1.1 Aanleiding
Vamabo B.V is voornemens 5 woningen te realiseren op het perceel aan de Steekterweg 40 in Alphen aan den Rijn. Het initiatief past binnen de eerder geboden mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan Limes. In dit plan was een directe bouwmogelijkheid toegekend aan het perceel voor de 5 woningen. Door een reactieve aanwijzing van de provincie Zuid-Holland is dit gedeelte echter niet van kracht en is derhalve een nieuw bestemmingsplan vereist. De gemeente Alphen aan de Rijn is in principe bereid medewerking te verlenen aan de voorliggende herziening van het bestemmingsplan.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied Steekterweg 40 bevindt zich in het buitengebied tussen Alphen aan den Rijn en Zwammerdam. De ontwikkeling beslaat een groot gedeelte van het perceel wat kadastraal bekend is onder gemeente Alphen aan de Rijn, Sectie G nr. 697. Tevens maken de kadastrale nummers 964 en 370 deel uit van het plangebied. De Oude Rijn is direct ten noorden van het plangebied gelegen. Het plangebied maakt dan ook onderdeel uit van het stedelijk lint Oude Rijn.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de ligging van het plangebied en de plangrens globaal aangegeven:
Globale ligging plangebied (witte cirkel) Bron: Bing maps
Globale plangrens plangebied (rode omkadering) Bron: Bing maps
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Limes'. Dit bestemmingsplan is op 27 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Alphen aan de Rijn. De gronden in het plangebied hadden in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen', maar door een reactieve aanwijzing van de provincie Zuid-Holland is dit gedeelte niet van kracht.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Limes' (plangebied: rode omkadering)
Binnen deze bestemming was een ruim bouwvlak aangeduid, waarbinnen 5 woningen bij recht waren toegestaan. Er gold een bebouwingspercentage van 40. De maximale goot- en bouwhoogte bedroeg resp. 6 en 10 meter. Dit met uitzondering van de noordwestelijke woning, waar deze maten resp. 4 en 8 meter bedroegen. Bovendien was vastgelegd dat vrijstaande of tweeaaneengebouwde woningen gerealiseerd mochten worden. Verder is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie aanwezig. Daarnaast loopt de gebiedsaanduiding milieuzone - geurzone over een klein deel van het perceel.
De direct aangrenzende zone met een tuinbestemming is eveneens onderdeel van het voorliggende bestemmingsplan.
Om de gewenste woningbouw mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. Ten opzichte van het bestemmingsplan Limes is het bouwvlak deels enkele meters opgeschoven richting de Steekterweg en is de aangrenzende tuinbestemming meegenomen in de woonbestemming.
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie in het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
2.1 Huidige situatie
Het plangebied, Steekterweg 40 in Alphen aan den Rijn, betreft de voormalige locatie van het metaalverwerkingsbedrijf van 't Schip dat circa 8 jaar geleden is verhuisd naar bedrijventerrein De Schans in Alphen aan de Rijn. Na de verplaatsing heeft het bedrijfsgebouw lange tijd leeg gestaan en is uiteindelijk gesloopt. De zuidoostelijke punt van het terrein werd gebruikt als stortkuil voor oude metalen. In navolgende afbeelding is de bedrijfsbebouwing te zien.
Vogelvluchtperspectief oude situatie plangebied (bron: bestemmingsplan Limes, gemeente Alphen aan de Rijn)
De bedrijfsbestemming uit het bestemmingsplan 'Steekterweg' is in het vigerende plan 'Limes' reeds omgezet door een woonbestemming. Momenteel ligt het plangebied braak en is alleen in de zuidoostelijke punt van het terrein een omheining (plaatwerk) aanwezig. Het terrein kent een oppervlakte van 2.390 m² en is geheel verhard met stelcon platen. De voormalige bedrijfsbebouwing stond parallel aan de Oude Rijn en ontnam samen met de opslagplaats over vrijwel de gehele lengte van de kavel het zicht op de Oude Rijn. De oppervlakte van de voormalige bebouwing betrof 886 m². Deze bebouwing is vooruitlopend op de bouw van de 5 vrijstaande woningen reeds gesloopt.
Aanzicht van het perceel vanaf de Steekterweg (bron: Google maps street view)
De Steekterweg betreft een doorgaande weg tussen Alpen aan de Rijn en Zwammerdam en kent een snelheidsregime van 60 km per uur. Parallel aan deze ligt de N11 wat de hoofdverbinding vormt tussen Alphen aan de Rijn en Bodegraven.
Ten westen van de planlocatie ligt een kleinschalige wooncluster met de voormalige bedrijfswoning van het metaalverwerkingsbedrijf. Aan de oostzijde wordt het perceel begrenst door een privaat groenperceel. Aan de overzijde van de Steekterweg bevinden zich voornamelijk (kleine)bedrijven, woningen en maatschappelijke functies.
Steekterweg ten noordwesten van het plangebied (bron: Google maps street view)
2.2 Toekomstige situatie
In het vigerende bestemmingsplan is het plangebied opgenomen als een van de ontwikkelingslocaties binnen de gemeente. In de Ontwikkelingsvisie is voor het plangebied het uitgangspunt geformuleerd dat de nieuwe ontwikkeling aansluit op de maat en schaal van de omgeving en waar mogelijk de beleving van de Oude Rijn verbetert. In het vigerende bestemmingsplan was reeds uitgegaan van een vijftal vrijstaande en/of 2^1 kap woningen waarin ruimte werd geboden aan de particuliere koperswensen (met per perceel een ontwerp op maat). Dat sluit aan op het organisch gegroeide lint Steekterweg met daarin een gevarieerd architectonisch beeld.
Met de thans voorgenomen ontwikkeling worden 5 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. De woningen omvatten ten hoogste twee bouwlagen met een kap en krijgen een maximale goot- en bouwhoogten van respectievelijk 6 en 10 meter. Daarbij worden diverse opties geboden om de woningen aan te passen met een uitbouw, veranda, erkers, dakkapellen en dakramen en dergelijke. De diepte van de kavels bedraagt ongeveer 35 meter. De oppervlakte varieert tussen circa 450 en 585 m². Navolgende afbeeldingen geven de situering van de woningen op het perceel weer en een impressie van de woningen.
Kavelverdeling en situering woningen op het perceel (Bron: BD architectuur d.d. 27-11-2018)
Impressie vrijstaande woningen gezien vanaf de zuidzijde (Bron: BD architectuur d.d. 14-05-2018)

Impressie vrijstaande woningen gezien vanaf de noordzijde (Bron: BD architectuur d.d. 14-05-2018)
De uiterste bouwgrens, zoals aangegeven op de verbeelding, wordt aan de zuidkant mede bepaald door de geurcoutour van de nabijgelegen nertsenfokkerij. Zie voor nadere toelichting
toelichting paragraaf 4.3. De woningen mogen in de rooilijn van de aangrenzende woning Steekterweg 42 worden geplaatst, waarmee zij iets dichter op de weg komen te liggen dan de voormalige bedrijfsbebouwing. De meest oostelijke woning is deels gelegen ter plaatse van de in bestemmingsplan 'Limes' opgenomen tuinbestemming.
Aan de noordwestzijde houdt het bouwvlak een afstand aan van 3,5 meter tot de naastgelegen woning en aan de zuidoostzijde wordt 6 meter afstand aangehouden tot de zijdelingse perceelsgrens. Het bouwvlak in het eerder geldende bestemmingsplan had een diepte van 23 meter. Die maat wordt nu ook gehanteerd, waarmee de ontwikkelaar een zekere flexibiliteit behoud voor de precieze invulling. Door het bebouwingspercentage in te perken tot 40% is verzekerd dat het bouwvlak slechts voor een deel bebouwd kan worden en de openheid behouden blijft.
Per woning wordt een inrit gerealiseerd op de Steekterweg. Naast en voor de woning is, in combinatie met een garage-berging, ruimte voor 3 auto's per bouwperceel, waarmee voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen (zie ook
toelichting paragraaf 4.11.1)
.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
Aangezien de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Behoefte
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
De voorgenomen ontwikkeling betreft het positief bestemmen van naar verwachting maximaal 5 woningen. Daarmee wordt de locatie niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dergelijke plannen hoeven niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan de ontwikkeling worden aangemerkt als een kleinschalige woning(bouw)locatie. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied maar is wel gelegen in een vrij dicht bebouwd lint tussen Alphen aan de Rijn en Zwammerdam. Daarnaast is ten behoeve van de ontwikkeling van de woningen de bestaande bebouwing gesloopt wat nagenoeg het gehele perceel in beslag nam. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe ruimtevraag voor bebouwing.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal en regionaal beleid
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
Planspecifiek
Bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden. Het plangebied is geheel binnen een vrij dicht bebouwd lint tussen Alphen aan de Rijn en Zwammerdam gesitueerd. Daarmee draagt het voornemen om de voormalige bedrijfslocatie te herontwikkelen naar woningbouw bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'.
Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed
Voor de groene ruimte, bestaande uit de overwegend onbebouwde ruimte buiten de steden, dorpen, linten en kassen en uit de stedelijke groen- en waterstructuur, is het sturen op ruimtelijke kwaliteit leidend voor de keuzes die in dit gebied worden gemaakt. De provincie stuurt middels een kwaliteitskaart en gebiedsprofielen op de ruimtelijke kwaliteit. In het vervolg van deze paragraaf wordt het initiatief getoetst aan de richtpunten die voortkomen uit de kwaliteitskaart.
Kwaliteitskaart
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kwaliteitskaart:
Uitsnede VRM (plangebied: rode ovaal)
Met betrekking tot het plangebied zijn de kaartlagen 'Laag van de ondergrond', 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en 'Laag van de beleving' van belang.
Laag van de ondergrond
Het plangebied ligt binnen het 'rivierdeltacomplex' met 'rivierklei en veen'. Binnen deze laag is voornamelijk het aspect 'water als structuurdrager' van belang. Het water in Zuid-Holland kent vele verschijningsvormen: grote rivieren, deltawateren, (boezem)vaarten, kanalen, veenstroompjes, sloten en plassen. Dit water vertelt veel over de geschiedenis van Zuid-Holland en de kunde op het gebied van waterbeheersing. Wonen of recreëren op of langs dit water is van waarde voor veel inwoners en bezoekers. Over de belangrijkste vaarwegen worden mensen en goederen vervoerd. Ook natuurwaarden hangen nauw samen met de kwaliteit en kwantiteit van water. Richtpunten bij ontwikkelingen zijn:
- Ontwikkelingen houden rekening met hun invloed op het watersysteem als geheel en dragen bij aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem.
- Ontwikkelingen versterken de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland. Ruimte voor natuurlijke dynamiek is hierbij een uitgangspunt.
- Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater.
Met de voorgenomen ontwikkeling maakt de bestaande vervallen bebouwing in het plangebied plaats voor 5 vrijstaande woningen. Door 5 meter afstand te bewaren tot de Oude Rijn en tussen de woningen door een doorzicht te creëren naar de rivier wordt er bijgedragen aan de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater. Ten aanzien van de huidige situatie, waarin er geen zicht is op de rivier door de bebouwing, is dit een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Tezamen is dit een verbetering van het plangebied, wat ten goede komt van het woon- en leefklimaat.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied is gelegen in het veenlandschap van het Groene Hart. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. Voorts maakt het plangebied onderdeel uit van een rivierdijk en een lint.
Met de realisatie van 5 vrijstaande woningen wordt aangesloten op het kenmerkende verkavelingspatroon, waarbij de woningen loodrecht ten opzichte van de rivier worden gesitueerd. De totale bebouwing in het plangebied neemt af ten opzichte van de huidige situatie. Hiermee ontstaat een meer open karakter. Daarbij zijn de woningen zowel op het water als op de weg georiënteerd. Met de ontwikkeling vindt derhalve aansluiting plaats met de karakteristiek van het veenlandschap, rivierdijken en linten.
Laag van de beleving
- Zuid-Holland kent vier (potentiële) werelderfgoederen: het molengebied van Kinderdijk, de Romeinse Limes, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Van Nellefabriek in Rotterdam. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van de Romeinse Limes. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur; steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn. Richtpunt bij ontwikkelingen is het bijdragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.
- Daarnaast ligt aan de overzijde van de Oude Rijn een van de Kroonjuwelen cultureel erfgoed, namelijk Kroonjuweel Aarlanderveen en molenviergang. Het gebied van de molenviergang Aarlanderveen is een karakteristiek voorbeeld van een lintdorp op oude bovenlanden, omgeven door droogmakerijen. Het hoogteverschil hiertussen is markant: op sommige plekken ligt de polder meer dan vijf meter beneden NAP. Richtpunten voor het Kroonjuweel is 1) het waarborgen van de herkenbaarheid en samenhang van de open droogmakerijen, dijken, bebouwingslint Aarlanderveen, molenviergang en omgeving; en 2) het behouden en versterken van het contrast tussen bovenland en droogmakerijen.
- De Steekterweg is tenslotte onderdeel van een provinciale fiets- en wandelroute. Dit netwerk van fiets- en wandelpaden verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Het is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren.
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig bebouwd. Behoudens de ligging aan de Oude Rijn zijn er geen kernwaarden in het plangebied aanwezig welke kunnen worden behouden. De verouderde bebouwing maakt plaats voor een vijftal vrijstaande woningen. Derhalve vindt wel een verbetering plaats van de ruimtelijke kwaliteit aan de Oude Rijn en de Romeinse Limes. Daarnaast zorgen de doorzichten tussen de woningen door dat het zicht op het Kroonjuweel Aarlanderveen en molenviergang weer mogelijk wordt gemaakt en dit gebied weer beleefbaar is vanaf de (fiets- en wandelroute) Steekterweg.
Conclusie
Met de herontwikkeling van de locatie is er wel sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Functioneel is de nieuwe woonfunctie goed inpasbaar en ook ruimtelijk is er sprake van een kwaliteitsverbetering omdat met de ontwikkeling sprake is van een open ruimtelijke structuur op het perceel.
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'. Bovendien krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 12 januari 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Planspecifiek
In
toelichting paragraaf 3.1.3 is de ladder doorlopen. Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en aan de bepalingen uit artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte 2014.
3.2.3 Transformatievisie Oude Rijnzone 2020
Het doel van de transformatie van dit gebied het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het Groene Hart, waarin wonen, werken, groen en recreatie een plaats moeten krijgen. Anders dan in het open landschap van het Groene Hart kunnen in de Oude Rijnzone woningen en bedrijventerreinen gerealiseerd worden. Het toestaan van dergelijke ontwikkelingen is nodig om te kunnen voorzien in de behoefte van de regio en om het Groene Hart vitaal en leefbaar te houden.
Het doel is om de ecologische, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten van dit gebied te versterken. Een belangrijk speerpunt daarbij is het herstructureren van de rivieroevers. Door herstructurering kan de ruimtelijke kwaliteit en het leefklimaat ter plaatse verbeteren zonder de bestaande cultuurhistorische waarden aan te tasten. Door het herschikken van functies, zoals het omzetten van voormalige agrarische bedrijven en bedrijfspercelen naar wonen, kan een groot deel van de benodigde ruimte gevonden worden.
Langs de oude Rijn geldt daarbij de indicatieve aanduiding revitalisering rivieroevers. Dit houdt een (ook in financieel opzicht) stimulerend beleid in voor de verbetering van landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische waarden, zowel voor het gebied op zichzelf als voor het Groene Hart als geheel. Concreet wordt gestuurd op het revitaliseren van de bestaande, verrommelde kavels met bedrijfspanden door de vervallen bedrijfspanden te saneren en woningen er voor terug te bouwen. Naast de stedenbouwkundige kwaliteit wordt ook gelet op hoe het plan de relatie met de Oude Rijn kan verbeteren.
De meeste van deze ontwikkelingen vallen binnen de rode contour. Een aantal, zoals voorliggend plangebied, valt daarbuiten. Bij de ontwikkeling van deze locaties dient helder te zijn wat de kwaliteit is die de revitalisering oplevert.
Planspecifiek
De planlocatie zal na de ontwikkeling van de woningen voldoen aan de gewenste transformatie uit de Transformatievisie. Door de sloop van de vervallen bedrijfsbebouwing en het bouwen van hoogwaardige woningen op het braakliggende terrein wordt de ruimtelijke kwaliteit en het leefklimaat direct verbeterd.
3.2.4 Ontwikkelstrategiekader Oude Rijnzone 2013-2014
In 2013 heeft het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling De Oude Rijnzone het Ontwikkelstrategiekader Oude Rijnzone 2013-2014 (hierna: OSK) vastgesteld. In het OSK zijn afspraken vastgelegd over de ruimtelijke kwaliteit, wonen, werken en infrastructuur voor het gebied rond de Oude Rijn. In dit document is het programma en de planning vastgelegd voor het gebied, welke doelen er zijn behaald en wat er nog behaald moet worden. Per zone zijn financiële middelen beschikbaar uit het Regionaal Investeringsfonds (RIF) van De Oude Rijnzone.
Voor het cluster Alpen oost - Bodegraven is de volgende opgave geformuleerd tot 2020:
- Kwaliteitsverbetering oevers (deels voor, deels na 2015);
- Groene venster Zwammerdam (6 hectare voor 2015));
- Recreatieve verbindingen waaronder Limes route (deels voor, deels na 2015);
- Groene venster Bodegraven (na 2015);
- Groene inpassing bedrijvenpark Rijnhoek (voor 2015);
- OTA/N207/bedrijventerrein Steekterpoort (2 hectare voor 2015, 9 hectare 2015-2020).
Planspecifiek
Voor de planlocatie is de opgave 'Kwaliteitsverbetering oevers' van belang. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan Limes ontwikkellocaties opgenomen. Zie voor een nadere uitwerking
toelichting paragraaf 3.3.2. Daarnaast geeft de OSK aan dat dergelijke initiatieven van particulieren zoals voorliggende ontwikkeling worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Het financiële risico is daarbij gering.
3.3.1 Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031
De structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031 is opgesteld in juni 2013. In de visie wordt het ruimtelijk beeld voor Alphen aan den Rijn in 2031 geschetst. Daarbij is niet alleen gekeken naar ruimtelijke ordening maar zijn ook componenten vanuit een sociale, maatschappelijke en economische invalshoek meegenomen.
In de toekomstvisie is onderscheid gemaakt tussen de Intense Stad, de Vitale Dorpen en het Waardevol Landschap. Deze drie elementen vormen een drie-eenheid waarbij sprake is van een contrastrijk samenspel. In de toekomstvisie wordt dit als volgt verwoordt:
In 2031 is Alphen aan den Rijn een gemeente die zich onderscheidt door het contrastrijke samenspel tussen de intense stedelijkheid van Alphen aan den Rijn, de bijzondere leefmilieus in haar vitale dorpse kernen en het grote economische en recreatieve potentieel van een waardevol landschap.
Water en groen zijn beeldbepalende elementen die de basis vormen voor een duurzame, economische en ruimtelijke ontwikkeling en een aantrekkelijke leefomgeving. Binnen de gemeente is er een sterke fysieke en programmatische relatie tussen stad en buitengebied met attractieve en toegankelijke groen- en waterstructuren.
Door intensivering van de bebouwing in bestaand stedelijk gebied hebben meer mensen op korte afstand toegang tot dagelijkse voorzieningen die lopend of per fiets bereikbaar zijn. Ook neemt de bebouwingsdruk op het groene buitengebied af waardoor het beschikbaar blijft als natuurgebied, productie- of recreatielandschap. Wanneer echter uit regionale behoefte blijkt dat Alphen aan den Rijn een wenselijke plek is voor een woningbouwontwikkeling, is uitbreiding aan de westkant van de gemeente in de Oude Rijnzone mogelijk en logisch.
Waardevol landschap
De land- en tuinbouwsector in en rondom Alphen aan den Rijn is de bakermat voor innovatie, duurzame economische groei en werkgelegenheid. Omdat het buitengebied garant staat voor inkomsten en werkgelegenheid, ook in de stad, neemt de bebouwingsdruk af en blijft het open landschap behouden voor natuur en agrarisch gebruik. De goed op elkaar en op regionale netwerken aangesloten wandel-, fiets-, en vaarroutes maken het gebied goed toegankelijk. Desalniettemin zijn in de uitvoeringsstrategie voor het buitengebied doelstellingen geformuleerd waarbinnen bijvoorbeeld ook mogelijkheden voor landelijk wonen vallen. De openheid van het buitengebied wordt door vergezichten benadrukt. De gemeente ondersteunt particuliere initiatieven die de openheid van het landschap en vergezichten bevorderen, voornamelijk langs de Steekterweg, zichten naar polder Steekt, de drooggemaakte polder ten westen van Aarlanderveen, de Zuid- en Noordeinderpolder en het Zaanse Rietveld.
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling maakt 5 vrijstaande woningen mogelijk. De aan het plangebied grenzende Oude Rijn is beeldbepalend voor de locatie. Met de ontwikkeling wordt toegezien op een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de bestaande, verouderde bebouwing. Met de ligging aan de Oude Rijn is het plangebied een interessante vestigingslocatie waar veel vraag naar is, met name vanuit stedelijk georiënteerde, veelal hoogopgeleide huishoudens.
Voorts sluit de ontwikkeling aan op het wensbeeld van Alphen aan den Rijn wat betreft het onderdeel 'waardevol landschap'. Door het een vervallen bedrijfsperceel te transformeren naar woningbouw, vindt op intensieve wijze landelijk wonen plaats, zonder dat dit afbreuk doet aan de groene ruimte. Het levert zelfs een bijdrage aan de openheid van het landschap en creëert weer vergezichten op de Oude Rijn en achterliggend landschap.
3.3.2 Ontwikkelingsvisie, onderbouwing Ontwikkellocaties
In het onderliggende bestemmingsplan Limes is een Ontwikkelingsvisie voor het Limes gebied opgenomen. De belangrijkste doelstellingen zijn dat Alphen en Zwammerdam niet aan elkaar groeien, dat Gouwsluis een woonbuurt blijft en dat de karakteristiek van het gebied in stand blijft. Voor de ontwikkellocatie Steekterweggebied 2030 zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
- Een min of meer fysieke scheiding tussen bebouwing van Alphen en Zwammerdam (voorkomen dat dorp en stad aan elkaar groeien);
- Versterking van de relatie tussen de Steekterweg en de Oude Rijn. Dit gebeurt door de oever van de rivier op een aantal plaatsen toegankelijk te maken en daar zogenaamde groene vensters te maken. Slechts op enkele plaatsen is nieuwe bebouwing mogelijk. Voorwaarde daarvoor is wel dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert;
- Het creëren of behouden van ruimte om vanaf de Steekterweg goed zicht te houden op het buitengebied;
- Het beter in beeld brengen van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Een voorbeeld hiervoor is de aanleg van een fietsroute over het tracé van de Limes. Deze fietsroute sluit aan op andere bestaande routes in de omgeving.
Strategie Steekterweg
Voor het plangebied en de omgeving wordt ingezet van 'Koersvariant 1'. Deze variant gaat uit van kleinschaligheid en verspreide verstedelijking waar ruimte wordt geboden aan kleinschalige geconcentreerde (woon)bebouwing in een landgoedachtige setting. Grotere bedrijven kunnen terecht op het nieuwe bedrijventerrein ten westen van het Goudse Rijpad. Alphen aan de Rijn en Zwammerdam mogen beperkt groeien naar eigen behoefte. Het lint rond de Steekterweg blijft behouden met haar verscheidenheid aan functies zoals woningen, kleinschalige bedrijvigheid en open, groene elementen daar tussen.
Ontwikkellocatie Steekterweg 40 (aangegeven met nummer 12) in de Ontwikkelingsvisie (bron: bestemmingsplan 'Limes')
Planspecifiek
Ter plaatse van de Ontwikkellocatie Steekterweg 40 was tot verkort sprake van een vervallen bedrijfsloods, een nagenoeg geheel verhard terrein en een buitenopslagplaats voor oude metalen. De oude loods nam nagenoeg de volle breedte van het perceel in beslag en ontnam daarmee het zicht op de Oude Rijn vanaf de Steekterweg. Gezien de bouwvallige en verwaarloosde staat van de bebouwing is herstructurering op zijn plaats.
De ontwikkeling dient te voldoen aan de maat en schaal uit de omgeving en waarbij mogelijk de beleving van de Oude Rijn verbeterd. Er is ruimte voor een vijftal woningen die passen in het gevarieerde architectonische afwisselende beeld van het lint. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geurcirkel van de nabijgelegen nertsenfokkerij. Daarnaast is het toevoegen van 'lucht' en ruimte een zeer gewenst. Deze ontwikkeling werd als zodanig in het bestemmingsplan 'Limes' dan ook al toegelaten.
De onderhavige ontwikkeling van de vijf vrijstaande woningen betreft reeds een van de Ontwikkellocaties uit de Ontwikkelingsvisie. De invulling van het perceel is nagenoeg gelijk gebleven aan het programma in het vastgestelde bestemmingsplan 'Limes'. De ontwikkeling voldoet aan alle gestelde eisen en transformeert de locatie naar een hoogwaardige woonlocatie. Het geeft een kwaliteitsimpuls aan het perceel en de directe omgeving.
3.3.3 Alphense Woonagenda
In de Alphense Woonagenda (2016) is de visie van de gemeente Alphen aan den Rijn op het wonen voor de periode tot en met 2025 vastgelegd. De Woonagenda vloeit voort uit de Contourennotitie (2015/34368). In deze notitie zijn zeven woonkwaliteiten benoemd die onderscheidend zijn voor prettig wonen in Alphen aan den Rijn; nu en in de toekomst. De toekomst van het wonen ligt meer dan in het verleden in de bestaande stad en dorpen. Wonen is niet meer alleen bouwen, maar vooral de bestaande woongebieden kwaliteit geven, zodat inwoners trots zijn op de plek waar ze wonen. Het versterken van herkenbare identiteiten, de woonaantrekkelijkheid en gebruiksfunctie van wijken en dorpen staat hierbij centraal.
Vijf thema's vormen de speerpunten van de Woonagenda, te weten:
- Wijken en kernen met identiteit
- Keuzemogelijkheden door variatie
- Een veilige en gezonde leefomgeving
- Zelfredzame bewoners investeren in zichzelf en hun omgeving
- Woningvoorraad met toekomstwaarde
Met de Woonagenda wil de gemeente partners, bewoners en ontwikkelaars inspireren om hun bijdrage te leveren aan Alphen aan den Rijn als aantrekkelijke en prettige woonomgeving. Zij krijgen de ruimte initiatieven te realiseren die een bijdrage leveren aan de gewenste woonkwaliteit van Alphen aan den Rijn.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling, waarbij een verouderd bedrijventerrein plaatsmaakt voor een 5 vrijstaande woningen, vindt een kwaliteitsslag plaats voor het bebouwingslint. Aangesloten wordt op de woningen ten westen van het perceel door de eerste woning een lagere bebouwingshoogte te geven. De woningen worden dermate georiënteerd dat een open, uitnodigende uitstraling en gerichtheid ontstaat op zowel de Steekterweg als de Oude Rijn. Hiermee vindt eveneens aansluiting plaats met de aangrenzende watergang en ontstaat een aantrekkelijke, kwalitatieve woonbeleving. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met speerpunt 1, 2 en 5 uit de Woonagenda.
3.3.4 Duurzaamheidsprogramma 2017-2020
Het duurzaamheidsprogramma 2017-2020 is op 23 november 2017 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
In het duurzaamheidsprogramma is beschreven wat de ambitie van de gemeente is en wat de gemeente wil bereiken in de periode 2017 t/m 2020. Een aanzienlijk aantal duurzaamheidsprojecten is reeds in uitvoering of wordt op dit moment opgepakt. Om de duurzaamheidsambities uit het Alphens beleid te behalen is echter versnelling nodig. Het bestaande Actieprogramma is daarom herzien en verbreed. Het actieprogramma bestaat nu inhoudelijk uit zeven thema's:
- Energie
- Duurzaam wonen
- Duurzame mobiliteit
- Duurzaam ondernemen
- Klimaatadaptatie & Green City
- Duurzame scholen & verenigingen
- Duurzame gemeentelijke organisatie
Duurzaam wonen
Voor nieuwbouw geldt inmiddels de verplichting om woningen aardgasloos aan te leggen en ten minste energieneutraal te realiseren, in het beste geval energieleverend. De energiehuishouding van de bestaande woningvoorraad van woningcorporaties en van particuliere eigenaren is verduurzaamd door energiebesparende maatregelen en zonnepanelen op daken.
Planspecifiek
Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt 5 vrijstaande woningen aan de Steekterweg 40 te realiseren. In hoeverre de woningen duurzaam worden uitgevoerd, wordt nader vastgelegd in samenspraak tussen de initiatiefnemer en de gemeente. In elk geval zal aangesloten worden op de huidige wet- en regelgeving. Zo stelt het Bouwbesluit eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De bepaling van de EPC ligt vast in de norm NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze norm geldt voor zowel nieuwbouw van woningen als utiliteitsbouw. Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. Voor woningen geldt een EPC-eis van 0,4;
toelichting paragraaf 4.12 gaat nader in op het aspect duurzaamheid.
3.3.5 Welstandsnota
De Welstandsnota is in 2015 herzien waarmee het welstandsbeleid is vereenvoudigd. De welstandsnota is opgesteld als naslagwerk en bevat verschillende beoordelingskaders. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Met de verschijningsvorm van een bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving.
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Daarbij is het van belang aanvragers door middel van de welstandsnota van tevoren op de hoogte te stellen van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
De redelijkheid van welstand is beredeneerd aan de hand van een kwaliteitskaart. Hierop zijn waardevolle plekken en de ruimtelijke samenhang tussen de verschillende gebieden in beeld gebracht. Aan de hand van deze kaart is bepaald waar welstand bij moet dragen aan de ruimtelijke kwaliteit en waar een meer terughoudende inzet gepast is.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van deelgebied 3A 'Landelijk lint Oude Rijn'. Het landelijk lint langs de Oude Rijn bevat gevarieerde bebouwing uit diverse periodes met als basis het individuele pand met een dorps, landelijk of industrieel karakter. De bebouwing staat langs de hoofdontsluitingswegen en ligt meestal op ruime kavels, iets teruggelegen van weg of dijk. Hoofdgebouwen zijn met de voorzijde gericht op de weg. Rooilijnen volgen weg of verkaveling en verspringen onderling. De bebouwing is individueel en afwisselend, en de materialen en het kleurgebruik is traditioneel.
Waarde
Het landelijk lint langs de Oude Rijn is belangrijk onderdeel van de identiteit van de gemeente, zowel bezien vanaf het land als van het water. De waarde is vooral gelegen in het afwisselende beeld van gevarieerde bebouwing in een overwegend groene omgeving in lange linten aan beide zijden van de Oude Rijn. Diverse panden en ensembles zijn cultuurhistorisch waardevol. Een deel hiervan is aangewezen als monument.
Uitgangspunten
Het landelijke lint Oude Rijn is een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, het karakteristieke profiel van de lintwegen en Rijnoevers en de cultuurhistorische bebouwing. Variatie zonder verrommeling is uitgangspunt.
Criteria
In de welstandsnota zijn criteria opgesteld omtrent de ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur, welke de gemeente hanteert bij de beoordeling van bouwplannen. Met de uitwerking van de 5 vrijstaande woningen worden deze criteria in acht genomen. Dit resulteert onder andere in een oriëntatie op zowel de Steekterweg als de Oude Rijn, beide belangrijke openbare ruimten.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit uitwerkingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk 36 vervangende nieuwbouw woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, geluid, en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit uitwerkingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het uitwerkingsplan.
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het voorliggende hoofdstuk 4 voorziet hierin.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
In 2009 is door IDDS een milieukundig onderzoek uitgevoerd (0904A972/DBI/rap1, d.d. 29 mei 2009, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 1). daaruit bleek dat de grond sterk is verontreinigd met lood en antimoon, terwijl het grondwater licht verontreinigd is met minerale olie. Vervolgens hebben zij in 2018 een milieukundig (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (rapport 1803L259/DBI/rap1, d.d. 23 april 2018, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 2), om de milieuhygiënische bodemkwaliteit en actualisatie van de reeds bekende verontreinigingssituatie vast te stellen. Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, is de strategie afgeleid van de norm NEN 5740+A1 (nl) april 2016. Tevens is asbestonderzoek uitgevoerd, om vast te stellen of op de onderzoekslocatie een verontreiniging met asbest in de bodem aanwezig is. Het onderzoek is uitgevoerd conform de hiertoe geldende richtlijnen zoals verwoord in het onderzoeksprotocol NEN 5707+C1, Bodem – inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond (augustus 2016).
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- in de grond zijn bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen;
- op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
- de grond is licht tot sterk verontreinigd met de onderzochte parameters;
- de sterk verhoogde gehalten betreffen antimoon, koper, lood, PAK en PCB;
- de omvang van de sterke verontreiniging wordt geschat op 430 m³;
- het grondwater is licht verontreinigd met antimoon, koper, molybdeen en naftaleen;
- in het mengmonster AMMpuin is een gehalte asbest aangetoond van 3,1 mg/kg ds;
- in de mengmonsters AMM1, AMM2 en AMM3 is geen asbest aangetoond;
Conform de Wet bodembescherming is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien in meer dan 25 m³ bodemvolume de grond of in meer dan 100 m³ bodemvolume het grondwater is verontreinigd met een gemiddelde concentratie groter dan de interventiewaarde. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek is aangetoond dat het volumecriterium overschreden wordt en dat vanuit de Wet bodembescherming sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Om de locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt te maken voor de toekomstige bestemming dient de grond gesaneerd te moeten worden. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning is hierom een saneringplan en/of een BUS-melding noodzakelijk voordat de (bouw)werkzaamheden op het terrein kunnen worden uitgevoerd. Middels een BUS-melding kan worden aangetoond op welke wijze het ernstig verontreinigde terrein geschikt wordt gemaakt voor de toekomstige woonbestemming. De aangetoonde gehalte asbest geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek naar asbest. Dit vanwege dat het gehalte asbest van 3,1 mg/kg.ds niet de criteria van nader onderzoek overschrijdt.
De rapportage wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Alphen aan den Rijn, ter formalisering van de onderzoeksresultaten en conclusies. Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Door Adviesburo Van der Boom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Geluidbelasting wegverkeer op woningen Steekterweg 40 te Alphen aan den Rijn, 15 maart 2018 zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3). Hierbij zijn de Steekterweg en de Kortsteekterweg onderzocht.
De geluidbelasting door wegverkeer op de Kortsteekterweg bedraagt ten hoogste 35 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de Steekterweg bedraagt ten hoogste 56 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. Derhalve wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt op de zuidwestgevels (voorgevels) van de woningen eveneens overschreden.
Een hogere waarde voor wegverkeer op de Steekterweg kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard en indien de geluidbelasting de maximale hogere waarde niet overschrijdt. Het gaat hierbij om de volgende mogelijke maatregelen:
Maatregelen aan de bron: stil asfalt
De Steekterweg is voorzien van het referentiewegdek (DAB). Omdat de weg ter hoogte van de locatie is voorzien van een aantal verkeersremmende obstakels is het niet mogelijk op ten minste een deel van de benodigde wegvakken stil asfalt aan te brengen. Dit wegdek wordt namelijk dichtgereden door wringend verkeer, waardoor schade ontstaat aan het wegdek en het geluidreducerende karakter teniet wordt gedaan. Bovendien is het aanleggen van een stil wegdek op de Steekterweg niet doeltreffend doordat de voorkeursgrenswaarde niet wordt gehaald na het aanleggen van een stil wegdek.
Maatregelen aan de bron: verlagen van de maximumsnelheid
De maximumsnelheid op de Steekterweg bedraagt 60 km/uur. Het verder terugbrengen van de verkeerssnelheid ligt niet voor de hand gezien het karakter van de weg.
Afscherming van de woning: geluidscherm
Woningen kunnen in principe van een weg worden afgeschermd door het aanbrengen van een verdiepinghoge afscherming (geluidscherm). Een scherm met een dergelijke hoogte op deze locatie is echter stedenbouwkundig ongewenst gezien de aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien worden de woningen ontsloten via de Steekterweg waardoor de afscherming een aantal malen moet worden onderbroken hetgeen ten koste gaat van de effectiviteit van de afscherming.
Dove gevel
Door de woningen uit te voeren met een voorgevel zonder te openen delen, vervalt de toetsing aan de Wet geluidhinder op de voorgevel en wordt de geluidbelasting op de zijgevels maatgevend voor de geluidbelasting. De entree van de woning mag dan niet zijn opgenomen in de voorgevel. De geluidbelasting op de zijgevels wordt dan maatgevend. Voor de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 52 dB op de zijgevels voor wegverkeer op de Steekterweg. De noordgevel van de woningen is geluidluw. Aan de noordzijde bevindt zich een geluidluwe buitenruimte. Daarmee wordt voldaan aan de Beleidsregel Hogere waarden regio Midden Holland.
Goede ruimtelijke ordening
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt op in de hoogst geluidbelaste rekenpunten 68 dB. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Eis geluidwering
Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB.
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. Een aantal gevels van de woning ondervindt een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor deze gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 61 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt dan GA;k 28 dB. Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
De benodigde dove gevels zullen als een voorwaardelijke verplichting in het voorliggende bestemmingsplan worden opgenomen. Onder deze conditie vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Het gesloopte bedrijfsgebouw was gebruik als metaalverwerkingsbedrijf met bijbehorende verkeersbewegingen. In de nieuwe situatie verdwijnt dit bedrijf op locatie en is sprake van 5 vrijstaande woningen. Gemiddeld wordt per woning uitgegaan van 8,2 verkeersbewegingen. De verwachte verkeersgeneratie ligt daarmee maximaal rond de 41 motorvoertuigen per etmaal. Ten opzichte van de huidige situatie zal de ontwikkeling geen extra verkeer tot gevolg hebben. Hoogstwaarschijnlijk neemt de verkeersgeneratie op locatie zelfs af.
Desondanks is op basis van het aantal toekomstige verkeersbewegingen een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool:
NIBM-tool (versie 14 juli 2016)
Uit deze berekening (= worst-case scenario waarbij alle voertuigbewegingen nieuw zijn ten opzichte van de bestaande situatie) blijkt dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bijdrage van het verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 μg/m³.
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

Uitsnede risicokaart en Basisnet
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied en de omgeving ervan geen vervoer plaatsvindt van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor of door buisleidingen. Er liggen ook geen, wat betreft externe veiligheid, relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied.
De dichtstbijzijnde weg waarover transport plaatsvindt van gevaarlijke stoffen ligt op ruim 700 meter. De risicocontour van deze weg in het kader van het groepsrisico bedraagt 48 meter en heeft géén plasbrandaandachtsgebied. Langs het spoor ten zuiden van het plangebied is tevens een buisleiding gelegen. Het invloedsgebied schampt het plangebied, op dezelfde plek als de geurcontour zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan (zie
toelichting paragraaf 1.3). In dit kader is met het bouwvlak rekening gehouden met deze contour, en zijn de bouwvlakken buiten deze zone geplaatst. Derhalve wordt de minimale afstand tot de buisleiding (invloedsgebied, 1% lethaal) niet overschreden.
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat er op circa 860 meter ten zuiden van het plangebied een bovengrondse opslagtank voor propaan met een inhoud van 4,8 m³ aanwezig is. Propaantanks met een inhoud kleiner dan 13 m³ vallen niet onder de werking van het Bevi. Bovengrondse propaanreservoirs met een inhoud tot en met 13 m³ waaraan propaan uitsluitend in de gasfase wordt onttrokken, vallen sinds 2007 onder het Activiteitenbesluit. Voor dergelijke reservoirs zijn in het activiteitenbesluit wettelijke veiligheidsafstanden opgenomen. Deze veiligheidsafstanden zijn gebaseerd op de afstanden tot de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Omdat bij de propaantank voldaan wordt aan de afstanden van het plaatsgebonden risicocontour is verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde. De planlocatie ligt op voldoende afstand tot deze en andere inrichtingen. Het aspect externe veiligheid is daarmee niet relevant voor de ontwikkeling.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. De omgeving van het plangebied wordt, gezien de ligging nabij diverse bedrijven en/of instellingen, aangemerkt als een gemengd gebied.
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van 5 vrijstaande woningen. 'Wonen' wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige bestemming. Hiertoe moet worden bepaald of de beoogde ontwikkeling omliggende bedrijven niet stoort in de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten. Indien de nieuwe woningen binnen de milieucontour van een bestaand bedrijf liggen, zal dit het betreffende bedrijf kunnen hinderen in zijn bedrijfsvoering.
Het plangebied aan de Steekterweg 40 maakt onderdeel uit van het bebouwingslint aan de Oude Rijn en kan gezien de mix van functies in de nabijheid van het plangebied worden beschouwd als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. In de navolgende tabel zijn de in de omgeving aanwezige inrichtingen/bedrijven opgenomen.
Adres | Inrichting | SBI-2008 | Milieucategorie | Richtafstand gemengd gebied | Afstand tot plangebied |
Steekterweg 10-20 | Versloot- van Wingerden B.V. | 46735.5 | 3.2 | 50 m | 93 m |
Steekterweg 70A | Autorepair Shop Van der Weijden | 451, 452, 454 | 2 | 10 m | 92 m |
Steekterweg 21 | Elka Telematica B.V. | 58, 63.B | 2 | 10 m | 220 m |
Steekterweg 17-19 | Pelsdierfokkerij | 0149.1 | 4.1 | 100 m | 190 m |
Kortsteekterweg 5 | Aannemersbedrijf | 41, 42, 43.3 | 2 | 10 m | 60 m |
Kortsteekterweg 20 | Rundveehouderij | 0141, 0142 | 3.2 | 50 m | 110 m |
Uit voorgaande tabel blijkt dat de omliggende bedrijven/inrichtingen op voldoende afstand tot het plangebied liggen. De volgende bedrijven behoeven extra toelichting:
Pelsdierfokkerij aan de Steekterweg 17-19
Voor de pelsdierenfokkerij geldt een geurcirkel van 200 meter. De Milieudienst West-Holland te Leiden heeft op 25 februari 2009, voor dit bedrijf een revisievergunning verleend voor de gehele inrichting. In deze vergunning staan de minimale afstanden vermeld waaraan het bedrijf moet voldoen. Ten noorden van het bedrijf zijn enkele woningen van derden gelegen, waarvan de dichtstbijzijnde op een afstand van ongeveer 125 meter. De werkelijke afstand tot de planlocatie Steekterweg 40 bedraagt (gerekend vanaf dierverblijven) ongeveer 190 meter. Op basis van de verleende milieuvergunning is deze afstand voldoende groot.
Daarnaast geldt voor een dergelijke inrichting een richtafstand van 10 m voor geluid en stof in gemengd gebied. De afstand tot de bedrijfswoning en toegang tot het bedrijfsperceel (verkeer van en naar de stal) is 25 m, waarmee wordt voldaan aan deze richtafstand.
Rundveehouderij aan de Kortsteekterweg 20
Voor de rundveehouderij geldt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij een minimale afstand van 50 meter. Op basis van de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) is een minimale afstand van100 meter gewenst. De werkelijke afstand bedraagt ongeveer 110 meter. De afstand tot voorliggend plangebied is voldoende groot.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Geur
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Hierin wordt bepaald wat geuroverlast vanwege dierenverblijven van veehouderijen is en in hoeverre sprake mag zijn van geuroverlast bij geurgevoelige objecten als woningen.
Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder van veehouderijen tot gevoelige objecten als woningen de volgende vragen te worden beantwoord:
- Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
- Worden omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun belangen geschaad?
Op grond van de Wgv dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkrundvee wordt gehouden en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom een afstand van 50 m te worden aangehouden. Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen (of buiten) de bebouwde kom ligt, maakt niet uit.
Planspecifiek
De richtafstand voor de pelsdierfokkerij betreft 200 meter voor het aspect geur. In het bestemmingsplan 'Limes' is de geurcontour van de pelsdierfokkerij aan de Steekterweg 17-19 opgenomen. In dat kader was met het bouwvlak reeds rekening is gehouden met deze contour. Ook in het onderhavige bestemmingsplan is dat het geval. Derhalve wordt ook nu de richtafstand niet overschreden.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Planspecifiek
In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard (zie ook
toelichting paragraaf 2.1). Met de voorgenomen ontwikkeling maakt de huidige bebouwing plaats voor 5 vrijstaande woningen. Hierbij worden een vijftal tuinen gerealiseerd welke veelal als halfverharding gerekend worden. In geen geval heeft een toename aan verharding plaats van meer dan 500 m². Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.
De nieuwe bebouwing wordt aangesloten op het riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw (daken) zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool en worden afgevoerd naar de Oude Rijn.
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering. Voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling is op grond van de Rijnlandse Keur instemming van hoogheemraadschap van Rijnland vereist. Conform de 'ja, tenzij' benadering vallen handelingen met een klein risico onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist.
4.9.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale waarden aantast.
4.9.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een zone wat volgens bestemmingsplan Limes een waardevol archeologisch terrein betreft. Voor ruimtelijke plannen geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is, indien werkzaamheden uitgevoerd worden over een oppervlakte groter dan 50 m².
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische verwachtingen- en beleidskaart van de gemeente Alphen aan den Rijn.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart (globale ligging plangebied: licht blauwe omkadering)
Vanwege de ligging van het plangebied in een zone met een archeologische verwachting is een archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend booronderzoek uitgevoerd (Transect-rapport 1698, d.d. 19-06-2018, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat sprake is van een dik puinpakket in het plangebied, dat mogelijk is aangebracht voorafgaand aan de bouw van het recent gesloopte bedrijf. Er kan echter ook sprake zijn van restanten van historische funderingen, zichtbaar op kaartmateriaal uit 1811-1832. Vier van de vijf uitgevoerde boringen zijn gestaakt in dit pakket op een diepte van maximaal 25 cm -Mv, waar het pakket ondoordringbaar bleek. Bij één boring bleek het mogelijk om tot een dieper gelegen laag te komen, maar ook hier bleek het niet mogelijk tot een diepte groter dan 1,0 m -Mv te komen. Ook deze boring is gestaakt in een zeer vast pakket puin, dat vermoedelijk onderdeel uitmaakt van funderingen van bebouwing zichtbaar op kaartmateriaal uit de vroege 19e eeuw. Daarmee is sprake van een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd. Omdat het niet mogelijk is geweest om de natuurlijke ondergrond te bereiken, is het niet mogelijk om de verwachting op het aantreffen van waarden uit de IJzertijd of de Romeinse tijd bij te stellen. Daarom kan ook deze verwachting vooralsnog worden gehandhaafd als een hoge verwachting.
Het advies op basis van het uitgevoerde onderzoek luidt als volgt. Voor het plangebied is vastgesteld dat sprake is van een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Daarom wordt geadviseerd om de dubbelbestemming op het gebied van archeologie te handhaven. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning dient er vervolgens rekening mee te worden gehouden dat aanvullend archeologisch onderzoek naar de aard van de archeologische waarden uitgevoerd moet worden. Een dergelijk onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P). De kaders waarbinnen een dergelijk onderzoek dient te worden uitgevoerd is vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Alphen aan den Rijn (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 5).
Het proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd in de periode oktober-november 2018. In de eerste proefsleuf zijn muurresten aangetroffen die lijken samen te hangen met de situatie van begin 20ste eeuw. Er wordt nog een tweede proefsleuf onderzocht, waarna de rapportage volgt. Daarna neemt het bevoegd gezag, op basis van de resultaten van dat onderzoek, een selectiebesluit over de daadwerkelijke omgang met eventuele archeologische waarden in het plangebied. Dit zal worden gedaan in het kader van de omgevingsvergunning. Daarmee kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect archeologie.
4.10 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijk effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Ten Middels een ecologische quickscan is de (potentiele) aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de betekenis van het plangebied voor deze soorten in kaart gebracht (Blom ecologie, 29 augustus 2018, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 6). Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 2,2km ligt het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & de Haeck en op 90m afstand tot het Natuurnetwerk Nederland, zie afbeeldingen hierna.
De planlocatie (rode stip) ligt op een afstand van 2,2km tot het Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & de Haeck, 6,2km tot Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein en 10,2km tot De Wilck (bron: ecologische quick scan)
De planlocatie (rood kader) ligt op een afstand van 90m tot het Natuurnetwerk Nederland(bron: ecologische quick scan)
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt.
Soortenbescherming
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De planlocatie heeft in de huidige situatie geen relevante functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. De planlocatie en de directe omgeving heeft (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. Mogelijk bevolkt rugstreeppad de locatie gedurende de bouw- en sloopwerkzaamheden. De bomen en struiken op en nabij de planlocatie zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
De sanering van de resterende terreininrichting en de realisatie van woningen leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden en beschermde natuurwaarden. Voor Habitatrichtlijn-, Vogelrichtlijn-, en overige soorten geldt dat er geen effecten worden verwacht ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen alsmede functioneel leefgebied. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende/migrerende vleermuizen, rugstreeppad en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van 5 grondgebonden woningen aan de Steekterweg 40 te Alphen aan den Rijn is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Uit de scan wordt ten slotte geconcludeerd dat de volgende maatregelen getroffen moeten worden in verband met de beoogde ontwikkeling op het terrein:
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten. De werkzaamheden dienen uitsluitend tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze dient toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
- De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.
- Om vestiging van oeverzwaluwen te voorkomen dienen zandhopen te worden afgedekt of voorzien van een flauw talud.
- Het terrein dient ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
4.11.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Parapluplan Parkeren (2017)
De gemeente heeft een Parapluplan Parkeren (2017) opgesteld. Hierin zijn parkeernormen vastgelegd die de basis vormen voor het bepalen van de parkeerbehoefte in de gemeente Alphen aan den Rijn. De vastgestelde parkeernorm per woning bedraagt 2,3 parkeerplaatsen, waarvan 0,3 voor bezoekers. Voor wat betreft het laatst genoemde onderdeel dient sprake te zijn van 'openbaar toegankelijke parkeerplaatsen'. In de 'Nota parkeernormen en voorzieningen Alphen aan den Rijn 2014' is hierover aangegeven dat parkeerplaatsen in principe op eigen terrein moeten worden aangelegd, maar daarbij wel (deels) openbaar toegankelijk dienen te zijn voor gebruikers (bewoners of werknemers e.d. en bezoekers) waarvoor de parkeerplaatsen zijn aangelegd.
Planspecifiek
Voorzien moet worden in 2,3 parkeerplaatsen per woning, waarbij een tuinparkeerplaats/carport als 0,8 pp mag worden gerekend. Met de voorgenomen ontwikkelingen worden 3 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein gerealiseerd, plus één parkeerplaats in de garage. Hierbij wordt ook voorzien in openbaar toegankelijke parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Terreinoverzicht met parkeermogelijkheden (Bron: BD architectuur d.d. 27-11-2018)
4.11.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
De planlocatie blijft direct ontsloten op de Steekterweg. In totaal worden een vijftal deels geclusterde in- en uitritten gerealiseerd waaraan per woning, naast een garage ruimte is om te parkeren. In de nieuwe situatie is sprake van 5 woningen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen uit publicatie 317 van het CROW (zie tabel). De beoogde ontwikkeling van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied van weinig stedelijk gebied levert een verkeersgeneratie op van gemiddeld 8,2 motorvoertuigen per etmaal. De verwachte verkeersgeneratie ligt daarmee maximaal rond de 41 motorvoertuigen per etmaal. De ontwikkeling heeft geen noemenswaardige toename van de verkeersintensiteit op de Steekterweg tot gevolg. Te meer omdat het plangebied in de huidige situatie geschikt is voor een metaalverwerkingsbedrijf met bijbehorende verkeersbewegingen.
Op het gebied van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen.
4.12 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van 1,0€ / m² bvo.
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
Provinciaal energiebeleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Het plangebied is gelegen binnen een stedelijk lint. Ten aanzien hiervan geldt dat bij de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Gemeentelijk energiebeleid
Duurzaamheid is een belangrijk speerpunt van de gemeente Alphen aan den Rijn. De gemeente benadert en stimuleert woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars, architecten en aannemers om aan de richtlijnen van Duurzaam Bouwen te voldoen. Het software instrument 'GPR-Gebouw' wordt gratis ter beschikking gesteld door de
Gemeente, via de ODMH. Dit instrument ondersteunt de realisatie van duurzaam bouwen. Het programma berekent hoe gebouwen (woningen, kantoren en scholen) presteren op energieverbruik, milieubelasting, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde en maakt keuzemogelijkheden inzichtelijk. Het resultaat wordt in cijfers van 1 tot 10 uitgedrukt. Bij nieuwbouw is energie efficiënte (en koolstofarme) energievoorziening het uitgangspunt. De gemeentelijke ambitie is een GPR-score van 7.0.
In
toelichting paragraaf 3.3.4 is het duurzaamheidsprogramma van de gemeente Alphen aan den Rijn beschreven, welke leidend is voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente. Voor nieuwbouw geldt de verplichting om woningen aardgasloos aan te leggen en ten minste energieneutraal te realiseren, in het beste geval energieleverend. Voor de verwarming van woningen wordt een duurzame verwarming met warmtepompen geadviseerd. De energiehuishouding van de bestaande woningvoorraad van woningcorporaties en van particuliere eigenaren is verduurzaamd door energiebesparende maatregelen en zonnepanelen op daken. Daarnaast worden een groene inrichting van de tuinen, open bestrating en groene daken geadviseerd om wateroverlast door klimaatverandering te voorkomen.
GPR Gebouw
Bij planontwikkeling wordt geadviseerd om de aanvrager een GPR-berekening te laten uitvoeren. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op vijf thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door de GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden om bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
Planspecifiek
De gemeente Alphen aan den Rijn streeft naar duurzame ontwikkelingen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven. Qua duurzaamheid is in het plan nu opgenomen dat de EPC voldoet aan de norm van 0,4, conform het bouwbesluit. Hiermee wordt in de basis voldaan aan de geldende EPC eis.
Tijdens de verdere ontwikkeling van de woningen zal aandacht worden besteed aan de GPR. Met behulp van het door de gemeente aangeboden software instrument 'GPR-Gebouw' wordt het toekomstige energieverbruik berekend. In de aanvraag omgevingsvergunning zal de GPR score inzichtelijk worden gemaakt. Daarmee is voor een ieder helder hoe de verschillende thema's scoren.
Daarnaast zal bij de nadere uitwerking van de woningen worden afgewogen om verdere duurzaamheidsmaatregelen te treffen zoals het verwarmen met warmtepompen. Tevens wordt bij de inrichting van de tuinen overwogen maatregelen zoals een groene inrichting, open bestrating en groene daken te realiseren. De financiële haalbaarheid speelt eveneens een rol in deze afweging.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maken eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen, waarbij de regeling zo veel als mogelijk is afgestemd op het bestemmingsplan Limes:
Wonen Voor de geplande woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Conform het eerdere bestemmingsplan, wordt uitgegaan van ten hoogste 5 vrijstaande woningen. Het op de verbeelding weergegeven bouwvlak mag hierbij voor maximaal 40% worden bebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogten zijn eveneens op de verbeelding weergeven.
Verder gelden de in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor aan-huis-gebonden beroepen en afwijkingsmogelijkheden voor aan-huis-gebonden bedrijvigheid, aan- en uitbouwen aan de zijgevel en dakterrassen.
Tevens is in verband met de akoestische situatie, een voorwaardelijke verplichting opgenomen, om veilig te stellen dat de woningen worden voorzien van een dove gevel. Ook is in de Algemene bouwregels veiliggesteld dat (blijvend) voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
In het uitgevoerde archeologische onderzoek wordt geadviseerd de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te handhaven. Met deze dubbelbestemming worden de archeologische belangen veiliggesteld.
Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
Aan het deel van het plangebied dat een waterkerende functie heeft is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gegeven.
Gebiedsaanduiding milieuzone - geurzone
Ter plaatse van de aanduiding 'gebiedsaanduiding milieuzone - geurzone' is het bouwen van gebouwen niet zijn toegestaan. Bij het toekennen van het bouwvlak is rekening gehouden met deze geurcontour.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
In een exploitatieovereenkomst worden de nodige afspraken vastgelegd in het kader van de economische uitvoerbaarheid. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met relevante instanties.
Een ontwerp plan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan.
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.1 Vooroverleg
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan overleginstanties. Er zijn reacties binnengekomen van het Hoogheemraadschap van Rijnland, de provincie Zuid-Holland en de Veiligheidsregio Hollands Midden. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat er gelet op de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering van de Oude Rijn strikte voorwaarden gelden en dat er een watervergunning zal moeten worden verkregen voor het werk/bouwplan. Met de provincie is er discussie geweest over de woningbehoefte en de ruimtelijke kwaliteit. De veiligheidsregio zal bij de verdere planuitwerking (het bouwplan c.q. de omgevingsvergunning bouwen) de brandveiligheid toetsen en adviseert vroege betrokkenheid daarbij.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 augustus tot en met 26 september 2018 ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan –met overige relevante stukken- is gedurende de periode van terinzagelegging digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om een mondelinge/schriftelijke zienswijze in te dienen.
Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan is één zienswijze ontvangen. De zienswijze is in een separate Nota van zienswijzen opgenomen en voorzien van een reactie. Daarin is verwoord dat de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot enkele aanpassingen van het ontwerpbestemmingsplan.