Plan: | Chw Bestemmingsplan Rijnhaven-Oost 2021- Gebiedsbeleid |
Status: | ontwerp |
Plantype: | Chw Bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0484.GBrijnhavenoost21-ON01 |
Dit is de derde versie van het gebiedsbeleid van Rijnhaven Oost. Er was behoefte om dit beleid aan te passen omdat ook het bestemmingsplan Rijnhaven Oost integraal wordt herzien en op onderdelen wordt aangepast. Dit is ook in lijn met de gedachte van het gebiedsbeleid als levend document, dat snel en flexibel moet kunnen anticiperen op de actuele situatie van vandaag de dag. Dit uiteraard binnen de doelstellingen voor Rijnhaven Oost.
Het omgevingsplan voor Rijnhaven Oost is vastgesteld in 2016. Het gebied van Rijnhaven Oost is eerder aangewezen als pilot project in het kader van de Crisis en Herstelwet. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft hierdoor kunnen vooruitlopen op de Omgevingswet en heeft een 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' opgesteld, een bestemmingsplan dat op onderdelen lijkt op het omgevingsplan uit de Omgevingswet die naar verwachting op 1 juli 2022 in werking treedt. Dat bestemmingsplan wordt nu herzien op onderdelen.
De verbrede reikwijdte van het plan ziet er op dat de zaken die geregeld kunnen worden zich niet beperken tot alleen de “ruimtelijke ordening”. Dit begrip wordt 'verbreed' tot het 'bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Verder is het onder andere mogelijk dat de regels ('open normen') van het bestemmingsplan verder uitgelegd kunnen worden met beleidsregels zoals bedoeld in artikel 1:3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht.
De hieronder beschreven beleidsregels voor Rijnhaven Oost zijn leidend voor het kader waarbinnen nieuwe initiatieven gerealiseerd kunnen worden. Er kan behoefte zijn om dit beleid in de loop der tijd aan te passen aan de ervaringen en ontwikkelingen in het gebied.
De bevoegdheid om dit beleid, inclusief alle kaarten en illustraties, te wijzigen, is door de gemeenteraad bij raadsbesluit van 13 oktober 2016, inhoudende vaststelling van het experiment bestemmingsplan Rijnhaven Oost, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Leeswijzer
Het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte bevat nieuwe, afwijkende wettelijke mogelijkheden en een ander begrippenkader. Dit vraagt om een integrale afweging van alle aspecten die in de fysieke leefomgeving spelen.
In de planregels van het omgevingsplan zijn normen of globale regels opgenomen voor het verrichten van activiteiten binnen het plangebied. Sommige regels zijn 1 op 1 toepasbaar (bijvoorbeeld maximaal aantal woningen). Andere regels bevatten echter open normen. Dit wil zeggen dat deze normen inhoudelijk nog open zijn en slechts de hoofdlijnen aangeven. Er is daarmee ruimte voor een nadere afweging bij toepassing van deze normen in een concreet geval. De normen worden naar de verschillende omstandigheden nader ingevuld met wetsinterpreterende beleidsregels. De planregels van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte zijn daarbij de 'wet' en dit gebiedsbeleid vormt de set beleidsregels. Bij elke beleidsregel is, tenzij deze uitsluitend een algemene functie heeft ter interpretatie van het omgevingsplan, aangegeven op welke regel of norm uit het omgevingsplan de betreffende beleidsregel ziet. Er is duidelijk onderscheid gemaakt tussen dikgedrukt, cursief en niet-cursief. Dikgedrukte zinnen geven de beleidsregels in essentie weer. De niet-cursief/niet dikgedrukte zinnen vormen een uitwerking hierop. De cursief gedrukte teksten van het gebiedsbeleid hebben met name een toelichtende functie, die de achtergrond van de beleidsregel wil duiden. De niet-cursief gedrukte teksten zijn dus een concrete uitleg of interpretatie van normen of regels uit het omgevingsplan.
Met de activiteitentabel in dit gebiedsbeleid kan de gemeente, maar ook de initiatiefnemer, snel globaal bepalen of een initiatief in een bepaald gebied van Rijnhaven Oost mogelijk is of niet. Het initiatief wordt getoetst aan de planregels van het bestemmingsplan, aan de beleidsregels en de gebiedsbeleidkaart. De activiteitentabel dient als hulpmiddel bij de interpretatie van het plan.
Door de opzet van het bestemmingsplan is het dus beter mogelijk om flexibeler met initiatieven om te gaan. Dit vergt ook iets van de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer of eigenaar in het gebied. Soms is het nodig dat de initiatiefnemer zelf onderzoek doet en soms zelf bepaalde voorzieningen bekostigt omdat er ten behoeve van het bestemmingsplan nog slechts globaal onderzoek is gedaan. Het was immers op voorhand nog niet bekend welke ontwikkelingen er allemaal gaan plaatsvinden in het gebied omdat de gemeente hier vooraf geen verplichte 'bestemming' aan heeft willen geven. Bijna alle activiteiten zijn mogelijk in het gebied (afhankelijk van het deelgebied), van wonen tot het exploiteren van een bedrijf en van recreatie tot maatschappelijke activiteiten zoals het geven van onderwijs. Deze activiteiten moeten natuurlijk op een goede manier met elkaar samen kunnen gaan. Overleg daarom met uw buren of andere belanghebbenden in het gebied wanneer u een initiatief hebt en treedt tijdig met de gemeente in overleg om de verschillende mogelijkheden te verkennen en te motiveren waarom juist uw initiatief goed past binnen de ontwikkelingen van Rijnhaven Oost. Voor de beoordeling van een initiatief is daarom een schriftelijke motivatie nodig.
Overigens gaat de raadpleging van het omgevingsplan steeds meer op een digitale manier: door het aanklikken van een willekeurige locatie op de verbeelding (kaartweergave) op ruimtelijkeplannen.nl verschijnen de van toepassing zijnde bepalingen voor deze locatie automatisch. De verbeelding bevat niet meer de gekleurde gebieden waarmee voorheen de toegestane bestemmingen werden weergegeven. De opzet en toegankelijkheid van het bestemmingsplan is dus meer digitaal gericht. De papieren versie bestaat nog wel maar is door de digitalisering anders leesbaar dan een traditioneel bestemmingsplan.
Het ontwikkelperspectief beschrijft de uitgangspunten voor het gebied en kent haar oorsprong in de Rijnhavenwijzer (Visie op Rijnhaven) vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2012, en in de Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031, vastgesteld 13 juli 2013. De structuurvisie wordt opgevolgd door de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn: "Groene gemeente met lef"(ontwerp).
Het ontwikkelingsperspectief beoogt tenminste:
Kaart 1: Gebiedsbeleidkaart
De activiteitentabel visualiseert de toegestane activiteiten per deelgebied. De hierin opgenomen symbolen vertegenwoordigen de volgende waarden:
Behoudens voor het deelgebied Havengebied dat getransformeerd wordt naar een woongebied (met ondergeschikte andere functies) geldt voor de rest van Rijnhaven Oost in de lijn van de gedachte van de organische ontwikkeling geen strak vooraf gedefinieerd programma in een bepaalde mengverhouding. Het uitgangspunt van deze uitnodigingsplanologie is om op voorhand geen activiteiten uit te sluiten, zolang deze maar passen binnen de doelstelling voor Rijnhaven Oost. Dit betekent dus, dat niet alles overal kan). In het licht van de doelstelling zijn bepaalde activiteiten in verschillende deelgebieden van het plangebied wel of niet mogelijk en/of wenselijk. Daarnaast geldt, dat bepaalde activiteiten op sommige locaties eenvoudigweg (nog) niet of slechts beperkt mogelijk zijn vanuit milieubeperkingen, (boven)gemeentelijk beleid, of vanwege de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit heeft ertoe geleid dat alle deelgebieden, behalve Havenfront dat de bestemming Wonen heeft, weliswaar allen dezelfde verzamelbestemming 'Transformatie' hebben, maar waarbinnen per deelgebied verschillende (combinaties van) activiteiten mogelijk zijn. Deze worden bij wijze van visueel (analoog) hulpmiddel in de tabel inzichtelijk gemaakt. De activiteiten worden middels planregels en verbeelding geregeld, en de tabel (als onderdeel van het gebiedsbeleid) brengt binnen bepaalde activiteiten (horeca en detailhandel) een nadere nuancering aan. In de tabel is met symbolen en kleuren voor elk deelgebied aangegeven, welke activiteit daar al dan niet mogelijk is.
Tabel 1 Gebieds- en activiteitentabel
De doelstelling voor het gehele gebied is een gemengd woon- werkgebied, waarin voor wonen vanzelfsprekend een nadrukkelijke plaats is ingeruimd. De functie wonen brengt bepaalde activiteiten en levendigheid met zich mee, waarmee het gebied uit de anonimiteit wordt gehaald. Rijnhaven Oost krijgt immers een betekenis als woonomgeving, dag én nacht, waarvoor bewoners zich in zekere zin verantwoordelijk voelen. De woonfunctie zorgt hierdoor ook voor sociale controle (ook 's nachts). Daarnaast kan de woonfunctie bijdragen aan het versterken en onderhouden van het bestaande voorzieningenniveau (Baronie).
Voor het gebied Havenfront wordt uitgegaan van beëindiging van de bestaande bedrijvigheid en transformatie naar een overwegend woongebied. Voor de andere deelgebieden is sprake van een organische ontwikkeling waarbij zowel de bestaande bedrijfsfuncties als de woonfunctie mogelijk is. De functie wonen is in sommige deelgebieden nog niet overal mogelijk omdat er nog sprake is van milieucontouren die over de potentiële locaties voor de woningen liggen. Nieuwe woningen mogen niet belemmerend werken op de bedrijfsvoering van bestaande bedrijven. Derhalve is het bouwen van woningen (ook op grotere hoogte) slechts toegestaan als is aangetoond dat ook op de betreffende hoogte aan de geldende (geluid- en) geurnormen is voldaan.
Leidraad voor de woningbouw is het gemeentelijk 'afwegingskader voor woningbouw'. Het afwegingskader legt de nadruk op aanvullende woonvormen en woonmilieus, zoals duurzame inzetbare woningen, nieuwe woonconcepten die een niche vormen voor de gemeente, en unieke, beeldbepalende woningen. Door de verwachtte functiemenging is sprake van een zich onderscheidend woonmilieu, deels gericht op de meer avontuurlijk ingestelde woonconsument, voor wie een zekere stedelijke dynamiek geen bezwaar (of juist een pre) is. Naast functiemenging zijn ook andere voorwaarden voor een zich onderscheidend en aanvullend woonmilieu voorhanden, zoals een goed voorzieningenniveau (Baronie), de directe nabijheid en aansluiting op het centrum, en uiteraard omgevingskwaliteiten zoals het water.
Rijnhaven Oost kent deels een gestuurde (Havenfront) en deels een organische gebiedsontwikkeling. In Rijnhaven Oost kunnen volgens de regionale afspraken in het kader van de Regionale Woonagenda Holland Rijnland 1838 woningen worden gerealiseerd, exclusief de reeds gerealiseerde woningen. Bij de Woonagenda is een planlijst opgenomen met het woningbouwprogramma van de regio Holland Rijnland. Met de aanvaarding van de regionale Woonagenda door Gedeputeerde Staten is de behoefte aan en de regionale afstemming van het woningbouwprogramma in de bestemmingsplannen verantwoord. Rijnhaven Oost is in de planlijst behorend bij de regionale Woonagenda opgenomen.
In het plangebied zijn in totaal 2000 woningen, inclusief de reeds bestaande woningen, toegestaan in de op kaart 2 aangegeven gebieden. Minimaal 697 zijn gepland in het gebied Havenfront. Dit is inclusief de opgeleverde woningen ter plaatse van Dok2024.
Kaart 2: Wonen
Om aan de randvoorwaarden van de toegekende subsidieaanvraag Woningbouwimpuls te voldoen dient in het gebied Havenfront een minimaal aantal woningen te worden gerealiseerd. Omdat het gebied vooralsnog behoort tot verschillende eigenaren, wordt een minimaal aantal woningen voorgeschreven in de verschillende subdeelgebieden van Havenfront om te waarborgen dat het minimaal aantal woningen binnen heel Havenfront gerealiseerd wordt. Het reeds gerealiseerde plandeel Dok2024 valt hierbuiten. Van de aantallen per subdeelgebied kan worden afgeweken indien is aangetoond dat het doel, het realiseren van de aantallen behorende bij de toegekende subsidieaanvraag Woningbouwimpuls, hierdoor niet in gevaar komt, bijvoorbeeld omdat er in een ander subdeelgebied meer woningen worden gerealiseerd of omdat het subdeelgebied in fases wordt ontwikkeld.
Kaart 3: Minimaal aantal woningen (sub) deelgebieden Havenfront.
Een gemengd gebied vraagt ook om een gemengd woonprogramma. Om te borgen dat er voldoende woningen in het sociale en bereikbare segment worden gerealiseerd, dient voldaan te worden aan de volgende programmering:
De doelstelling beschrijft de wens voor o.a. een gemengd woon- én werkgebied, waarin voor bedrijvigheid vanzelfsprekend een plaats is ingeruimd. Het werken draagt immers bij aan een levendig en dynamisch leefmilieu, vooral overdag. Belangrijke voorwaarde is echter de 'sociale belevingswaarde' van een bedrijfspand: de visuele waarneembaarheid van de in een gebouw en/of de bijbehorende gronden uitgeoefende bedrijfsmatige gebruiksfuncties. Dichte, anonieme gebouwen dragen hier niet aan bij. (Dit wordt ook elders geborgd in dit gebiedsbeleid). Om de menging met de kwetsbare woonfunctie mogelijk te maken, is de aard en zwaarte van de bedrijvigheid beperkt.
Kaart 4: Het exploiteren van een bedrijf
Hieronder wordt detailhandel in goederen verstaan, die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie. Deze vorm van detailhandel past bij uitstek bij het thema 'Rijnhaven Vermaakt', waarin de (ambachtelijke) maakindustrie wordt beloond met de mogelijkheid van verkoop aan de deur.
Hieronder wordt bedrijf gerelateerde detailhandel verstaan, waarbij de detailhandelsfunctie in ruimtelijk, functioneel en bedrijfseconomisch opzicht ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie en waarbij de goederen functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten. Het verkoopvloeroppervlak mag maximaal 50 m2 bedragen.
Zelfstandige kantoren en relatief grote kantoren bij bedrijven passen niet bij de doelstelling. Kleinschalige kantoren zijn wel toegestaan (zie onder e).
Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zoals bijvoorbeeld ambachtelijke bedrijvigheid en kleinschalige zelfstandige kantoren tot een oppervlakte van 250 m2 zijn wenselijk binnen diverse deelgebieden (zie onderstaande kaart). Deze passen immers goed binnen gemengd gebied waar ook gewoond wordt en zorgen voor levendigheid en dynamiek overdag.
Kaart 5: Het verrichten van kleinschalig bedrijfsmatige activiteiten en het exploiteren van een kleinschalig kantoor
De markt voor detailhandel staat zwaar onder druk. Voorkomen moet worden dat nieuwe detailhandel gaat concurreren met bestaande detailhandelsvoorzieningen in de stad en regio. Voor Rijnhaven Oost wordt dus vooral ingezet op detailhandel die niet concurreert met het bestaande aanbod en waarvoor in de traditionele detailhandelscentra geen plaats is. De specifieke detailhandelsvormen kunnen een bezoekersmotief voor het gebied betekenen, waarmee dynamiek en levendigheid wordt gestimuleerd.
Deze specifieke detailhandel concurreert niet met het bestaande detailhandelsaanbod in de stad, maar vormt wel een bezoekmotief, bijdragend aan de dynamiek en levendigheid in het gebied. Het gaat om een maximaal totaaloppervlak van 200m2 bvo binnen de op onderstaande kaart aangegeven gebieden.
Kaart 6: Het exploiteren van een winkel- watersport/bijzonder
Dit betreft een nieuwe winkel voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct te gebruiken artikelen. Dergelijke zeer kleine winkels vormen door hun beperkte omvang geen bedreiging voor de bestaande detailhandel, maar kunnen een belangrijke rol spelen in de leefbaarheid en de alledaagse sociale contacten op buurtniveau. Het gaat om een maximaal totaaloppervlak van 50m2 bvo binnen de op onderstaande kaart aangegeven gebieden.
Kaart 7: Het exploiteren van een buurt-/gemakswinkel
Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs exact dezelfde winkel of branche te betreffen.
In Rijnhaven Oost zijn verschillende vestigingen van volumineuze detailhandel en detailhandel in zogenaamde ABC goederen aanwezig binnen verschillende deelgebieden. Naast autoshowrooms betreft het onder andere meubel- en wooninrichtingswinkels en bouwmarkten. Binnen de daarvoor geschikte deelgebieden (zie kaart ) blijft volumineuze detailhandel toegestaan tot een maximum oppervlak van 14.930 m². Dit is de bestaande aanwezige oppervlakte + 1000m2 bvo. In de vorige versie van het gebiedsbeleid was nog een mogelijkheid opgenomen van 1000m2 watergebonden volumineuze detailhandel. Dit oppervlak is nu ingezet voor volumineuze detailhandel zonder de specificatie watersportgebonden.
kaart 8 Het exploiteren van een winkel-volumineus/bijzonder
Het verrichten van de activiteit 'het verlenen van diensten' is toegestaan wanneer door de aard en omvang van het verlenen van diensten geen overlast veroorzaakt wordt. Belhuizen en internetcafés zijn niet toegestaan.
Onder dienstverlening wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. De genoemde uitzonderingen zijn niet toegestaan vanwege de veronderstelde overlast of slecht imago, waarmee zij de vestiging van andere functies zouden kunnen ontmoedigen.
Kaart 9: het verlenen van diensten
Maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan met uitzondering van functies die onevenredige maatschappelijke overlast kunnen veroorzaken, en die daarmee een veilige en gezonde leefomgeving in de weg staan.
Genoemde uitzonderingen zijn niet toegestaan omdat zij niet passen in de doelstelling voor het gebied, of niet passen vanwege de veronderstelde overlast of slecht imago, waarmee zij de vestiging van andere functies zouden kunnen ontmoedigen.
Kaart 10: Het verrichten van maatschappelijke diensten
Vanuit het thema 'Rijnhaven vermaakt', zijn 'vermaak functies' binnen Rijnhaven Oost toegestaan en gewenst. Vooral rondom het water zal deze functie een belangrijke rol vervullen, zoals bij de recreatiehaven. Maar ook in de rest van het gebied zijn diverse functies denkbaar die vallen onder deze noemer. De genoemde uitzonderingen zijn functies die vooralsnog niet zijn toegestaan vanwege mogelijke overlast of een slecht imago, waarmee zij de vestiging van andere functies zouden kunnen ontmoedigen.
Kaart 11: het verrichten van activiteiten op het gebied van cultuur en ontspanning, recreatie en sport
In het deelgebied Recreatiehaven wordt een recreatiehaven voorzien met niet meer dan 90 ligplaatsen. Hieraan gekoppeld kunnen zijn de daarbij behorende dag-recreatieve en watersport-recreatieve voorzieningen (waaronder wordt begrepen een strandje) watersportverenigingen, aan watersportgebonden detailhandel, bedrijvigheid en aanverwante dienstverlening, een kantoor voor het beheer van de haven en voor overheidsvoorzieningen betreffende openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen functies evenals bij de ligplaatsen behorende voorzieningen, laad- en losfaciliteiten, opslagruimten voor de watersport en voor havenafval zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en toegangswegen.
Daarnaast is er een mogelijkheid voor 90 extra (ten opzichte van de in deelgebied Recreatiehaven toegestane 90 ligplaatsen) recreatieve ligplaatsen in (een deel van) het water ten noorden van het deelgebied Recreatiehaven. Een en ander zoals op de verbeelding aangegeven.
Voor wat betreft horeca geldt dat dit een aantrekkende functie kan hebben voor de deelgebieden in Rijnhaven Oost waar dat belangrijk is voor het stimuleren van de levendigheid. De aanwezigheid van het water (met uitzicht, recreatiehaven, passantenplekken en eventueel een stadsstrand) is daarbij naar verwachting een belangrijke trekker en vestigingsmotief. De waterzijdes zijn echter ook de plekken waar gewoond kan worden. Bepaalde vormen van horeca kunnen onevenredig wringen met deze eveneens gewenste woonfunctie, reden om hier onderscheid in te maken.
Categorie 2 is de maximale categorie binnen het plangebied. In de verschillende deelgebieden is maximaal de volgende categorie toegestaan overeenkomstig kaart 9:
Onder categorie 1a. wordt aan detailhandelsfunctie verwante (dag)horeca verstaan, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, snackbar, tearoom of traiteur. Onder categorie 1b wordt 'overige lichte horeca' verstaan, waarbij te denken valt aan een bistro, restaurant (zonder bezorg en/of afhaalservice) waarbij een maximum oppervlak van 250 m2/vestiging geldt. In de deelgebieden die liggen ín het water van de Rijnhaven is uitsluitend deze vorm van horeca mogelijk. In de praktijk zal het hier vooral 'drijvende' horeca betreffen.
Onder cat. 1c worden horecabedrijven verstaan gelijk aan bedrijven genoemd onder cat. 1a en 1b, met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m2 en met een relatief grote verkeer aantrekkende werking. Categorie 2 betreft “middelzware horeca”, bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn zoals een bar, bierhuis, biljartcentrum, café, proeflokaal, shoarma/grillroom of zalenverhuur.
Naast de indeling in categorieën is ook de oppervlakte van belang om te bepalen of de horeca passend is. In het plan wordt namelijk gezocht naar een specifieke mix van detailhandel, horeca en bedrijvigheid dat inhaakt op het toenemende belang van ervaring bovenop de hoofdactiviteit; de beleveniseconomie. Concreet betekent dit:
Kaart 12: Het exploiteren van een horeca-activiteit
Daarnaast is er landelijk en regionaal een overschot aan kantoorruimte. Slechts de bestaande en vergunde zelfstandige kantoorruimte wordt toegestaan.
Rijnhaven Oost is zoals gezegd geen locatie voor kantoren. Zelfstandige kleinschalige kantoren tot een oppervlakte van 250 m2, zijn wel passend bij een gemengd gebied. Deze zijn dan ook toegestaan binnen diverse deelgebieden (zie kaart 5).
Het plangebied moet kunnen voorzien in openbare ruimte ten behoeve van de verkeersdoorstroming, ontsluiting van (nieuwe) adressen, parkeerplaatsen, als ontmoetingsruimte etcetera, met alle daarbij behorende voorzieningen.
Deze ruimte is er ook binnen de huidige bouwvlakken (zie gebiedsbeleidkaart). In het belang van de rechtszekerheid mogen nieuwe verkeers- en verblijfsgebieden als gevolg van de gewenste ruimtelijke verbindingen (zie randvoorwaarde 'stedenbouwkundige structuur') slechts een lokale ontsluitingsfunctie hebben met beperkte verkeersstromen. Alleen de Hoorn, Van Foreestlaan, het oostelijk deel van de Prinses Margrietlaan, Moerbeilaan en Eikenlaan zijn wegen met een stroomfunctie t.b.v. doorgaand verkeer.
Het aanvangen en veranderen van een activiteit voldoet aan de volgende randvoorwaarden, die mede zijn te beschouwen als criteria die worden toegepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk in overeenstemming zijn met redelijke eisen van welstand:
(Artikel 4.4 onder r, s, t en v en artikel 5.4. onder n, o, p, en r)
De bouwvlakken zijn gebaseerd op de bestaande bouwvlakken, welke grotendeels het bestaande straatpatroon volgen. Ter plaatse van deelgebied Baronie-Haven wordt hier echter van afgeweken. Hier is het de wens om aan de westzijde een 'havenplein' te creëren, een plaatselijke verbreding van de huidige Rijnhavenkade. Aan de oostzijde is het de bedoeling om met een plein ruimtelijk aansluiting te vinden op het Swaneveld en Goslingaplein (bij de Baronie). De contour van het bouwvlak speelt in op deze wensen. De begrenzing van de bouwvlakken geldt als uiterste (maar niet verplichte) rooilijn. Vóór deze rooilijn bouwen is niet toegestaan.
Als verbinding VI wordt gerealiseerd, kan autoverkeer vanaf de Energieweg door deelgebied OZ direct doorsteken naar de Prinses Margrietlaan. De Rijnhavenkade kan dan een autoverkeersluwe inrichting krijgen met een wat kleinere en meer intieme profielmaat, passend bij het beoogde gebruik. Tevens ontstaat er een ruimer en meer courant bouwveld, om zodoende een alzijdig georiënteerd bouwvlak te kunnen realiseren.
Als verbinding IVa wordt gerealiseerd, is er de mogelijkheid om het bouwvlak aan de noordzijde te verruimen met 5 meter. Hiermee wordt het ruimtelijk profiel tussen de subdeelgebieden HF3 en HF1 enigszins versmald. Stedenbouwkundig is deze versmalling wenselijk, om daarmee de centrale ontsluitingsroute via de Energieweg ruimtelijk de bocht om te begeleiden.
Het principe van een gesloten bouwblok is voor genoemde deelgebieden het uitgangspunt, omdat deze stedenbouwkundige typologie staat voor stedelijkheid, en tegelijkertijd een duidelijke afbakening vormt tussen het private en het publieke domein. Daarmee ontstaat er helderheid in voor- en achterkanten. Het geheel van (individuele) gebouwen in een gesloten bouwblokvorm vormt tezamen een grotendeels aaneengesloten straatwand, waarmee het openbaar gebied wordt ingekaderd tot een ruimtelijk begrensde stedelijke ruimte. Binnen deze typologie is het plaatselijk 'openwerken' van het blok mogelijk en wenselijk, als dit de ruimtelijke kwaliteit (bezonning/uitzicht/doorwaadbaarheid van het stedelijk weefsel) ten goede komt. In geval van hoeksituaties is een dubbele oriëntatie op het openbaar gebied van belang, omdat hier aan beide zijden voorkantkwaliteit is gewenst. De dieptemaat van de gegeven bouwvlakken in Rijnhaven Oost leent zich goed voor het principe van gesloten bouwblokken met desgewenst ook ruimte voor besloten of (semi-)openbare binnenhoven. Incidenteel kan het principe van gesloten bouwblokken worden losgelaten als dit een aantoonbare bijdrage levert aan de kwaliteit van het straatbeeld of ter markering van een bijzondere stedenbouwkundige situatie.
Aan de Rijnoever wordt gestreefd naar een meer open bebouwingsstructuur, bestaande uit langwerpige bouwvolumes haaks gericht op de Oude Rijn, al dan niet gekoppeld door een 'plint'. Het water van de Oude Rijn moet daarbij op enigerlei wijze 'voelbaar' blijven vanaf de Hoorn door middel van doorzichten tussen de bebouwing door. Middels een vrijwaringszone wordt eenmalig ingezet op een groter onbebouwd venster, met enerzijds een collectief zichtmoment en een publieke verblijfsplek (park) aan de Oude Rijn te creëren. Anderzijds vormt vrijwaringszone een onbebouwde ruimtereservering, waarin te zijner tijd een oeververbinding met de overzijde van de Oude Rijn mogelijk blijft. Bouwvolumes binnen deelgebied RO richten zich qua oriëntatie primair op Oude Rijn en op de Hoorn. Tussen de bebouwing en de Oude Rijn wordt een openbaar toegankelijke promenade nagestreefd. Met de aard en configuratie van de bebouwing wordt een waterfront beoogd, dat anticipeert op een mogelijke ontwikkeling van de Gnephoek als stadsuitleglocatie. Deelgebied RO zou daarmee letterlijk als figuurlijk betekenis kunnen krijgen als figuurlijk bruggenhoofd naar de overzijde van de Rijn.
De Ground Space Index, kortweg GSI, is de maat die het bebouwde grondoppervlak ('de footprint') vergelijkt met het totale oppervlak van het bouwvlak binnen een bouwperceel. Bij de berekening van de GSI geldt het bouwvlak binnen een perceel dus als referentiekader volgens de formule footprint / bouwvlak=GSI. Het grondoppervlak van (halverdiepte) parkeergarages tot een hoogte van 1,5 m boven maaiveld worden buiten de GSI-berekening gehouden.
De Floor Space Index, kortweg FSI, is de maat die het totale aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak, inclusief de verdiepingen, binnen een bouwvlak binnen een bouwperceel, vergelijkt met het totale oppervlak van datzelfde bouwvlak binnen een ontwikkeling.
In geval van het realiseren van de verplichte en facultatieve ruimtelijke verbindingen, wordt een 'beloning' verkregen in de vorm van het kunnen realiseren van extra bouwprogramma. Het ruimtebeslag van een verbinding gaat niet ten koste van ontwikkelruimte, omdat de FSI over het ongeschonden/oorspronkelijke bouwvlak berekend wordt.
In geval van het blijvend respecteren van de vrijwaringszone 'venster Oude Rijn' is een verhoging van de FSI met maximaal 0,5 toegestaan. Deze beleidsregel is alleen van toepassing op de gronden, die meedoen in deze gezamenlijke ontwikkeling om de vrijwaringszone duurzaam tot stand te brengen, zoals bedoeld in de exploitatieovereenkomst. De mogelijkheid tot verhoging van de FSI geldt als stimulans, om een onbebouwd venster aan de Oude Rijn te realiseren. Daarmee wordt de mogelijkheid voor een oeververbinding met de overzijde van Rijn letterlijk open gehouden .
In een intensief bebouwd stedelijk gebied met relatief veel verharding is het belangrijk om hittestress tegen te gaan en om piekbuien gecontroleerd te kunnen opvangen. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan polderdaken, groene daken of gevels, en op binnenterreinen aan ruimte voor bomen in de volle grond. Ook maatregelen die de biodiversiteit van flora en fauna vergroten kunnen aanleiding zijn voor beloning in de vorm van extra bouwprogramma. De beoordeling van de maatregelen vindt plaats aan de hand van het programma van Eisen zoals gesteld in het convenant Klimaatadaptief bouwen. (https://bouwadaptief.nl/minimale-eisen)
Deze beleidsregel heeft ten doel om functiemenging met een aantoonbare meerwaarde voor de uitstraling en levendigheid van het gebied te stimuleren. Alleen vierkante meters plintprogramma op de begane grondlaag komen hiervoor in aanmerking. Genoemde plintprogramma moet in de planvormingsfase voldoende concreet gemaakt worden.
Deze beleidsregel heeft ten doel om functiemenging binnen het gebied te stimuleren. Alleen vierkante meters plintprogramma op de begane grondlaag komen hiervoor in aanmerking.
De weidsheid van het water van de Rijnhaven is een belangrijke troefkaart voor het gebied, welke zoveel mogelijk moet worden gekoesterd. Het aantal gedachte waterwoningen in deelgebied Haven –Noord is op één hand te tellen, maar heeft vooral een symbolische waarde, die aan een breed passerend publiek op de Hoorn kenbaar maakt dat in Rijnhaven Oost óók gewoond wordt. In deelgebied Haven Zuid zijn enkele drijvende publieksgerichte functies denkbaar, ter verlevendiging van de Rijnhavenkade. Ter plaatse van de Recreatiehaven is beperkt(drijvende) bebouwing mogelijk voor bijvoorbeeld horecafaciliteiten of een overdekte botenstalling, voor zover deze de beleving van en het doorzicht over het water niet in onevenredige belemmert. Andere functies op het water zijn slechts denkbaar in roerende vorm, ondergebracht in bijvoorbeeld een schip.
De hier genoemde regels sluiten aan bij de gangbare maatvoeringen ten aanzien van meer ondergeschikte bouwwerken, passend bij een goede omgevingskwaliteit. Specifiek voor de meer kwetsbare activiteit van het wonen geldt dat de ruime bouwmogelijkheden –na oplevering van een woning of wooncomplex- enigszins ingeperkt worden. De nadere eisen richten zich met name op de fase na de realisering van een initiatief (beheerfase), teneinde ook op de langere termijn een acceptabel woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Bijvoorbeeld in het geval van de realisering van een (gemengd) woningbouwproject ontstaan er na oplevering en afname meerdere eigenaren en gebruikers, die in theorie elk op individuele wijze gebruik kunnen maken van de ruimte die het omgevingsplan biedt. Dit kan tot spanningen leiden als het gaat om bijvoorbeeld bezonning en uitzicht en het woongenot in het algemeen. De mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen beoogt dit te voorkomen.
Kaart 13: Bouwvlakken
Kaart 14: Ground Space Index
Kaart 15: Floor Space Index bij transformatie
(artikel 4.4 onder n en o en artikel 5.4. onder m )
Voor een goede en 'doorwaadbare' stedenbouwkundige structuur zijn de ruimtelijke verbindingen essentieel. Het realiseren van deze verbindingen wordt beloond met extra bebouwingsmogelijkheden in de vorm van een hoger aantal te realiseren vierkante meters bvo (hogere FSI), een partieel grotere bouwhoogte en -specifiek voor ruimtelijke verbinding VI en IVa in een groter bouwvlak. Deze bebouwingsmogelijkheden worden beschreven in de beleidsregels onder 4.1 ('Compacte stedenbouwkundige structuur, positionering en dichtheid en bouwwijze van het bouwvolume') en onder 4.3 ('bouwhoogte'). De verbindingen moeten openbaar toegankelijk zijn.
Voor wat betreft het ruimtebeslag en overige vereisten geldt het volgende:
Deze verbinding legt de ruimtelijke relatie tussen van Nesstraat en Nijverheidsweg. Dit is een van de weinige mogelijkheden om Rijnhaven Oost op logische en heldere wijze te verknopen aan de binnenstad. Deze verbinding kan een belangrijke rol spelen als route voor langzaam (fiets- en voetgangers)verkeer tussen beide stadsdelen, maar vervult tevens een belangrijke rol in de interne ontsluiting van deelgebied 'de Harmonie'. Verbinding I is nadrukkelijk niet bestemd om deelgebied H voor gemotoriseerd verkeer te ontsluiten op de Stuyvesantlaan, om daarmee sluipverkeer door de Zeeheldenbuurt te voorkomen.
Deze verbinding legt de relatie tussen winkelcentrum de Baronie en de Rijnhavenkade, in logische aansluiting op de bestaande fiets- en voetgangerspassage. Het brengt de Baronie daarmee naar het water, en vice versa.
Deze kade geeft de Rijnhavenoever een openbaar karakter en vormt een adres voor nieuwe functies, een essentieel onderdeel van de gewenste transformatie van Rijnhaven Oost. 'De Rijnhaven voor de stad', betekent immers ook dat de oever en het water collectief beleefbaar moet zijn. Vice versa gaat ook de haven zelf als collectief ontvangst- en verblijfsgebied gelden voor de watersport. Een openbare kade biedt een adres, waarmee de huidige achterkantbeleving vanaf het water ten goede verandert in een meer representatieve voorkant. De breedtemaat van deze kade is gebaseerd op verschillende factoren. De maatvoering sluit aan op het gedachte straatprofiel, waarin ruimte moet zijn is voor langzaam verkeer en incidenteel autoverkeer. Tot slot vervult de oever over een breedte van 5 meter ook de dubbelfunctie van waterkering, waarbinnen niet gebouwd mag worden.
De openbare oever (verbinding III) heeft een adresfunctie en moet dus binnen redelijke afstand vanaf de bestaande straten bereikbaar zijn. De doorsteken IVa, b en c dragen tevens bij aan een betere door-adering en verfijning van het stedelijk weefsel, er zijn meer mogelijkheden voor 'een blokje om'. Tevens wordt de waterkwaliteit visueel verder het plangebied ingebracht. Van belang is daarom dat deze verbindingen voldoende maat hebben om daarmee een ruim venster op de haven te bieden. De minimale breedte geeft op enig punt de smalst mogelijke profielbreedte weer. Het minimale oppervlakte onbebouwde ruimte (gemeten binnen het bouwvlak) leidt gemiddeld genomen tot een grotere profielbreedte. Daarmee wordt beoogd om de verbindingen plaatselijk ook te verbreden tot kleine pleinruimtes. De verbindingen vormen hiermee niet alleen een doorgangs- en ontsluitingsgebied maar ook een verblijfsgebied. De ligging van de doorsteken kennen hun aanleiding in het stedenbouwkundig plan voor Havenfront.
Met deze gewenste verbinding wordt beoogd om het plangebied aan de noordzijde wat meer 'op te breken' en de ruimtelijke relatie met de Hoorn (en daarmee met de Oude Rijn) te verbeteren. Verder is deze verbinding noodzakelijk om het (parkeer)terrein ten zuiden van de Hoorn voor autoverkeer te ontsluiten, en extra adresmogelijkheden geven. Met het opnemen van een minimale oppervlakte onbebouwde ruimte (gemeten binnen het bouwvlak) wordt beoogd om de verbindingen plaatselijk ook te verbreden. De exacte situering van de verbinding is flexibel. Er kan daardoor ook voor gekozen worden om de ruimte aan de oever van de Rijnhaven (in parallelle aansluiting op verbinding III) te verbreden.
Om het gebied rondom de Energieweg meer ruimtelijke aansluiting te geven op het 'hart' van Rijnhaven Oost is een ruimtelijke verbinding met de Prinses Margrietlaan/Havenplein wenselijk. Op termijn kan deze verbinding zodoende tevens een rol spelen in de afwikkeling van het verkeer op de rotonde in de prinses Margrietlaan-van Foreestlaan, en daarmee de aansluiting van Foreestlaan-Nijverheidsweg ontlasten of voor autoverkeer af te sluiten. Ook biedt dit een kans om de Rijnhavenkade (tussen prinses Margrietlaan en Nijverheidweg) op termijn af te waarderen naar een verkeerluwe promenade langs het water.
Met verbinding VII wordt beoogd om het langgerekte bouwvlak langs de van Foreestlaan te voorzien van een betere dooradering en verfijning van het stedelijk weefsel t.b.v. langzaam verkeer, waardoor de interne relaties worden verbeterd en er meer mogelijkheden zijn voor 'een blokje om' en adresvorming De verbinding is gesitueerd in het verlengde van verbinding IVa, waarmee de openheid van de Haven tot aan de van Foreestlaan kan doordringen. De doorsteek heeft tevens als functie om het bouwvlak vanaf de zijde van de Energieweg voor de auto te ontsluiten. Daarmee kunnen directe aansluitingen op de van Foreestlaan worden voorkomen, wat ten goede komt aan de stroomfunctie van deze weg. De minimale breedte geeft op enig punt de smalst mogelijke profielbreedte weer. Het minimale oppervlakte onbebouwde ruimte (gemeten binnen het bouwvlak) leidt gemiddeld genomen tot een grotere profielbreedte. Daarmee wordt beoogd om de verbindingen plaatselijk ook te verbreden tot kleine pleinruimtes. De verbindingen vormen hiermee niet alleen een doorgangs- en ontsluitingsgebied maar ook een verblijfsgebied.
Deze specifieke doorsteek beoogt op de langere termijn om het Heempad in een logische lijn een vervolg te geven naar de Energieweg in aansluiting op verbinding IVc en de haven. Het wensbeeld bestaat eruit, de huidige vrije ruimte aan de voet van de zendmast vorm te geven als 'pocketpark' in een zich steeds verder verdichtend Rijnhaven Oost. Bij elke transformatie van het plangebied die is te onderkennen als één ontwikkeling, zoals bedoeld in de exploitatieovereenkomst, is deze verbinding verplicht.
Anticiperend op het Oude Rijnzonebeleid, wordt met een vrijwaringszone eenmalig ingezet op een grotere onbebouwde ruimte aan de Oude Rijnoever. Met deze ruimtereservering worden de opties voor realisatie van een open zichtvenster op de Oude Rijn en een openbare groene verblijfsplek aan het water open gehouden. Verder wordt met de vrijwaringszone de mogelijkheid voor een oeververbinding over de Oude Rijn open gehouden.
Voor met name de kleinere verbindingen en doorsteken is het goed denkbaar dat deze beperkt worden overbouwd, in de vorm van bijvoorbeeld balkons of overkluizingen ('poortgebouw'). Een vrije doorgang over de minimale profielbreedtes zoals genoemd dient daarbij altijd gegarandeerd te zijn. Bij de beoordeling van eventuele overstekende bouwwerken zijn de stedenbouwkundige situatie, sociale veiligheid en daglichttoetreding belangrijke aspecten.
De verbindingen moeten openbaar toegankelijk zijn.
Kaart 16: Ruimtelijke verbindingen
(artikel 4.4 onder u en 5.4. onder q)
Bedrijven en overige niet-woonfuncties zijn doorgaans gebaat bij grondgebondenheid. De praktische (bedrijfs-) aard en het (semi-) publieke karakter van bijvoorbeeld detailhandel, dienstverlening, etc vraagt immers om een directe relatie met en entree tot het openbaar gebied. Vice versa wordt de sociale belevingswaarde vanuit de publieke ruimte hiermee vergroot. Het is daarom niet logisch en wenselijk dat dergelijke functies zich 'losmaken' van de ondergrond door stapeling of een te grote bouwhoogte, die daarom beperkt is tot 9 meter. Het aantal bouwlagen binnen deze maat, is afhankelijk van de benodigde verdiepingshoogte die deze functies met zich mee kunnen brengen.
De meer privacy gevoelige functie van het wonen leent zich wel voor stapeling. Binnen de genoemde maten zijn voor de woonfunctie 4 reguliere bouwlagen mogelijk, waarbij op de onderste bouwlaag (plint) een meer dan gemiddelde verdiepingshoogte mogelijk en deels ook verplicht is. Met bovengenoemde maten ontstaat voldoende massa om een continu weefsel van straten en pleinen te maken, en kan een redelijke mate van stedelijkheid worden bereikt.
Genoemde bouwhoogtes zijn inclusief een eventuele kap.
Het (plaatselijk) realiseren van een grotere bouwhoogte geldt als 'beloning' voor het realiseren van de ruimtelijke verbindingen. Door het aandeel 'hoogbouw' te relateren als percentage van de 'onderbouw', blijft een juiste balans tussen beide in stand. Dit is van belang om ruimtelijk begrensde openbare ruimtes (straatwanden) te kunnen vormen. De onderbouw vormt daarmee het basement voor eventuele 'hoogbouw'. Het is immers niet wenselijk om een wijk met louter woontorens te krijgen, die los in de ruimte staan. Ook wordt hiermee beoogd om ook grondgebonden woningen een plek in het gebied te geven.
Bij een gefaseerde ontwikkeling van een bouwperceel kan een voorschot worden genomen op dit percentage, mits de verhoudingen in de beoogde eindsituatie weer kloppend zijn. Bij een gefaseerde aanvraag omgevingsvergunning moet het eindbeeld daarom overtuigend in beeld zijn gebracht, zowel ruimtelijk als financieel.
Met deze regel wordt beoogd om functiemenging in het gebied te stimuleren. Voor elke vierkante meter plintprogramma anders dan wonen, kan ruim 5 vierkante meter woonprogramma op de (woonkwalitatief) interessante) hogere lagen worden gerealiseerd. Dit woonprogramma telt niet mee in de percentageverdeling tussen laag- en hoogbouw. Wel tellen deze woonmeters mee in de berekening van de FSI. Genoemde plintprogramma moet aantoonbaar gemaakt worden met een concrete beschrijving van de plintinvulling en het benoemen van de potentiële uitbater/huurder hiervan.
Gestreefd wordt naar een gezonde en evenredige verdeling tussen 'hoogbouw'(>14 meter) en 'laagbouw' (< 14meter), waarbij ook bebouwing 'in de tweede linie' kan profiteren van uitzicht op de Rijnhaven, Oude Rijnof Avifauna. Hoogebouw moet zich manifesteren als accent binnen de structuur van bouwblokken, en kan door een enigszins afwijkende (teruggelegen) positionering ten opzichte van de rooilijn, worden ingezet om de openbare ruimte plaatselijk te verbijzonderen tot een klein pleintje of pocketpark..
In de motivering moet blijken dat de functie onlosmakelijk verbonden is met de grote bouwhoogte. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een panorama-restaurant, sterrenwacht, kerktoren, etc.
Genoemde hoogtes passen bij het beoogde gebruik als 3 laagse waterwoningen respectievelijk een botenloods.
Hoogbouw kan door afbuigende of getrechterde windstromen tot grote windsnelheden leiden, waardoor de leefbaarheid van de woonomgeving en de openbare ruimte onder druk kan komen te staan. In een windhinderonderzoek moet, als onderdeel van de aanvraag omgevingvergunning, aangetoond worden dat geen onevenredige windhinder ontstaat voor zowel private buitenruimtes (balkons e.d.) als voor de openbare ruimte. Daarbij wordt in overweging genomen, dat met name de openbare ruimtes ter plaatse van de verbinding II, III, IV, VII en VIII een belangrijke functie hebben als verblijfsgebied. Hier wordt minder windhinder geaccepteerd dan in gebieden met een doorgangsfunctie, zoals de Energieweg, de Van Foreestlaan en de verbindingen V en IV.
(artikel 4.4 onder w en 5.4. onder s)
Het ontwikkelperspectief voor Rijnhaven Oost beschrijft een gemengd en dynamisch woonwerkgebied. Deze menging wordt echter niet geregisseerd in de vorm van vooraf gestelde programmaverhoudingen. Het gebied moet kunnen mee-ademen met de tijd, het programma laat zich immers niet sturen. De ruimtelijke voorwaarden voor de gewenste menging en flexibiliteit laten zich echter wel sturen. Een verhoogde plint en een vrij indeelbare plattegrond zijn daarom des te belangrijker, omdat hiermee de voorwaarden voor een wisselende programmatische invulling voor de lange termijn duurzaam gewaarborgd wordt. Ook als daar vanuit de huidige marktvraag nog niet direct aanleiding voor lijkt te zijn.
Deze mogelijkheid heeft tot doel om creatieve oplossingen niet uit te sluiten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan splitlevelwoningen of bel-etagewoningen (een half-verhoogde verdieping gelegen boven het maaiveld, vaak boven een souterrain).
Het ontwikkelperspectief voor Rijnhaven Oost beschrijft een gemengd en dynamisch woonwerkgebied. Deze menging wordt echter niet geregisseerd in de vorm van vooraf gestelde programmaverhoudingen. Het gebied moet kunnen mee-ademen met de tijd, het programma laat zich immers niet sturen. De ruimtelijke voorwaarden voor de gewenste menging en flexibiliteit laten zich echter wel sturen. Een verhoogde plint en een vrij indeelbare plattegrond zijn daarom des te belangrijker, omdat hiermee de voorwaarden voor een wisselende programmatische invulling voor de lange termijn duurzaam gewaarborgd wordt. Ook als daar vanuit de huidige marktvraag nog niet direct aanleiding voor lijkt te zijn.
De televisietoren en de Baronie zijn één van de weinige beeldbepalende panden voor Rijnhaven Oost. Als belangrijke identiteitsdragers van het gebied is het van belang deze gebouwen voor het gebied te behouden.
Kaart 17: Plinten en te behouden gebouwen
(artikel 4.4 onder a4 en artikel 5.4 onder ab)
Het Duurzaamheidsprofiel van een Locatie (DPL) is een instrument dat de duurzaamheid van een wijk meet en vergelijkt de score met een referentiewijk. De sterke en zwakke punten op het gebied van duurzaamheid van een wijk worden zo zichtbaar. Het DPL-instrument bevat 18 indicatoren op het gebied van milieu en energie (Planet), leefbaarheid (People) en economie (Profit).
De gemeente Alphen aan den Rijn maakt voor het gebiedsgerichte duurzaamheidsbeleid gebruik van DPL. Van alle wijken en kernen is de DPL score bepaald. Die zijn in 2015 nog eens geactualiseerd. Alphen aan den Rijn streeft naar een DPL score van 7 voor alle gebieden. Het huidige gemiddelde niveau is 6,7 en varieert van 5,3 tot 6,9. Alphen aan den Rijn stelt zich ten doel dat 70% van de Alphense wijken en kernen in 2020 een DPL score heeft van 7,0 of meer. Rijnhaven Oost heeft een DPL-score van 6,3 (vastgesteld in 2017). Sterke punten zijn de diversiteit, het lage overstromingsrisico, de functiemenging en de werkgelegenheid. Aandachtspunten zijn energiegebruik en duurzame energieopwekking, cultuurhistorische waarden, verkeersveiligheid en flexibiliteit. In het gebiedsbeleid van Rijnhaven Oost is vastgelegd dat de DPL score minimaal 6,3 moet blijven en dat gestreefd wordt naar 7,0. De DPL-scores van Rijnhaven-Oost uit 2017 zijn:
Voor verschillende thema's in het DPL is dit uitgewerkt met scores voor de minimale kwaliteit (wettelijk minimum), basiskwaliteit (een slag beter dan het wettelijk minimum) en optimale kwaliteit (het streefniveau voor de lange termijn). De gemeente Alphen aan den Rijn kan vragen van ontwikkelaars met betrekking tot DPL-instrument aan ODMH voorleggen. Doorrekening en gericht advies ter verbetering van de DPL-score wordt op aanvraag door ODMH verzorgd.
GPR staat voor Gemeentelijk Praktijk Richtlijn, het is een digitaal instrument waarmee de duurzaamheid van een nieuw gebouw aangetoond kan worden. Aan elke initiatiefnemer wordt het instrument GPR-Gebouw door de gemeente gratis ter beschikking gesteld. Met de GPR score onderbouwt de ontwikkelaar de milieukwaliteit van het gebouw, de gebruikskwaliteit van het gebouw, gezondheidsfactoren in het gebouw, de toekomstwaarde van het gebouw en de energieprestatie van het gebouw.
Behalve het voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering stelt Alphen aan den Rijn zich ook ten doel zich zo goed mogelijk voor te bereiden op het leven in een veranderd klimaat. De verwachting is dat Nederland met een warmer en natter weertype te maken krijgt. Daarbij komt dat extreme weertypes vaker gaan voorkomen en ook extremer kunnen worden. Dat geldt voor de intensiteit van regenbuien, periodes van grote hitte en droogte en voor stormen en windhozen. Het is belangrijk om met maatregelen in de gebouwde omgeving en de openbare ruimte de gevolgen voor mensen van deze veranderingen beheersbaar te houden.
Om te voorkomen dat bij hevige regelval straten en huizen onder water komen te staan is het belangrijk dat in aanvulling op de capaciteit voor de afvoer van regenwater naar het riool wordt voorzien in wateropvang waarmee water langer in het gebied wordt vasthouden. Ook is het belangrijk de afvoer van regenwater te scheiden van de afvoer van vuil water. Dat verbetert de effectiviteit van de rioolwaterzuivering en voorkomt dat het vuile water bij hevige regenval alsnog in het leefmilieu terechtkomt door overstorten.
Voor Rijnhaven Oost is het doel geformuleerd om maatregelen te nemen die de kwetsbaarheid van de stad en haar inwoners voor hittestress verminderen. Wat betreft hitte en droogte is het belangrijk de opwarming van stedelijk gebied te temperen door het opnemen van groen en water in het ontwerp van buitenruimte en gebouwen. Uit de resultaten van de klimaatatlas van Alphen aan den Rijn is af te leiden dat delen van Rijnhaven Oost aanzienlijk sterker opwarmen dan de overige gebieden in de stad. Groen en water temperen de opwarming en kunnen voor verkoeling zorgen. Ook is het belangrijk te zorgen voor voldoende schaduw in de buitenruimte, zodat mensen ook tijdens hittegolven buiten kunnen verblijven.
Het DPL instrument bevat scores voor waterveiligheid, hemelwaterafvoer en groen in de wijk.
(artikel 4.4 onder x en 5.4. onder t)
De identiteit van Rijnhaven wordt gemaakt door de situering rondom de haven en het (wisselend) gemengd gebruik, waarin oud- en nieuwbouw naast elkaar bestaan. Hierbij past geen concreet architectonisch eindbeeld. Er wordt voor Rijnhaven-oost dan ook geen specifieke architectonische stijl (met de bijbehorende materialisering, kleurstelling en detaillering etc.) neergelegd. Wel zullen nieuwe (bouw)werken aansluiting moeten vinden bij de stoere en robuuste havensfeer die Rijnhaven kenmerkt. Verder richten de beleidsregels met betrekking tot uitstraling en beeldkwaliteit zich bovenal op een overzichtelijke maatvoering en geleding van bouwprogramma (dienstbaar aan de openbare ruimte), een duurzame uitstraling, en op het stimuleren van de interactie tussen het gebouwd programma en het openbaar gebied. De stoere en robuuste sfeer gaat daardoor hand in hand met de menselijke maat. Deze 'sociale belevingswaarde' of 'etalagefunctie' is een ruimtelijk relevant motief. De openbare ruimte ter plaatse is immers bedoeld als een sociaal aantrekkelijk verblijfsgebied. Behalve een aantrekkelijk inrichting van het openbare gebied zullen ook niet-openbare gronden en opstallen op die inrichting moeten aansluiten, anders verwordt het gebied, de inrichting ten spijt, mogelijk tot een sociaal onaantrekkelijk verblijfsgebied. Men voelt zich in het algemeen immers sociaal oncomfortabel in een door gesloten gevels omgeven openbaar gebied.
(artikel 4.4 onder y en artikel 5.4. onder u)
Gezien de flexibele aard van dit bestemmingsplan is het verstandig om bij de situering van bouwwerken rekening te houden met de mogelijkheid dat toekomstige activiteiten of bouwwerken op de naastgelegen percelen van invloed kunnen zijn op het (woon)genot/woonkwaliteit. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verminderd uitzicht of bezonning. De bovengenoemde beleidsregel heeft niettemin tot doel een bepaalde basisbezonning –voor zover al aanwezig- te borgen voor reeds gerealiseerde bouw in de omgeving van een nieuwe ontwikkeling. Daarbij gaat het met name om de openingen in een gevelvlak en niet om een gesloten gevelvlak of om het maaiveld. De winterperiode wordt hierbij deels uitgesloten omdat de zon dan zo laag staat dat in veel gevallen de genoemde hoeveelheid zonuren per dag niet gehaald wordt.
Omdat een activiteit in een bestaande situatie gerealiseerd wordt, zal de huidige bezonning in de omgeving het uitgangspunt bij de beoordeling moeten zijn.
De eis heeft als doel om bestaand woongenot en verworven rechten van de omgeving een basisbescherming te bieden. Het is en blijft een eigen keuze om voor de eigen ontwikkeling een lagere bezonningsniveau te verkiezen.
(artikel 4.4 onder z en artikel 5.4. onder v )
De archeologische waarden worden niet onevenredig verstoord indien:
Wanneer dieper dan 0,3 meter respectievelijk 0,5 meter en/of over een groter oppervlak dan 100 m2 de voorgaande werken (niet zijnde bouwwerken) en werkzaamheden worden verricht, moet bij de aanvraag voor omgevingsvergunning een archeologisch rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is vastgesteld.
Deze gronden zijn inmiddels archeologisch vrijgegeven op basis van verricht onderzoek.
Kaart 18: Archeologische waardenkaart
Kaart 19 Archeologisch vrijgegeven gebied (in groen)
(artikel 4.4 onder aa, ab, ac en artikel 5.4. onder w, x en y)
Het belang van watersystemen en waterkeringen zijn gewaarborgd indien sprake is van:
Om aan bovenstaande punten te voldoen is het noodzakelijk om de keur- en beleidsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland te hanteren. Daarnaast moet er extra aandacht worden geschonken aan het profiel van vrije ruimte (PVR). Dit is de ruimte ter weerszijden van een regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering. Hierdoor zijn de ontwikkelmogelijkheden binnen het PVR beperkt.
(artikel 4.4 onder a1)
Wanneer sprake is van een functiewijziging naar een functie die gevoeliger is voor de bodemkwaliteit en/of wanneer er sprake is van een onderzoeksplicht naar de bodemgesteldheid als bedoeld in Artikel 8 van de Woningwet.
Er bestaat geen aanvullende onderzoeksplicht wanneer er reeds bruikbare, recente (maximaal 2-5 jaar oud) onderzoeksresultaten beschikbaar zijn waaruit blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie, mits geen sprake is van grondwateronttrekking of WKO installatie binnen de invloedssfeer van een mobiele grondwaterverontreiniging.
Indien er sprake is van een aanvullende onderzoeksplicht van wege het ontbreken van recente gegevens en uit dit onderzoek blijkt dat bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie dan is de functie toegestaan mits geen sprake is van grondwateronttrekking of WKO installatie binnen de invloedssfeer van een mobiele grondwaterverontreiniging.
Wanneer uit een goedgekeurd saneringsplan blijkt dat de bodemkwaliteit met maatregelen geschikt gemaakt kan worden voor de beoogde functie dan is de functie toegestaan.
(artikel 4.4 onder a2)
(artikel 4.4 onder a6)
Voor Rijnhaven Oost wordt, voor zover mogelijk, gestreefd naar een ecologisch zo waardevol mogelijk ingericht gebied. Dat is gunstig voor zowel de leefbaarheid, gezondheid als voor hittestress en waterbergend vermogen. Ook kan het gebied bijdragen aan een stabiele populatie van strikt beschermde soorten, zoals vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen.
Een initiatiefnemer moet daarom:
Een door een erkend bureau uitgevoerd ecologisch onderzoek moet aantonen welke beschermde soorten flora en fauna voorkomen in het deelgebied waar gebouwd wordt. Daarbij dient tevens aangetoond te worden dat de ontwikkeling niet leidt tot aantasting van deze soorten dan wel welke maatregelen genomen worden om aantasting te voorkomen.
Dit is zowel voor de leefbaarheid, gezondheid, beperking van de hittestress en voor het watervasthoudend vermogen van het gebied (meer extremen in droogte en regenval opvangen).
Met inheemse bomen (voor algemene broedvogels en vleermuizen) struiken/heggen (noodzakelijk als schuilgelegenheid voor bijvoorbeeld huismussen) en bloemenrijke delen (bijvoorbeeld bermen) voor insecten. Dit laatste sluit ook mooi aan bij het bijenproject dat in Alphen (succesvol!) verloopt.
Hierdoor kunnen de lokale populaties vogels en vleermuizen groeien.
(artikel 4.4 onder a3 en artikel 5.4. onder aa)
Er wordt voorzien in voldoende mate parkeergelegenheid als wordt voldaan aan het Beleid Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn of diens opvolger.
(artikel 4.4 onder a5)
Opslag op open terrein vóór de voorgevelrooilijn is niet toegestaan.
Dit wordt beschouwd als ontsierend en is dus niet toegestaan.
Aan de gemeente is, ingevolge het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet vijftiende tranche, voor het project Rijnhaven-Oost de experimentstatus artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw) toegekend.
Voor Rijnhaven-Oost geldt dat er sprake is van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Dit houdt in dat voor Rijnhaven-Oost geëxperimenteerd mag worden met de Omgevingswet. Eén van de voordelen is dat het kostenverhaal doorgeschoven mag worden naar het moment van vergunningaanvraag. Bij vaststelling van het Omgevingsplan is er geen exploitatieplan nodig. Het onderdeel kostenverhaal is echter onvoldoende uitgewerkt onder de crisis- en herstelwet. Een deel is ondervangen met de 15e tranche, hiermee heeft de gemeente een weigeringsgrond voor de vergunning als er een tekort uit het exploitatieplan voor de vergunning uitkomt. Maar de gemeente is nog steeds aangewezen op de methodiek uit de huidige Wro/Bro voor wat betreft het kostenverhaal. Dat betekent dat de gemeente nog steeds verplicht is, indien het kostenverhaal niet anderszins verzekerd is, een exploitatieplan op te stellen. Het is echter de wens van de gemeente om via een (anterieure) overeenkomst te komen tot afspraken, waaronder kostenverhaal.
Doelstelling van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, is om te voorkomen dat de (her)ontwikkeling van het gebied wordt gestremd door mogelijk economisch onuitvoerbare plannen. Het doorschuiven van de exploitatieplanplicht naar de vergunningfase per exploitatiegebied maakt dat er een langere periode beschikbaar is voor gemeente en initiatiefnemers voor bouwplanontwikkelingen om via de weg van de (anterieure) overeenkomst te komen tot afspraken over de ontwikkeling van een locatie, met inbegrip van daarop betrekking hebbende afspraken over kostenverhaal.
Het doorschuiven van de exploitatieplanplicht naar de vergunningfase heeft tot gevolg dat voor elk 'vergunningperceel' sprake is van een zelfstandig besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan. Voor de exploitatieopzet, waarin de te verhalen kosten zijn opgenomen, en die onderdeel uitmaakt van een 'doorgeschoven' exploitatieplan, geldt dat voor de toerekening van kosten/opbrengsten aan het (vergunning)perceel waarop het doorgeschoven exploitatieplan betrekking heeft, wordt uitgegaan van het schaalniveau van het exploitatiegebied waarbinnen dit perceel is gelegen. Het bestemmingsplan versnelt hiermee de transformatie van het bedrijventerrein naar woongebied en biedt juridisch- en planologische zekerheid aan partijen die de herontwikkeling vorm willen geven.
Een -voor grote delen van het plangebied organische gebiedsontwikkeling- sluit uit dat op voorhand een dergelijk exploitatieplan kan worden gemaakt met een sluitende exploitatieopzet. Gezien de onzekerheid van nieuwe initiatieven kunnen er slechts programmatische scenario's worden gemaakt. Gezien de complexiteit, context en opgave binnen het plangebied, is het niet uitgesloten dat een exploitatieplan leidt tot een niet-financieel haalbare business case.
In Rijnhaven-Oost wil de gemeente primair de collectieve (plan)kosten en de kosten gericht op aanpassing van de openbare ruimte verhalen via anterieure overeenkomsten. Zij zoekt daarin flexibiliteit en vereenvoudiging, naast beperking van risico's en voorinvestering. Dit geldt voor de ingrepen die mogelijk op termijn noodzakelijk zijn en het conditioneren van de juiste planologische kaders en het versnellen van de procedures die doorlopen moeten worden.
Uitgangspunt voor de nieuwe spelregels voor het kostenverhaal is, dat deze in lijn blijven bij de principes van het huidige kostenverhaal. Daarnaast is het kostenverhaal en de spelregels ook van belang bij het anterieur contracteren (het private spoor).
Formeel dient de gemeente alle kosten en opbrengsten in beeld te brengen om te bepalen of zij alle kosten kan verhalen met een exploitatiebijdrage. Uitgangspunt is een haalbare business case vanuit de initiatiefnemers, dus inclusief de aanpassingen van hun eigen terrein waar het gaat om het bouw- en woonrijp maken plus de exploitatiebijdrage die zij aan de gemeente moeten betalen. In verband met de organische gebiedsontwikkeling van Rijnhaven-Oost, is het vooraf niet mogelijk om een dergelijke financieel blauwdruk op te leveren van het eindbeeld.
De gemeentelijke gebiedsexploitatie is hierom beperkt tot het verhalen van de collectieve investeringen naar rato van baat, nut en noodzaak. Het kostenverhaal voor Rijnhaven-Oost is gestoeld op een aantal principes:
Initiatieven faciliteren:
Omslag bovenwijkse kosten naar nieuwe initiatieven:
Balans van kosten en bijdragen: