direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Mendelweg 22d
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Mendelweg in Boskoop is de voormalige Maranatha-MAVO aanwezig. In dit gebouwencomplex zijn onder andere kinderopvang (inmiddels verhuisd), een aantal tandartspraktijken en twee (beheerders)woningen ondergebracht. Het gedeelte Mendelweg 22d wordt tot september 2013 gehuurd door de gemeente Boskoop. Gezien dit aflopende huurcontract en de geringe behoefte aan ruimte voor maatschappelijke functies in Boskoop, heeft de eigenaar besloten om een initiatief in te dienen om woningen te realiseren in het bestaande gebouwencomplex.

Binnen het bestemmingsplan "Boskoop-Dorp" is de locatie Mendelweg 22d bestemd tot 'Maatschappelijk'. Het realiseren van twee woningen in de bestaande bebouwing is op grond van het vigerende bestemmingsplan dus niet mogelijk.

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (in werking per 1 oktober 2010), bestaat de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Voorwaarde voor een omgevingsvergunning is dat het verzoek vergezeld gaat van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Voor u ligt de ruimtelijke onderbouwing behorend bij het verzoek voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van twee woning in het bestaande gebouwencomplex aan de Mendelweg 22d in Boskoop.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Mendelweg 22d in Boskoop en maakt onderdeel uit van een groter gebouwencomplex (zie verder Hoofdstuk 2). Onderstaande afbeelding geeft globaal de ligging van het plangebied in de omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01_0002.png"  
ligging locatie Mendelweg 22d (bron: openstreetmap.org)  

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

De initiatiefnemer [Anoniem] heeft in 1993 de leegstaande Maranatha Mavo aan de Mendelweg in Boskoop aangekocht en in de daaropvolgende jaren verbouwd. In overleg met de gemeente Boskoop zijn in dit gebouw onder andere kinderopvang (inmiddels verhuisd), een aantal tandartspraktijken en twee (beheerders)woningen ondergebracht. Op de voormalige speelplaats is een bijzondere woning (qua architectuur) verrezen. Al deze onderdelen zijn door de huidige gebruikers aangekocht en als zodanig in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01_0003.jpg"  
plangebied gedeelte complex Mendelweg 22d (bron: google maps)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01_0004.jpg"  
beeld van de locatie van de Mendelweg (bron: google streetview)  

Een bescheiden gedeelte (1/4) van het complex, ca 450 m2, wordt door de gemeente Boskoop gehuurd (zie bijgevoegde luchtfoto met het rood omlijnde gedeelte). De gemeente gebruikt dit gedeelte onder andere als centrum voor Jeugd en Gezin, voor maatschappelijk werk (Kwadraad) en als Consultatiebureau. Inmiddels heeft de gemeente een nieuwe koers gekozen en worden deze maatschappelijke activiteiten straks ondergebracht in het in aanbouw zijnde gebouw van de Brede School. Het gehuurde gedeelte komt daarmee in september 2013 leeg te staan.

De initiatiefnemer is daarom met de gemeente Boskoop in overleg getreden of na het leegkomen van het gebouw wellicht andere (maatschappelijke) functies die onder de gemeentelijke paraplu vallen in dit gedeelte van het gebouw zouden passen. Hieraan bleek geen behoefte te zijn. Ondertussen is marktonderzoek gedaan of er behoefte bestond aan ruimte voor vergelijkbare maatschappelijke activiteiten, zoals praktijkruimte voor een arts, fysiotherapie, dierenarts, of iets dergelijks. Dat heeft tot op heden geen resultaat opgeleverd.

2.2 Toekomstige situatie

Naar aanleiding van de hiervoor beschreven ontwikkelingen is bekeken welke andere functies in het gebouw een plaats zouden kunnen hebben, nu het er naar uit ziet dat er geen ruimtebehoefte voor maatschappelijke functies is. Uit het gesprek bleek dat het gewenst was om dit deel van het gebouw aan te wenden voor een (gering) aantal woningen. Om leegstand voor te zijn, is een plan uitgewerkt om het pand te verbouwen tot twee woningen. Deze twee woningen, elk met een eigen tuin en parkeerplaatsen op eigen terrein, zullen als casco Loft-woningen met een scherpe prijs aangeboden worden. De benodigde infrastructuur, zoals een toegangsweg, parkeerplaatsen en aanpassing van het kruispunt is reeds in 1994 aangelegd. De woningen maken gebruik van de reeds bestaande ingangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01_0006.png"  
Bestaande en nieuwe situatie plattegrond Mendelweg 22d  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid zoals onder meer verslagen in de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' is van een te globaal schaalniveau om direct van invloed te zijn op dit plan. De enige opmerking is dat omwille van de grote druk op de ruimte gesteld kan worden dat inbreiding en herontwikkeling in bestaand stedelijk gebied de voorkeur heeft boven uitbreiden. Dit plan voldoet daar aan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie 'Ontwikkelen met de schaarse ruimte'

Op 2 juli 2010 heeft de provincie Zuid-Holland de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte vastgesteld. De provincie Zuid-Holland heeft ervoor gekozen een integrale ruimtelijke structuurvisie voor haar hele grondgebied op te stellen. Deze vervangt het streekplan Zuid-Holland West. De invoering van de Wet ruimtelijke ordening was aanleiding voor aanpassing van haar ruimtelijk beleid. Deze structuurvisie bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode 2020 met een doorkijk naar 2040. Ook de aanpak om samen met andere partijen de doelen te bereiken wordt in de structuurvisie beschreven. Het accent daarbij ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. Om hier meer grip op te krijgen, heeft de provincie een kwaliteitskaart en functiekaart opgesteld. Onderstaande afbeeldingen tonen een uitsnede van beide kaarten met het betreffende plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01_0007.png"  
Uitsnede kwaliteitskaart Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland  
afbeelding "i_NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01_0008.png"  
Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland  

De functiekaart geeft de gewenste en mogelijke ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Terwijl de functiekaart stuurt op het 'wat en waar' stuurt de kwaliteitskaart op het 'waar en hoe'. Op de kaart zijn zowel de bestaande als de gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. De kwaliteitskaart toont de diversiteit van Zuid-Holland en brengt de ruimtelijke kwaliteiten van provinciaal belang in beeld. De kaart geeft vanuit een kwalitatieve invalshoek richting en randvoorwaarden aan de ordening en ontwikkeling van de ruimte in Zuid-Holland.

De locatie valt in de structuurvisie (functiekaart) binnen de aanduiding ‘Stads- en dorpsgebied’. Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'Stedelijk netwerk met hoogwaardig openbaar vervoer'. De functie van het plangebied is dus in beide gevallen stad/dorp.

Planspecifiek

Het dorp Boskoop maakt deel uit van het stedelijk netwerk zuidvleugelnet. Vanuit de provincie bestaat de wens om dorpen en steden in dit netwerk in hun stedelijke functie te versterken. De versterking van de stedelijke functie van Boskoop kan worden gerealiseerd door bebouwing te concentreren en te intensiveren. In onderhavige situatie worden in het bestaande en leegstaande pand twee woningen gerealiseerd. Het initiatief sluit dus aan bij de wensen vanuit de provincie zoals opgenomen in de structuurvisie.

3.2.2 Provinciale verordening Ruimte

Op 2 juli 2010 heeft de provincie Zuid-Holland de Verordening Ruimte vastgesteld. De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen. Een verordening omvat in aanvulling op de structuurvisie toetsbare criteria, van provinciaal belang, waaraan planvorming moet voldoen. In dit geval draagt de Verordening Ruimte Zuid-Holland bij aan de ruimtelijke doelen en belangen van de provinciale structuurvisie 'ontwikkelen met schaarse ruimte'. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Uit de twaalf kaarten, behorende bij de verordening, blijkt dat het plangebied binnen het groene hart en de bebouwingscontouren van het stedelijk gebied valt. Voor stedelijke gebied in het groene hart worden geen nadere eisen gesteld in de verordening.

Planspecifiek

Aan onderhavig plangebied worden geen nadere eisen gesteld vanuit de verordening Ruimte.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale structuurvisie

De 'Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Regio Boskoop' is een regionale uitwerking van de 'Integrale ontwikkelingsvisie' en de 'Visie2040'. De intergemeentelijke structuurvisie is een antwoord op de bestaande knelpunten en wensen. Van belang voor onderhavig plangebied is vooral de manier waarop wordt omgegaan met de vraag naar nieuwe woningen. Uit hoofdstuk vijf en zes van de intergemeentelijke structuurvisie blijkt dat de betrokken gemeenten tot 2015 vooral de huidige ruimte willen intensiveren. Voor Boskoop betekent dit dat er meer huizen binnen de bebouwingsgrens gerealiseerd worden.

Planspecifiek

De wens vanuit de ‘Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Regio Boskoop’ is dat het huidige bebouwde gebied geïntensiveerd wordt wat woningbouw betreft. Aangezien onderhavig plan 2 woningen binnen een bestaand pand mogelijk maakt, past het geheel in het beleid van de regionale structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan Boskoop (2005)

De gemeente Boskoop heeft in haar structuurplan omschreven wat ze in de periode tot 2015 wil bereiken. Een belangrijkste aspect met betrekking tot woningbouw is een toename van 1250 woningen in Boskoop tot 2015. Woningbouw vindt plaats binnen de reeds aanwezige totale bebouwingsstructuur van Boskoop. Met name herstructureringslocaties dienen afgestemd te zijn op de omgeving. Het accent ligt op woningbouw in het westelijk deel van Boskoop.

Planspecifiek

Onderhavig plan is in overeenstemming met de gewenste toename van de woningvoorraad van de gemeente, binnen de bestaande bebouwingsstructuur.

3.4.2 Bestemmingsplan Boskoop-Dorp en Actualisatie Boskoop - Dorp 2010

De betrokken gronden zijn gelegen in het bestemmingsplan ‘Boskoop-Dorp’. Het vigerende bestemmingsplan is op 26 februari 2009 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Boskoop. Het vigerende bestemmingsplan is overwegend gericht op ontwikkeling van de bestaande ruimtelijke situatie. Belangrijke aspecten voor het onderhavig plangebied zijn de sturing vanuit de gemeente op tegemoetkomen aan de vraag naar woningen en de ontwikkelingen van de uitstraling van het centrumgebied. Bijgevoegde afbeelding toont een uitsnede van de vigerende bestemmingsplankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01_0009.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan  

Volgens de vigerende bestemmingsplankaart geldt voor de betrokken gronden de bestemming 'Maatschappelijk'. De bouwregels geven aan dat maximaal 90% van het bouwvlak mag worden bebouwd en dat er een maximale bouw- en goothoogte van 5 meter geldt.

Tevens ligt er op een gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering'. De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangeduide gronden zijn primair bestemd voor de waterhuishouding. Voor andere bestemmingen die hier gelden (dus ook 'Maatschappelijk' zoals hier het geval is) mag alleen worden gebouwd als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid.

Naast het bestemmingsplan 'Boskoop-Dorp' geldt op de locatie het bestemmingsplan 'Actualisatie Boskoop - Dorp 2010'. Belangrijk hierbij is dat er in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is toegevoegd. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor het overige blijven de bestemmingen als in 'Boskoop-Dorp' gewoon gelden.

Planspecifiek

De wens van de initiatiefnemer om twee woningen te realiseren in het bestaande pand op onderhavige locatie, past niet binnen de huidige maatschappelijke bestemming van het gebied. Om het initiatief mogelijk te maken, is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld, behorende bij de aangevraagde omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan of projectbesluit dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

In onderhavig initiatief gaat het om het mogelijk maken van woningen in de bestaande bouwmassa. In 1993 is een bodemonderzoek uitgevoerd. De uitslag van dit onderzoek is dat er geen vervuiling is aangetroffen die de woonfunctie zou belemmeren. Dit bodemonderzoek is wel oud, maar in een later stadium hebben er geen activiteiten plaatsgevonden die de bodemkwaliteit hebben benadeeld en aangenomen kan daarom worden dat het initiatief op het gebied van bodem uitvoerbaar is.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief is zo kleinschalig dat het valt in de categorie NIBM en derhalve op het gebied van lucht uitvoerbaar is.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    - verzorgingstehuizen;
    - psychiatrische inrichtingen;
    - medische centra;
    - poliklinieken;
    - medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

In het kader van onderhavig initiatief is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder kan worden voldaan. Voor de twee nieuwbouw woningen is een hogere waarde procedure noodzakelijk.

Er is er geen bezwaar om een hogere waarde besluit te nemen. De Omgevingsdienst Midden-Holland zal de hogere waarde procedure verzorgen. Bij de omgevingsvergunning van dit bouwplan is een gevelweringsonderzoek noodzakelijk, zodat wordt aangetoond dat aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit wordt voldaan.

Gezien het bovenstaande is het initiatief op het gebied van geluid uitvoerbaar.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Er zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen bedrijven aanwezig die overlast opleveren voor het plangebied. De locatie ligt op minimaal 50 meter van de grens van boomkwekerijen ten oosten van het plangebied. Eventuele spuitcirkels van deze boomkwekerijen liggen daarom niet over het plangebied. Het initiatief is op het gebied van milieuzonering uitvoerbaar.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0499.OMG12045BD-VA01_0010.png"  
uitsnede risicokaart  

Op de uitsnede van de risicokaart is te zien dat er zich in de nabijheid van het plangebied diverse elementen bevinden die van belang kunnen zijn. Ten westen van de locatie is de spoorlijn aanwezig, die volgens de Brandweernota Boskoop 2004-2008 een risico met zich meedraagt. In deze nota wordt echter aangegeven dat er op deze spoorlijn geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en dus niet nadelig ten aanzien van de externe veiligheid is. Verder is op de risicokaart de risicocontour van het transportroutedeel van een buisleiding van de Gasunie te zien. Deze risicocontour ligt ten zuiden van (en dus buiten) het plangebied. Ten oosten van de locatie liggen nog enkele bedrijven die nog enkele risicodragende inrichtingen bevatten. De risicocontouren van deze inrichtingen liggen ook op ruime afstand van het plangebied.

Gezien het bovenstaande wordt het initiatief op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar geacht.

4.1.6 M.e.r. plicht

Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben wordt vaak een milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen. Het doorlopen van een m.e.r. kan voortkomen uit wettelijke verplichtingen of vrijwillig opgestart worden.

Planspecifiek

De realisatie van twee woningen in bestaand stedelijk gebied valt formeel onder categorie D11.2 van Besluit milieueffect rapportage. Gezien de aard van de bestemmingswijziging en locatie zijn er geen zodanige nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten dat een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden.

4.1.7 Provinciaal milieubelang

Provincie Zuid-Holland heeft in de Provinciale Structuurvisie en in de Provinciale Milieuverordening vier provinciale milieubelangen benoemd. De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft hieronder per provinciaal milieubelang de relevantie van het plan beschreven:

  • Bescherming van stiltegebieden: de voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een stiltegebied.
  • Windenergie stimuleren: de voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de nabijheid van) een plaatsingsgebied voor windmolens conform de nota Wervelender.
  • Beschermen bedrijventerreinen voor HMC-bedrijven: de voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot afname van HMC-locaties in Zuid-Holland.
  • Beschermen van grote groepen mensen: de voorgenomen ontwikkeling is niet gelegen in een invloedsgebied Groepsrisico van een EV-relevante risicobron.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal milieubelang.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

In onderhavig initiatief worden twee woningen mogelijk gemaakt in de bestaande kantoor- en praktijkruimte. De woningen worden ingepast in de bestaande bebouwingscontouren en er vindt geen uitbreiding van het bebouwd oppervlak plaats. Parkeerplaatsen op het eigen terrein worden gesitueerd op reeds verhard terrein. Er wordt aangesloten op bestaande riolering, die ook reeds door de huidige huurders gebruikt wordt. Uitbreiding van capaciteit is dus niet nodig.

Een gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering', welke gronden primair bestemd zijn voor de waterhuishouding. Voor andere bestemmingen die hier gelden (zoals ook in het plangebied het geval is) mag alleen worden gebouwd als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid. In onderhavig initiatief gaat het om een verandering van een bestaand bouwwerk waarvan de oppervlakte niet wordt uitgebreid.

Gezien het bovenstaande is het initiatief uitvoerbaar op het gebied van water, aangezien er op dat vlak geen merkbare veranderingen plaatsvinden.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In de huidige situatie heeft het pand een maatschappelijke bestemming en wordt ook als zodanig gebruikt. In plaats van de maatschappelijke bestemming worden nu twee woningen mogelijk gemaakt. De hoeveelheid verkeer van en naar de locatie neemt hierdoor eerder af dan toe. Omliggende wegen zijn hier dus op berekend.

In de huidige situatie zijn reeds enkele parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig. Deze parkeerplaatsen zullen ook voor de woningen gebruikt worden. Ook hier geldt dat de parkeerdruk eerder af-, dan toeneemt. In het ontwerp zijn 2 parkeerplaatsen per woning opgenomen, waarmee het initiatief voldoet aan de normen die ten aanzien van parkeren worden gesteld.

Het initiatief is gezien het bovenstaande op het gebied van verkeer uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

In onderhavig initiatief worden twee woningen gerealiseerd binnen de muren van de bestaande bebouwing. De bestaande bebouwing is tot op heden in gebruik en biedt geen plek aan beschermde diersoorten. Het initiatief gaat ook niet ten koste van bestaand groen.

Een ecologisch onderzoek is daarmee niet nodig en het initiatief is op het gebied van ecologie uitvoerbaar.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk projectbesluit moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

In onderhavige situatie is sprake van de realisatie van twee woningen in het bestaande gebouwencomplex. De uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw, dat cultuurhistorisch geen waarde heeft, verandert nauwelijks. Ook is er geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak dat ten koste zou gaan van archeologische waarden in de bodem. Het initiatief is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een projectbesluit dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het projectbesluit echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Voor de realisatie van dit bouwplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Algemeen

De omgevingsvergunning wordt voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. De raad dient hiervoor een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Bij het vaststellingsbesluit zal, waar nodig, ingegaan worden op mogelijke reacties op het voornemen tot het afgeven van een omgevingsvergunning.

5.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Het 3.1.1 Bro overleg zal gelijktijdig plaatsvinden met het toezenden van het ontwerpbesluit, omdat het plan passend is binnen provinciaal beleid en rijksbeleid en het weinig ruimtelijke impact heeft. Er zijn ook geen wateraspecten van belang, aangezien het initiatief binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd.

5.3 Verslag inspraak

Het plan is bekend bij de omwonenden, de initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd. Het plan wordt niet formeel voor inspraak ter visie gelegd omdat het effect daar te klein voor is en de omgeving al op de hoogte is van het plan.

Bijlagen bij toelichting