingsplan en de onderzoeksrapporten die als bijlage bij het bestemmingsplan zijn gevoegd.

Uit dit hoofdstuk en de bijlagen volgt dat er geen sprake is van nadelige milieugevolgen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Omdat er sprake is van een ruimtebeslag met een bandbreedte is ervoor gekozen om op basis van het voorliggende ontwerp van de fietsbrug een zone met de bestemming 'Verkeer' te bestemmen waarbinnen de fietsbrug gerealiseerd dient te worden. Niet de gehele zone zal als fietspad en fietsbrug worden gebruikt, maar binnen het bestemde gebied zullen wel de werkzaamheden plaatsvinden. Door het bestemmen van een zone is er voor de aannemer ruimte om in het werk ondergeschikte aanpassingen te doen voor een zo optimaal mogelijk resultaat.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).

5.3 Opbouw van de regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

  • hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels;
  • hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor afwijking van de bouwregels danwel gebruiksregels;
  • hoofdstuk 3: 'Algemene regels (waaronder algemene aanduidingsregels)' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn;
  • hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

5.4 Toelichting op de planregels

Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

5.4.1 Inleidende regels

Artikel 1: Begippen

In dit artikel wordt een aantal in het plan gebruikte begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.4.2 Bestemmingsregels

Artikel 3: Groen

Het groen met een meer structureel karakter (structuurgroen) is vastgelegd in de meer specifieke bestemming “Groen”. Daarin is opgenomen het talud van de fietsbrug opgenomen en diverse in het groen aanwezige ondergeschikte functies.

Artikel 4: Recreatie - Zegersloot

Deze gronden zijn bestemd voor dagrecreatie en behoud en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Ter plaatse van de functieaanduiding "fietsbrug" is een fietsbrug toegestaan.

Artikel 5: Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is van toepassing op de N207 en de hoofdontsluiting. Hier is een gebiedsontsluitingsweg toegestaan, dat wil zeggen een weg bedoeld voor de doorgaande verkeersstromen. Ter plaatse van de functieaanduiding "fietsbrug" is een fietsbrug toegestaan.

Artikel 6: Verkeers - Verblijfsgebied

Alle overige wegen zijn bestemd tot Verkeer - verblijfsgebied. Deze wegen hebben slechts een functie voor het bestemmingsverkeer. Ter plaatse van de functieaanduiding "fietsbrug" is een fietsbrug toegestaan.

Artikel 7: Water

De bestemming 'Water' is toegekend aan nieuwe oppervlaktewater, bruggen, duikers en de bijbehorende voorzieningen in het plangebied. Ter plaatse van de functieaanduiding "fietsbrug" is een fietsbrug toegestaan.

Artikel 8 : Waarde - archeologie 3

Binnen deze dubbelbestemming is de bescherming van archeologische waarden verankerd. In de regels is vastgelegd onder welke condities bij ruimtelijke ingrepen een (verkennend) archeologisch onderzoek nodig is.

De 'Waarde - archeologie 3' betreft gebieden met een hoge archeologische verwachting. Binnen deze zone gaat het om historische dorpslinten, de limeszone en de hoge oeverafzettingen en stroomgordels langs de Rijn en de aangrenzende wat lagere delen van de stroomgordels. Deze gebieden waren vanwege hun hoge (semi)droge ligging gunstige vestigingsplaatsen. Vondsten in dit gebied duiden op bewoning vanaf de late steentijd tot in de nieuwe tijd. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm (WA3) is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Artikel 9: Waterstaat - Waterkering

Ter bescherming en veiligstelling van de waterkering is de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Binnen dit gebied kan slechts worden gebouwd, indien duidelijk is dat er geen (onevenredig) nadelige gevolgen zijn voor de waterkering. Hetzelfde geldt voor de uitvoering van werken en werkzaamheden, zoals het afgraven van grond of het aanbrengen van diepwortelende beplanting.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 10: Anti-dubbeltelregel

Deze regel is geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (in artikel 3.2.4 Bro). Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, nogmaals zou kunnen worden gebruik gemaakt.

Artikel 11: Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels weergegeven.
Artikel 12: Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt expliciet weergegeven welk gebruik van gronden en gebouwen in strijd is met het bestemmingsplan.

Artikel 13: Algemene aanduidingsregels

Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn de gronden mede aangewezen voor het tegengaan van vestiging van zeer kwetsbare gebouwen welke voorzien in een regelmatig verblijf van personen.

Vrijwaringszone - vaarweg
De aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' is opgenomen om te voorkomen dat de daar voorkomende bestemming(en), belemmeringen vormen voor een optimaal gebruik van de vaarweg.

Artikel 14: Algemene afwijkingsregels

Op basis van dit artikel kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van de in de bestemmingen opgenomen bebouwingsregels. Het gaat hier om veranderingen van beperkte aard, zoals het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut en het vergroten van de maatvoering van bouwwerken.

5.4.3 Overgangs- en slotregels

Artikel 15: Overgangsrecht

In dit artikel zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het volgende is aangegeven:

  • Overgangsrecht bouwen: bouwwerken die ten tijde van inwerkingtreding van dit plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ondanks dat zij afwijken van het plan.
  • Overgangsrecht gebruik: gebruik van gronden en opstallen zoals dat op het moment van inwerkingtreding van dit plan plaatsvindt, mag -hoewel het afwijkt van het plan- worden gecontinueerd. Het gebruik dat reeds onder het hiervoor geldende bestemmingsplan illegaal is aangevangen en ook volgens het nieuwe bestemmingsplan niet kan, blijft illegaal en mag dus niet worden voortgezet.
  • Hardheidsclause: Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het 'Overgangsrecht gebruik'.

Artikel 16: Slotregel
Deze regel is geheel voorgeschreven door de Ministeriële regeling Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Deze regel geeft aan hoe de planregels van dit plan kunnen worden aangehaald. Hiermee wordt de naam van het bestemmingsplan vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het plantype voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dekking van de projectkosten:

In de uitvoeringsagenda 'Samen verder fietsen' 2016 - 2025 van de Provincie Zuid-Holland is de fietsbrug over het Aarkanaal opgenomen. Voor de projeckosten (waaronder kosten voor engineering, realisatie en grondverwerving) van deze fietsbrug wordt een bedrag van €4.250.000 aangehouden, waarbij meer dan 85% van dit bedrag voor rekening komt van provinciale en regionale subsidies. De bijdrage van de gemeente aan de fietsbrug is €550.000. De brug komt in eigendom, beheer en onderhoud bij de gemeente. De onderhoudskosten zijn nu nog niet aan te geven en zijn ook afhankelijk van het type brug, de materiaalkeuze en wijze waarop materialen zijn verwerkt en behandeld. Uitgangspunt bij het ontwerp is een brug met zo laag mogelijke onderhoudskosten.

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn besloten om een bedrag van € 550.000,00 als bijdrage in de aanleg van de fietsbrug over het Aarkanaal en de Oostkanaalweg beschikbaar te stellen. Hiermee zijn de kosten die de gemeente zal bijdragen aan het project gedekt. Voor de gemeente zijn aan het plan verder geen financiële consequenties verbonden waardoor het project uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan op 3 juli 2019 toegezonden aan de volgende personen en/of instanties:

  • 1. Provincie Zuid-Holland;
  • 2. Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • 3. Burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop;
  • 4. Veiligheidsregio Hollands Midden;
  • 5. Liander;
  • 6. TenneT;
  • 7. VWS Pipeline Control B.V.;
  • 8. Oasen N.V.;
  • 9. NUON;
  • 10. N.V. Nederlandse Gasunie.

De instanties 1, 3, 4 en 10 hebben gereageerd. De instantie onder 3 is verheugd met de komst van de fietsbrug over het Aarkanaal. De realisatie van de fietsbrug ziet zij als een meerwaarde en draagt bij aan een betere fietsverbinding vanuit Alphen met Nieuwkoop. De barrière van het Aarkanaal wordt daarmee opgeheven. Vanuit de gemeente Nieuwkoop blijft zij de initiatieven en ontwikkelingen rondom de fietsbrug actief volgen en ondersteunen. De instanties onder 1, 4 en 10 hebben medegedeeld dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

6.2.2 Communicatie

In de periode tussen 2015 en 2018 is met de eigenaren van Oostkanaalweg 1, 2 en 2a gesproken over grondverwerving ten behoeve van de brug. Sinds eind 2018 zijn deze gesprekken intensiever gevoerd tijdens keukentafelgesprekken. Ook andere belanghebbenden zijn op de hoogte van de plannen. Partijen als IVN, Vrienden van Zegersloot, Dorpsoverleg Aarlanderveen, Fietsersbond, Duikvereniging Atlantis en Scouting Willem Barentsz zijn samen met de direct omwonenden tijdens een informatieavond op 6 maart 2019 op de hoogte gesteld van de laatste stand van zaken. Ook is er op 2 juli 2019 een informatieavond over het concept bestemmingsplan en de plannen voor de brug gehouden. Voor deze avond zijn alle betrokkenen en alle inwoners van Alphen aan den Rijn uitgenodigd. Tijdens de gehouden avonden was het mogelijk om vragen te stellen en suggesties mee te geven aan de gemeente. Het ontwerp is wisselend ontvangen. Bewoners van nabijgelegen percelen zijn minder enthousiast. Overige aanwezigen juichen de aanleg van een langzaam verkeersverbinding juist toe. Tijdens het verdere proces worden direct omwonenden, betrokkenen en overige inwoners via diverse middelen (keukentafelgesprekken, brieven, e-mails, nieuwsberichten in de krant en op digitale middelen) betrokken en op de hoogte gehouden.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 december 2019 tot en met 15 januari 2020 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn 4 schriftelijke zienswijzen ingediend. Deze zijn behandeld in de Nota van beantwoording zienswijzen, welke als bijlage 11 is opgenomen.

Tegen het besluit tot vaststelling staat voor belanghebbenden direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.

.