direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kortsteekterweg nabij 57, Alphen aan den Rijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de Korsteekterweg, naast nr. 57 twee nieuwe woningen te realiseren. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kortsteekterweg, naast nr. 57, in Alphen aan den Rijn. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0001.png"

Ligging plangebied in omgeving (bron: OpenStreetMap)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.3.1 Buitengebied Aarlanderveen

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen', vastgesteld op 11 juli 2013 en herzien in 2014. Op de locatie zijn de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden - landschap 3' en 'Verkeer - verblijfsgebied' van toepassing. De gronden met de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied' zijn o.a. bestemd voor verkeersvoorzieningen en groenvoorzieningen. Tevens geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (Parapluplan Archeologie). Over een groot deel van het plangebied ligt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' en over een klein deel de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' - Uitvoeren werk(zaamheden)' (Parapluplan Cultuurhistorie). Voor het noordelijke deel van het plangebied is daarnaast de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering' van toepassing. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Op de inventarisatiekaart behorend bij het vigerende bestemmingsplan zijn de ter plaatse toegestane functies vervolgens nader gespecificeerd. Navolgende afbeelding toont hiervan een uitsnede met daarop het plangebied in rood globaal aangegeven. Binnen het plangebied zijn de volgende functies opgenomen:

  • Groen;
  • Bedrijf, 'Opslagterrein voor bouwgrondstoffen zoals grind en zand';
  • Bedrijf, 'Handel in en bewerking van bijproducten van de voedings- en genotmiddelenindustrie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0003.png"

Uitsnede inventarisatiekaart (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid
Voorliggend plan maakt het realiseren van twee nieuwe woningen mogelijk in het plangebied. Het bouwen van woningen buiten bestaande bouwvlakken is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap 3' niet toegestaan. Binnen de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied' is het realiseren van een woning evenmin toegestaan. De ontwikkeling is daarmee strijdig met vigerende bestemmingsplan.

1.3.2 Overige plannen

Ter plaatse van het plangebied gelden eveneens de volgende plannen:

  • 'Parapluplan Parkeren' (vastgesteld op 21 september 2017): op dit plan wordt nader ingegaan in paragraaf 4.12;
  • 'Parapluplan Archeologie' (vastgesteld op 28 maart 2019): op dit plan wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8.1;
  • 'Cultuurhistorie' (vastgesteld op 27 januari 2022): op dit plan wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8.2.

1.4 Opzet van het plan

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Door eerst in te gaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied wordt de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel verklaard. Ook wordt het plan beschreven.

In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidsdocumenten behandeld.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig artikel 3.1.6 Bro. Hoofdstuk 5 behandelt specifiek de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.

Hoofdstuk 6 behandelt de juridische aspecten, waarbij een toelichting wordt gegeven op de planregels, bedrijvenlijst, verbeelding, waarderingskaart en de regels voor bebouwing.

In hoofdstuk 7 en 8 komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid naar voren. De resultaten van het vooroverleg zijn opgenomen in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Inventarisatie plangebied

In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur.

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in de Zuid- en Noordeinderpolder, aan de noordkant van de Oude Rijn. Aan de loop van het water ontleent het gebied zijn huidige structuur. De Oude Rijn is een zogenaamde afgedamde rivier. De dijken zijn daardoor nauwelijks meer zichtbaar in het landschap. Ook zijn de uiterwaarden verdwenen. De Oude Rijn vormde de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, de Limes.

De Kortsteekterweg vormt de doorgaande weg in het gebied. Deze verbindt de kern Alphen aan den Rijn met Zwammerdam. Aan de zuidzijde van de Kortsteekterweg bevindt zich het bebouwingslint, waar het plangebied tevens aan gevestigd is. De locatie vormt gedeeltelijk een open plek binnen het lint. Aan de noordzijde van de Kortsteekterweg bevindt zich een boerderijlint afgewisseld met houtsingels. Dit vormt de overgang met het noordelijker gelegen open weidelandschap. Navolgende afbeeldingen geven de ruimtelijke structuur en de huidige situatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0004.png"

Luchtfoto omgeving plangebied met Oude Rijn, Kortsteekterweg en open weidelandschap (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0005.png"

Aanzicht grasveld vanaf Kortsteekterweg met zicht op bebouwingslint (bron: Google Streetview)

2.2 Functionele structuur

In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gevestigd. Aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich kleine rijwoningen, daterend uit 1917. Aan de noordzijde van de Kortsteekterweg zijn grotere, vrijstaande (boerderij)woningen gelegen. Deze woningen zijn gebouwd in de tweede helft van de 20e eeuw.

Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijfslocatie (handel en bewerking van bijproducten van de voedings- en genotmiddelenindustrie) met een bijbehorend parkeerterrein. Op het parkeerterrein bevindt zich een transformatorhuisje. Deze staat in het westelijk deel van onderhavig plangebied. Het plangebied wordt momenteel gebruikt als opslagterrein voor onder meer zand en grind. Dit terrein is nagenoeg geheel verhard. Het oostelijke deel van het plangebied betreft een onbebouwd grasveld. Navolgende afbeelding geeft de situatie in het plangebied globaal weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0006.png"

Luchtfoto plangebied (bron:kadastralekaart.com)

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0007.png"

Aanzicht opslagterrein vanaf Kortsteekterweg (bron: Google Streetview)

2.3 Ontwikkelingen

Woningen

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van twee nieuwe woningen aan de Kortsteekterweg. De woningen worden georiënteerd op de Kortsteekterweg en volgen de loop van de bestaande weg- en bebouwingsstructuur. De woningen krijgen aan maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 10 meter. De oostelijk gelegen woning krijgt een inhoud van maximaal 1.000 m³. De westelijk gelegen woning krijgt een maximale inhoud van 1.200 m³.

De woningen worden ontsloten via de Kortsteekterweg. Aan de noordzijde van de percelen worden aan de zijde van de Kortsteekterweg bij elke woning 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.12.

Met het plan worden de bestaande boomsingels langs het plangebied gerespecteerd en behouden. Aan de oostzijde van het plangebied wordt het woonperceel omheind met nieuw opgaand groen.


Parkeervoorzieningen

Het verharde terrein aan de westkant van de woningen wordt gebruikt ten behoeve van extra parkeervoorzieningen (voor medewerkers/bezoekers van de bedrijfslocatie ten westen van het plangebied). Het gebied tussen het bestaande en het nieuwe parkeerterrein van het bedrijf wordt ingericht als groene corridor met een open karakter. Het bestaande transformatorhuisje in dit deel van het plangebied blijft behouden en is in de toekomstige situatie nog goed bereikbaar. Met het toevoegen van de corridor wordt het groene en open karakter van het gebied gewaarborgd en ontstaan op de locatie nieuwe zichtlijnen over de Oude Rijn. Langs het plangebied wordt bestaand groen gerespecteerd en waar mogelijk versterkt of toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0008.png"

Toekomstige situatie plangebied (ontwerp: Buro Ariëns)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Het plan raakt geen rijksbelangen.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan voorziet in het realiseren van twee nieuwe woningen. Jurisprudentie heeft uitgewezen dat plannen die niet voorzien in elf woningen of meer niet beschouwd worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Onderhavig initiatief blijft ruimschoots onder deze norm en betreft daarom geen stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de ladder is niet nodig.

Conclusie

Het plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Provinciaal omgevingsbeleid

Op 20 februari 2019 is het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland vastgesteld en nadien zijn enkele herzieningen vastgesteld. De meest recente geconsolideerde versie is sinds 1 april 2023 in werking. Dit Omgevingsbeleid omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving en bestaat uit twee kaderstellende instrumenten, de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In de programma’s is beschreven hoe de provincie haar beleid wil realiseren.

Met het omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de maatschappelijke en provinciale opgaven.

3.2.2 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.2.1 Algemeen

De Omgevingsvisie vervangt de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en de volgende (wettelijke verplichte) (beleids)visies: Duurzaamheid en Milieu, Cultureel Erfgoed en Basisvoorzieningen Cultuur, regionale economie en energie, Groen en het Programma Groen. Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet.

De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • de introductie op het omgevingsbeleid, waarin opgenomen de kaartbeelden en beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • de ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing, dat een uitnodigend perspectief bevat en geen eindbeeld, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven;
  • een beschrijving van de omgevingskwaliteit, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving, die via de digitale raadpleegomgeving toegankelijk zijn.

Zuid-Holland is in meerdere opzichten strategisch gelegen en we leven in een tijd van grote ingrijpende veranderingen. Globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie zorgen voor een ongekende dynamiek. Zuid-Holland is extra kwetsbaar voor al deze veranderingen. De richting van de Omgevingsvisie is duidelijk: een sterk, slim en schoon Zuid-Holland. De provincie wil die stap samen andere partners zetten.

De provincie wil meer ruimte en vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provinciale ambities zijn de kaders waarbinnen zij ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. De zes ambities van de Omgevingsvisie zijn:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid sluit zij aan op de maatschappelijke doelen van de omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De omgevingskwaliteit bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie, energievoorziening.

Het Omgevingsbeleid is gericht op het voortdurend werken aan een goede omgevingskwaliteit. In dat kader implementeert de provincie een beleidscyclus en ontwikkelt zij een monitoringssystematiek.

3.2.2.2 Relatie tot de ontwikkeling

Bij de ontwikkeling zal onder andere rekening moeten worden gehouden met de impact van klimaatverandering, de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving. De ontwikkeling van woningen sluit aan op de opgave om een fors aantal woningen te realiseren. Het plan voor de ontwikkeling van woningen dient goed gemotiveerd te worden aan de hand van de richtinggevende ambities van de Omgevingsvisie Zuid-Holland.

Ter plaatse van het plangebied is de realisering van twee nieuwe woningen voorzien. Om te beoordelen of de ruimtelijke ontwikkeling passend is, zal het plan getoetst worden aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de kwaliteitskaart zijn de volgende richtpunten van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van de locatie.

3.2.2.2.1 Laag van de ondergrond

Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta. Op basis van deze laag is het plangebied gelegen in het 'Bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen'. Dit is weergegeven op navolgende afbeelding. Het plangebied is hierop indicatief aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0009.png"

Uitsnede Laag van de ondergrond (bron: Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland)

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand;
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing aan de Laag van de ondergrond

Ter plaatse van het plangebied zijn de oorspronkelijke kwaliteiten van het gebied nauwelijks nog waarneembaar. Bij de hoofdopzet van het stedenbouwkundig ontwerp wordt getracht aansluiting te vinden bij de in de omgeving voorkomende landschapsstructuren. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat er mogelijk archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn. Om die reden is in voorliggend plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van het uitvoeren van werkzaamheden dieper dan 40 cm (zie paragraaf 4.8.1.2). Aan de oeverwallen wordt niet gebouwd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de gebiedskenmerken ten aanzien van de laag van de ondergrond.

3.2.2.2.2 Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

De laag van de cultuurlandschappen is de laag van het zichtbare landschap en het (grondgebonden) nut. Het agrarisch landschap is beeldbepalend in het buitengebied van Zuid-Holland. Dicht bij de stad vinden we een veelheid aan verschillende cultuurlandschappen. Het plangebied ligt in een 'Lint', een 'Rivierdijk' en in het 'Veen(weide)landschap'. Dit is weergegeven op de navolgende afbeelding. Het plangebied is hierop indicatief aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0010.png"

Uitsnede Laag van de cultuur- en natuurlandschappen (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland)

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

Veen(weide)landschap:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden;
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden;
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders;
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.

Rivierdijk:

  • Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen het bestaande dijklint en niet in de veenweidepolders;
  • Behouden van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers.

Lint:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied;
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst;
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Toetsing van het initiatief aan de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Zoals ook bij de toetsing aan de 'Laag van de ondergrond' is beschreven, zijn de oorspronkelijke cultuur- en natuurlandschappen nauwelijks meer aanwezig in het plangebied. De nieuwe woningen en groene corridor zijn passend binnen de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving. De oevers blijven openbaar toegankelijk. Er wordt gebouwd op enige afstand van het bestaande lint. Het lint wordt niet aangetast als een gevolg van het initiatief en blijft als lint herkenbaar. Rond het plangebied is reeds bebouwing en opgaande begroeiing aanwezig. Het plan leidt daarmee niet tot afbreuk van de weidsheid van het gebied. Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet in strijd is met de gebiedskwaliteit ten aanzien van de 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen'.

3.2.2.2.3 Laag van de stedelijke occupatie

Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elke hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads en dorpsgebied. Het plangebied ligt in de 'Stads- en dorpsranden'. Dit is weergegeven op de navolgende afbeelding. Het plangebied is hierop indicatief aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0011.png"

Uitsnede Laag van de stedelijke occupatie (Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland)

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

Toetsing van het initiatief aan de Laag van de stedelijke occupatie

Met voorliggend plan is er sprake van een passend woonmilieu binnen de stadsrand. Met de ontwikkeling wordt de stadsrand versterkt. Geconcludeerd wordt dat voldoende rekening is gehouden met de gebiedskenmerken ten aanzien van de 'Laag van de stedelijke occupatie'.

3.2.2.2.4 Laag van de beleving

De vierde laag bestaat uit de beleving van Zuid-Holland. Deze laag gaat over zorgvuldig omgaan met wat van waarde is in combinatie met het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde van de provincie. Het betreft bijzonder plekken van cultuurhistorische waarde, maar gaat ook over het zorg dragen voor een recreatief toegankelijke provincie met een heldere groenstructuur als basis. Voorliggende ontwikkeling vormt geen belemmering voor de beleving van hetgeen waardevol is in de omgeving. Op basis van de kaart van de 'Laag van de beleving' is de Oude Rijn aangegeven als historische vaarweg. Navolgende afbeelding geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0012.png"

Uitsnede kaart 'Laag van de beleving' (bron: Kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland)

De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:

  • Om oevers en water openbaar toegankelijk en beleefbaar te houden is er geen ruimte voor verdere verdichting en privatisering van de oevers, direct grenzend aan het water.
  • Ontwikkelingen aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied dragen bij aan de versterking van het karakter van de kanalen en vaarten.

Toetsing van het initiatief aan de Laag van de beleving

De percelen grenzend aan de oever zijn in de huidige situatie reeds in privaat bezit. Voorliggend plan leidt niet tot verdere privatisering. Met het plan blijven de oeverranden openbaar toegankelijk. Aan deze randen wordt niet gebouwd. Geconcludeerd wordt dat voldoende rekening is gehouden met de gebiedskenmerken ten aanzien van de 'Laag van de beleving'.

3.2.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.3.1 Algemeen

Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) in werking getreden. De ZHOV is 15 december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. De meest recente geconsolideerde versie is sinds 1 april 2023 in werking. De inhoud van de Omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet af mag nemen, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Daarnaast zijn de bepalingen ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen van belang, en dient een toets aan provinciale milieubelangen plaats te vinden.

3.2.3.2 Toetsing van het plan aan de verordening

Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied

1 Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.

2 In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  • de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  • de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  • het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  • de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

3 Het eerste lid is niet van toepassing op de ontwikkeling van natuur- en groengebied en grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 6.10.

Toetsing van het initiatief aan artikel 6.9a

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling binnen buitengebied en dient derhalve getoetst te worden aan artikel 6.9a. Het plangebied bevindt zich reeds tussen bestaande bebouwing en begroeiing en leidt niet tot aantasting van het landschap en de vergezichten ervan. Met het toevoegen van de groene corridor wordt openheid in het landschap gewaarborgd. Het plan leidt tot een betere verbinding van de reeds bestaande woningen ten oosten van het plangebied en de kern van Alphen aan den Rijn. Het bestaande groen wordt gerespecteerd en tevens wordt bestaande verharding gedeeltelijk verwijderd. De locatie behoudt hiermee het groene karakter. De ontstaansgeschiedenis van het landschap is in de huidige situatie nauwelijks meer herkenbaar. Het plan leidt niet tot aantasting van deze kwaliteit (zie ook paragraaf 3.2.2.2.1).

Artikel 6.19 Vrijwaringszone provinciale vaarwegen

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een vaarweg in beheer bij de provincie is gelegen, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en is verbeeld op kaart 2 in bijlage II, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
    • a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
    • b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
    • c. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal; en
    • d. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
  • 2. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het eerste lid wordt advies gevraagd aan de vaarwegbeheerder;
  • 3. De breedte van de vrijwaringszone, bedoeld in het eerste lid, gemeten vanuit de oever van de vaarwegen in beheer bij de provincie, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 2 in bijlage II, bedraagt:
    • a. 10 m aan weerszijden van een recht vaarwegvak;
    • b. 15 m aan een buitenbocht;
    • c. 25 m aan een binnenbocht.

Toetsing van het initiatief aan artikel 6.19

In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt de waterbeheerder om advies gevraagd. Het aspect water is nader uitgewerkt in hoofdstuk 5.

De provinciale vaarweg Oude Rijn is ter plaatse van het bouwplan een recht vaarwegvak. De vrijwaringszone bedraagt in dat geval 10,00 meter. De woningen worden op minimaal deze afstand gerealiseerd.

Artikel 6.20a Hoofdfietsnetwerk en lange afstands wandelpaden

Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met het belang van de instandhouding en zo mogelijk de verbetering van het hoofdfietsnetwerk, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 24 in bijlage II, alsmede de lange afstands wandelpaden, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 24 in bijlage II.

Toetsing van het initiatief aan artikel 6.20a

Een gedeelte van het plangebied bevindt zich binnen het recreatief fietsnetwerk van de provincie Zuid-Holland. Voorliggend plan voorziet niet in het aanbrengen van wijzigingen ter plekke van het fietsnetwerk (Kortsteekterweg). Het fietsnetwerk blijft toegankelijk en wordt daarmee in stand gehouden.

Artikel 6.22 Regionale waterkeringen

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden waarop een regionale waterkering ligt als bedoeld in artikel 2.2, bestemt die waterkering als zodanig.
  • 2. Een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering, bestemt die beschermingszone als zodanig of duidt die als zodanig aan.
  • 3. Voor het bepalen van de omvang van de gronden, bedoeld in het eerste lid en in het tweede lid, wordt uitgegaan van de door de beheerder van de waterkering vastgestelde legger.
  • 4. Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.
  • 5. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het vierde lid wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

Toetsing aan artikel 6.22

Het noordelijk deel van het plangebied ligt binnen de waterkeringsstrook van de Oude Rijn. Conform de verordening wordt deze strook in voorliggend plan bestemd ten behoeve van bescherming van de waterkering. Aan de basis van deze bestemming staat de legger van het Hoogheemraadschap. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de legger opgenomen. Het plangebied is hierop aangeduid met de donkerblauwe stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0013.png"

Regionale waterkeringen (bron: legger Hoogheemraadschap Rijnland)

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering. Voor het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling is op grond van de Rijnlandse Keur instemming van Hoogheemraadschap van Rijnland vereist. Conform de 'ja, tenzij' benadering vallen handelingen met een klein risico onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. Daarnaast wordt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering' behouden. Daarnaast is in dit bestemmingsplan opgenomen dat op gronden aan de kade geen (vergunningvrije) bouwwerken mogen worden gerealiseerd>. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 6.22 van de verordening.

Conclusie

Het plan is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn: 'Groene gemeente met lef!'
3.3.1.1 Algemeen

Op 27 januari 2022 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie Alphen aan den Rijn ’Groene gemeente met lef!’ vastgesteld. In de omgevingsvisie komen de kansen, uitdagingen en keuzes samen en wordt de koers voor onze gemeente als groenblauwe stad in de Randstad geschetst. Deze koers behoudt wat goed is en beschrijft de strategie voor nieuwe ontwikkelingen. We willen ook in de toekomst een aantrekkelijke gemeente zijn om in te wonen, werken en recreëren. Daarbij zijn vijf strategische keuzes van belang: duurzaam ondernemen, landschappelijke verstedelijking, waardevol buitengebied, samen sterker en gezonde vergroening. Een omgevingsvisie is zelfbindend voor de overheid die hem opstelt. In dit geval betekent het dat Gemeente Alphen aan den Rijn gehouden kan worden aan de intenties zoals deze zijn geformuleerd in de visie. Voor anderen biedt de visie aanknopingspunten om samen te werken, initiatief te nemen en iets bij te dragen aan de ontwikkeling en het beheer van de gemeente. Maar de visie brengt voor anderen geen verplichtingen met zich mee. De omgevingsvisie ‘Groene gemeente met lef!’ vormt voor het grondgebied van Gemeente Alphen aan den Rijn de leidraad voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en gaat hiermee de nog bestaande structuurvisies in de gemeente vervangen.

3.3.1.2 Demografische ontwikkelingen en verstedelijking

In de omgevingsvisie worden verschillende thema's aangehaald. In dit geval is met name het thema 'Demografische ontwikkelingen en verstedelijking' relevant.

Trends en ontwikkelingen

De Nederlandse bevolking groeit door. Voornamelijk in stedelijke gebieden en in belangrijke mate door immigratie. Vergrijzing is daarbij ook een belangrijke trend die de toekomstige ontwikkelingen in de leefomgeving gaat beïnvloeden. Mede hierdoor krimpt de gemiddelde grootte van de huishoudens en neemt het aantal huishoudens in de toekomst toe. Deze trends vragen om extra ruimte voor wonen, werken en mobiliteit. Dit leidt tot meer druk op de woningmarkt en stijgende prijzen. Ook zijn er meer woningen nodig voor ouderenhuisvesting en eenpersoonshuishoudens in het algemeen.

Vooralsnog lijken de effecten op de woningmarkt en verstedelijkingsdruk beperkt, huizenprijzen stijgen momenteel nog verder naar recordhoogten. Er is nog steeds een woningtekort en de rente blijft zeer laag. Echter, wanneer de immigratie uit het buitenland niet doorzet en werkloosheid en rente oplopen is het denkbaar dat de hitte op de woningmarkt de komende jaren wel degelijk afkoelt.

Daarnaast kan het wel eens zo zijn dat door het afnemende belang van nabijheid van werk de hitte op de woningmarkt ook nog eens minder geconcentreerd maakt en de vraag dus over een groter deel van Nederland wordt verspreid, richting de meer landelijke delen. Vraag naar ruimere woningen stijgt hier mogelijk ook door.

Regionale druk

Er is een grote druk op de woningmarkt, met name vanuit de steeds duurder wordende grote steden rondom Alphen aan den Rijn. Onze gemeente is nog relatief betaalbaar, maar dit staat ook onder druk. Kansen voor met name lage en middeninkomens nemen af. Deze vraag gaat voor ongeveer de helft uit naar eengezinswoningen. Om deze vraag op te vangen, zullen binnenstedelijke gebieden herontwikkeld en verdicht moeten worden om woningen te creëren die passen bij de huidige vraag. Echter, de verwachting is dat deze locaties voor 2030 uitgeput zijn, bovendien zijn er in de kern Alphen aan den Rijn nu al nauwelijks locaties beschikbaar voor de realisatie van eengezinswoningen. Terwijl de overloop uit andere steden naar alle waarschijnlijkheid doorzet. Daarom zijn er ook delen van de stadsranden en de Oude Rijn-N11 zone aangemerkt als potentiële locaties voor landschaps- en woningbouwontwikkeling. In de kleinere kernen wordt voornamelijk gebouwd voor de lokale behoefte, met een beperkte plus om migratie op te kunnen vangen. Hierbij heeft bouwen binnen het bestaande dorpsgebied de voorkeur.

3.3.1.3 Toetsing

Onderhavig initiatief voorziet in een woningbouwontwikkeling aan de Oude Rijn. Hiermee wordt ingespeeld op de trends en ontwikkelingen in het kader van de woonbehoefte op een daarvoor gewenste locatie. Daarnaast wordt de regionale druk op de woningmarkt verlicht. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de omgevingsvisie.

3.3.2 Woonvisie Alphen aan den Rijn 2021-2025
3.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft op 27 januari 2022 de Woonvisie 2021-2025 vastgesteld. Gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt is een nieuwe woonvisie opgesteld. De vorige Woonvisie, die in 2016 werd vastgesteld, is inmiddels niet meer actueel. Door de druk op de woningmarkt komen Alphenaren moeilijker aan een woning, vooral bij huishoudens met een laag of middeninkomen is dit het geval.

3.3.2.2 Thema's

De gemeenteraad heeft op 27 januari 2022 de Alphense 'Woonvisie 2021 - 2025' vastgesteld. Daarin is de visie voor de komende vier jaar op het woonbeleid neergelegd. De gemeente Alphen aan den Rijn wil zich ontwikkelen tot een knooppunt van landschap en stad met vitale kernen. Door de toenemende druk op de woningmarkt in zowel de grotere kernen als de dorpen komt de vitaliteit van de gemeente onder druk te staan. Ook zorgt de schaarste op de woningmarkt ervoor dat niet iedereen een passende woning kan vinden. Door de strategische ligging in het Groene Hart is de gemeente een populaire woonplek voor jonge gezinnen. Dit verhoogt de druk verder en zorgt voor verdringing van woningzoekenden die nog geen plek hebben, zoals starters op de woningmarkt. Dit vraagt daarom snel extra woningen in alle kernen van de gemeente. Naast de druk op de markt zijn er ook nieuwe opgaven rond van wonen en zorg, nieuwe doelgroepen die zich aandienen, en het verduurzamen en klimaatadaptief maken van de bestaande woningvoorraad. Om adequaat in te kunnen spelen op deze opgaven stelt de gemeente prioriteiten:

  • 1. Snel realiseren van extra woningen.
  • 2. Doorstroming stimuleren voor passend wonen.
  • 3. Flankerende inzet voor een betere woningmarkt.

De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie (GOVI) en bevat daarom een deel ‘visievorming’. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt in beleid. Het gaat hierin om de volgende thema’s:

  • 1. Voldoende bereikbare woningen.
  • 2. Aandacht voor senioren en bijzondere doelgroepen met een zorgvraag.
  • 3. Gezonde vergroening en landschappelijke verstedelijking.
  • 4. Verduurzaming van de gebouwde omgeving.

De woonvisie is daarnaast vooral actiegericht met concrete opgaven voor de komende jaren (looptijd tot en met 2025, met een doorkijk naar 2030). Aan deze opgaven wordt in de woonvisie een uitvoeringsagenda gekoppeld. In de woonvisie wordt de noodzaak geschetst om de stadsranden als locaties voor woningbouw te benutten. Omdat de woonvisie een looptijd heeft tot 2025 en is gericht op de uitvoering in de komende jaren, valt een keuze over deze locaties buiten de scope van de woonvisie.

3.3.2.3 Relatie tot het plan

Voorliggend plan voorziet in het mogelijk maken van twee nieuwe woningen in de Oude Rijnzone. Daarmee levert het plan een summiere bijdrage aan het vergroten van het woninganabod in Alphen aan den Rijn en tevens het verlichten van de druk op de woningmarkt in de gemeente. Omdat met voorliggend plan minder dan 3 woningen worden toegevoegd, zijn de percentages voor sociale woningbouw, middelhuur en betaalbare koopwoningen niet van toepassing. De locatie is gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als zoekgebied voor woningbouw en daarmee passend op de locatie. Met het plan wordt de rommelige bestaande situatie verbeterd. De woningen worden conform de huidige normen uit het Bouwbesluit gerealiseerd, waardoor deze op het gebied van duurzaamheid, energie en isolatie aan de actuele eisen voldoen. Het plan is daarmee passend binnen de woonvisie.

3.3.3 Welstandsnota
3.3.3.1 Algemeen

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in 2015 de welstandsnota vastgesteld. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. De nota maakt onderscheid in gebieden en objecten. Allereerst zijn er relatief eenvoudige objecten zoals bijgebouwen en dakkapellen te onderscheiden, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Daarnaast zijn er de gebieden, die de kern van het welstandsbeleid vormen. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals het stadshart, dorpslinten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven, dat wordt gevolgd door een waardering.

3.3.3.2 Toetsing

Voor het plangebied geldt een bijzonder welstandsniveau. Het plangebied ligt in gebied 3A Landelijk lint Oude Rijn. De gebiedscriteria behorend bij dit deelgebied zijn van toepassing. De bouwplannen worden getoetst aan het gemeentelijke welstandbeleid.

3.3.4 Duurzaamheidsprogramma 2021-2030
3.3.4.1 Algemeen

Een investering in een duurzame toekomst voor de volgende generaties. In het Duurzaamheidsprogramma staan de ambities en acties van de gemeente Alphen aan den Rijn tot het jaar 2031. De gemeente wil in 2050 volledig energieneutraal, circulair en klimaatbestendig zijn, met een diversiteit aan plant- en diersoorten. Daarom investeert de gemeente in een duurzame toekomst voor de volgende generaties.

Het doel is een leefomgeving waarin inwoners gezond kunnen wonen, werken en leven. Hoe dit bereikt kan worden is uitgewerkt in ambities tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2021-2023. Elke twee jaar worden dit uitvoeringsprogramma geactualiseerd, zodat kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en initiatieven uit de samenleving.

In het duurzaamheidsprogramma staan 3 ambities centraal:

  • 1. De energietransitie waarin energiebesparing, duurzame energieopwekking en -opslag, duurzame warmte en duurzame mobiliteit leidt tot minder CO2 uitstoot.
  • 2. Klimaatadaptatie en biodiversiteit. Dit thema richt zich op onderwerpen als het voorkomen van wateroverlast en hittestress, het inspelen op droogte en bodemdaling en het stimuleren van diversiteit in planten en dieren.
  • 3. De transitie van een lineaire economie naar een circulaire economie. In een lineaire economie worden grondstoffen gewonnen, die worden gebruikt voor de productie van artikelen en worden na gebruik weer weggegooid. In een circulaire economie bestaat geen afval en worden grondstoffen telkens opnieuw gebruikt. Er wordt verantwoord omgegaan met schaarse grondstoffen, wordt geprobeerd om CO2-uitstoot zoveel mogelijk te voorkomen en worden nieuwe verdienmodellen ontwikkeld.
3.3.4.2 Toetsing

Bij de uitwerking van het plan is aandacht voor duurzaamheid en klimaatadaptatie. In paragraaf 4.7 en 4.11 van voorliggende toelichting wordt nader omschreven op welke wijze de diverse aspecten zijn geïntegreerd, dan wel op welke wijze rekening wordt gehouden met onderwerpen zoals wateroverlast en klimaatadaptatie.

Conclusie

Het plan is passend binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en andere planologische aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Beluit milieueffectrapportage, ontplofbare oorlogsresten, duurzaamheid en klimaatadaptatie.

4.1 Bedrijvigheid

4.1.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.1.2 Situatie plangebied

Met voorliggend plan wordt het realiseren van 2 woningen mogelijk gemaakt. Voor deze woningen dient vastgesteld of in het kader van milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De woningen zijn gelegen in de omgeving van verschillende (agrarische) bedrijven en woningen. Daarmee is sprake van een ligging in gemengd gebied. De afstanden tot bedrijvigheid kunnen binnen dit gebiedstype worden getoetst aan de richtafstanden die behoren bij één afstandsmaat lagere milieucategorie, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Navolgende tabel geeft een overzicht weer van de in de omgeving gelegen bedrijvigheid en de gemeten afstanden. De aspecten stof, geluid en gevaar zijn hierin leidend. Ten aanzien van de veehouderijen wordt aan het aspect geur getoetst in paragraaf 4.5.

Bedrijvigheid   Milieucategorie   Richtafstand (gemengd gebied)   Feitelijke afstand  
Melkveehouderij (Kortsteekterweg 52-A)   3.2   10 m (stof en geluid)   ca. 30 m  
Melkvee- en schapenhouderij (Kortsteekterweg 52)   3.1   10 m (stof en geluid)   ca. 100 m  
Transformatorhuisje (Kortsteekterweg 57-B)   2   10 m (geluid)   ca. 30 m  
Kantoor (Kortsteekterweg 57-A)   1   0 m (geluid)   ca. 115 m  

Uit voorgaande tabel blijkt dat het plan (ruimschoots) voldoet aan de getoetste richtafstanden. Deze bedrijven leveren geen belemmeringen op ten aanzien van het plan. Milieuhinder van andere bedrijvigheid is, gelet op de afstand tot en de aard van de activiteiten, bij voorbaat uit te sluiten. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.

De woningen zijn gelegen op circa 100 meter ten noorden van een bedrijven- en industrieterrein. In het bestemmingsplan Steekterpoort II is opgenomen dat ter plaatse van de bestemmingsgrens in het noorden slechts bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. De richtafstand voor gemengd gebied is hierbij 10 meter. Het plangebied voldoet hier ruimschoots aan. Het bedrijventerrein levert daarmee geen hinder op in het kader van milieuzonering.

De beoogde woningen zijn ten aanzien van de bedrijvigheid in de omgeving niet de meest nabijgelegen gevoelige objecten. Andere woningen zijn maatgevend met betrekking tot de bedrijfsmogelijkheden. Uitgesloten wordt dat het plan leidt tot belemmeringen ten aanzien van deze bedrijvigheid.

4.1.3 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

4.2.2 Inventarisatie bodemkwaliteit

Met voorliggend initiatief wordt een bodemgevoelige functie aan het plangebied toegevoegd. Hierom is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hieruit blijkt dat op de locatie geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de achtergrond- en/of streefwaarde, wat duidt op enkel lichte (natuurlijke) verontreinigingen. In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater wordt de waarde voor nader onderzoek en/of interventiewaarde overschreden. Vervolgonderzoek is daarom niet nodig.

4.2.3 Beoordeling bodemkwaliteit

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.3 Geluid

4.3.1 wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.3.2 Verkeerslawaai

Het plangebied is gelegen aan de Kortsteekterweg. Hier is sprake van een 30 km-zone. Het plangebied ligt tevens op korte afstand van de Gouwestraat (30 km/uur) en de Steekterweg (50 en 60 km/uur). De 30 km/uur wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Om de gevolgen van wegverkeerslawaai op de nieuwe woningen te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen de geluidbelasting afkomstig van de zoneplichtige wegen, inclusief correctie van artikel 110g, ten hoogste 38 dB bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ter hoogte van de buitenruimte aan de noordgevel, gelegen richting de weg, van de beoogde woningen heerst een redelijk milieukwaliteit. Ter hoogte van de overige buiten ruimte heerst een redelijke tot goede milieukwaliteit. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een redelijk tot goed woon- en leefklimaat. Hierdoor kan worden verondersteld dat het aspect geluid een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat.

4.3.3 Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen gelegen. Hinder als een gevolg van railverkeerslawaai kan bij voorbaat worden uitgesloten.

4.3.4 Industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen industrieterreinen. Het plangebied is gelegen op circa 100 meter ten noorden van een bedrijventerrein. In paragraaf 4.1 is beschreven dat het bedrijventerrein geen hinder oplevert met betrekking tot geluid.

4.3.5 Conclusie

Gelet op het voorgaande is er met betrekking tot de verschillende geluidsaspecten sprake van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
  • Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Inventarisatie risicobronnen

Aan de hand van de gegevens van atlasleefomgeving.nl is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart, met daarop de in de omgeving aanwezige risicobronnen. Het plangebied is indicatief met rode omcirkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0484.Akortsteektrwgnb57-VA01_0014.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • op circa 630 meter ten noorden van een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ligt.

Buisleiding A-515
De buisleiding ten zuiden van het plangebied betreft een hogedrukaardgasleiding. Deze buisleiding is ter hoogte van het plangebied bovengronds gelegen in een zogenaamde half-halfligging. Vanwege deze ligging is de 100% letaliteitscontour 405 meter en de 1%-letalitaitscontour op 600 meter. Het invloedsgebied is daarmee 600 meter. Onderhavig plangebied ligt op circa 630 meter afstand en ligt daarmee niet in het invloedsgebied. Er zijn geen belemmeringen voor het plan ten aanzien van deze buisleiding.

4.4.3 Beoordeling risico's

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.5.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

4.5.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.5.2 Inventarisatie huidige situatie

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de gegevens van atlasleefomgeving.nl. Door de concentraties ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen naar voren:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   17,6 µg/m3   16,2 µg/m3   8,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 2 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.5.3 Conclusie

Voor het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot luchtkwaliteit.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.2 Situatie plangebied

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft in haar geurverordening afstanden voor veehouderijen zonder geuremissiefactor naar beneden bijgesteld. Een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom dient op ten minste 50 meter afstand te liggen, een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom op ten minste 25 meter.

De dichtstbij gelegen veehouderij betreft een melkveehouderij op minimaal 30 m ten noorden van het plangebied (Kortsteekterweg 52-A). Hiervoor is geen geuremissiefactor vastgelegd. Het plangebied voldoet aan de afstand van 25 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. Geurhinder van andere veehouderijen wordt, gelet op de ruime afstand van deze veehouderijen tot het plangebied, uitgesloten. Daarmee is er bij de nieuwe woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat voor het aspect geur. Omgekeerd worden er met het plan geen veehouderijen in hun bedrijfsvoering belemmerd.

4.6.3 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.7 Duurzaamheid

4.7.1 Algemeen

De gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie om meer duurzaam te bouwen binnen de gemeente. De initiatiefnemers zijn bewust van deze gemeentelijke ambitie. De beoogde woningen voldoen aan de landelijke eisen met betrekking tot duurzaamheid en energieverbruik, én worden geïsoleerd conform de huidige bouweisen en gasloos gebouwd. Het plan wordt ontwikkeld binnen de wettelijke eisen en de bindende ruimtelijke kaders van Provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn voor het herontwikkelen op deze locatie. Concreet betekent dit voor het thema duurzaamheid:

  • De bouwwerken voldoen aan de norm Bijna Energieneutraal Gebouwd (BENG);
  • Voor bouwmaterialen is de Milieu Prestatie van de Gebouwen (MPG) maximaal 0,8. Dit borgt circulair en milieubewust bouwen.
  • Voor het omgaan met hemelwater en vuil water vanuit de ontwikkeling zijn de regels uit de Provinciale Ruimtelijke verordening, het Gemeentelijk Waterplan en het Keur van het Hoogheemraadschap Rijnland bindend. In Hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

Hierna wordt nader op de verschillende duurzaamheidsaspecten ingegaan.

4.7.2 Duurzame energie

In het beleidskader van de gemeente Alphen aan den Rijn is onder andere opgenomen dat de gemeente de ambitie heeft om in 2030 20% van het energieverbruik hernieuwbaar is.

4.7.3 Conclusie

De woningen uit voorliggend plan zullen voldoen aan de geldende BENG normen en er wordt rekening gehouden met klimaatadaptief bouwen.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

Voor het plangebied geldt op basis van het 'Parapluplan Archeologie' (vastgesteld op 28 maart 2019) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij werken of werkzaamheden dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte groter dan 100 m². Deze drempelwaarde wordt met voorliggend plan overschreden. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is vindbaar in bijlage 3. Uit het rapport blijkt dat bij grondwerkzaamheden met een diepte tussen 40 en 140 cm onder maaiveld mogelijk archeologische resten aangetroffen kunnen worden. Op basis van de diepteligging van het potentiële archeologische niveau wordt vervolgonderzoek aanbevolen bij bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld. Op basis van de archeologische situatie wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek ter plekke van de te bouwen woningen geadviseerd. Voor dit gravende onderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. Dit archeologisch vervolgonderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden wordt in voorliggend plan de geldende archeologische dubbelbestemming overgenomen.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Op basis van het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' (vastgesteld op 27 januari 2022) geldt ter plaatse van het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles'. Tevens kent het noorden van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werkzaamheden'.

Waardevolle ensembles

De gronden aangeduid met 'Waarde - Cultuurhistorie - Ensembles' zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de cultuurhistorische waardevolle objecten in het ensemble met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering.

In de omgeving van het plangebied bevindt zich een bijgebouw bij Kortsteekterweg 52-A (gewasopslag) dat op grond van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Alphen aan den Rijn een gemiddelde waardering kent. Het bijgebouw ligt niet in zicht vanaf het plangebied. Gelet op deze situering en de afstand tot dit cultuurhistorisch waardevolle object (en andere) blijft de waarde behouden. Er zijn met betrekking tot waardevolle ensembles geen belemmeringen.

Uitvoeren werkzaamheden

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behouden, versterken en beschermen van de specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten met een zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering zoals beschreven in de cultuurhistorische waardenkaart, Het plan voorziet niet in het aanbrengen van ruimtelijke wijzigingen ter plaatse van deze bestemming. Er zijn geen effecten ten aanzien van cultuurhistorische waardevolle objecten.

Monumenten

In het plangebied of in de directe omgeving ervan zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Ten aanzien van monumenten zijn er geen belemmeringen.

4.8.3 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

4.9 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.


Het onderhavige plan betreft enkel het realiseren van 2 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen uit bijlage D, categorie 11.2. Deze ontwikkeling op deze plaats is daarmee niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. bijlage D11.2. Daarom kan worden afgezien van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.10 Ecologie

4.10.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.10.2 Gebiedsbescherming
4.10.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft 'Nieuwkoopse plassen en de Haeck'. Dit gebied ligt op circa 4,2 kilometer ten oosten van het plangebied. Ten behoeve van de ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 4). Hieruit blijkt dat in zowel de aanlegfase als in de gebruiksfase de ontwikkeling niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied. Hierop gelet is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project. Gezien de kleinschalige aard en omvang van de ontwikkeling en de relatief grote afstand is het optreden van overige significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet te verwachten.

4.10.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 670 meter ten zuiden van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.10.3 Soortenbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is vindbaar in bijlage 5. Uit het rapport blijkt dat op basis van de resultaten er geen aanleiding is om een aanvullend onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van beschermde soorten. Tijdens de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de zorgplicht. Er zijn geen belemmeringen voor het plan met betrekking tot soortenbescherming.

4.10.4 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.

4.11 Klimaatadaptatie

4.11.1 Hemelwater

Uitgangspunt van het plan is dat hemelwater op eigen terrein wordt geborgen. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

4.11.2 Overstromingsrisico

De ligging van de locatie op de oeverwal van de Oude Rijn maakt dit thema minder relevant. Overtollig water kan in uitzonderlijke situaties worden afgevoerd op de Oude Rijn.

4.11.3 Hitte

De woningen worden gerealiseerd conform de actuele normen uit het Bouwbesluit op het gebied van isolatie. De woningen worden hiermee goed geïsoleerd. De bomen rond het plangebied blijven behouden, waardoor schaduwruimte in het plangebied aanwezig blijft.

4.11.4 Biodiversiteit

In paragraaf 4.10 is reeds beschreven dat het plan geen nadelige gevolgen heeft ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming. De bestaande bomen in het plangebied blijven behouden. Aangrenzend aan de zuidgrens van de kavels is een watergang met een rand van kruidachtige begroeiing met landschapsbomen in rij aanwezig. Deze groenstrook met landschapsbomen blijft ook behouden. Met het plan wordt tevens een groene corridor gerealiseerd tussen het bedrijfsperceel en de woningen. Dit kan een positieve bijdrage leveren aan de biodiversiteit.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.

De gemeente Alphen aan den Rijn valt binnen de categorie 'sterk stedelijk'. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom in een gebied dat op basis van de parkeernota als 'rest bebouwde kom' wordt gezien.

4.12.2 Parkeren

Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020' van de gemeente Alphen aan den Rijn. Met voorliggend plan worden 2 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Voor woningen met een oppervlakte tussen 80-100 m2 geldt een parkeernorm van 1,4 (inclusief bezoekers) en voor woningen met een oppervlakte tussen 100 en 130 m2 een parkeernorm van 1,7 (inclusief bezoekers). De totale parkeerbehoefte voorde woningen komt daarmee uit op 3,1. Het plan voorziet in het toevoegen van 2 parkeerplaatsen bij elke woning. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.

4.12.3 Verkeer

Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. In dit geval worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: bevolkingsdichtheid: sterk stedelijk (gemeente Alphen aan den Rijn, bron: CBS) en ligging in het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Voor een vrijstaande koopwoning is op basis van de gegevens een verkeersgeneratie van maximaal 8,6 verkeerbsbewegingen van toepassing. Met voorliggend plan is daarom een toename van (2 * 8,6) 17,6 verkeersbewegingen te verwachten.

Het plangebied wordt ontsloten door de Kortsteekterweg. Het verkeer kan zich via deze weg in beide richtingen bewegen. Het omliggende wegennetwerk is van voldoende capaciteit om de relatief beperkte extra verkeersbewegingen op een veilige wijze af te kunnen wikkelen.

4.12.4 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Keur van Rijnland 2020
Rijnland heeft belangen om watergangen en waterkeringen in stand te houden, kwel tegen te gaan en te snelle afwatering te voorkomen. Om deze belangen te beschermen zijn onze beleidsregels opgesteld in de Keur. Er zijn regels voor wat je als bewoner of bedrijf wel en niet mag doen in en bij water, dijken en gemalen. Voor watergerelateerde werkzaamheden zijn er regels vastgelegd in de Keur van Rijnland 2020 samen met bijbehorende uitvoeringsregels. De uitvoeringsregels kunnen een zorgplicht, een algemene regel en een beleidsregel/vergunningplicht bevatten.

Nationale maatlat klimaatadaptatie
De ontwikkeling van de maatlat duurt een half jaar en gebeurt samen met de (bouw)sector. Naast de landelijke koepels van publieke en private sector worden decentrale overheden, bedrijven en experts betrokken via interviews en een klankbordgroep. Zij hebben namelijk al ervaring met ontwerpen, ontwikkelen, en bouwen van klimaatadaptieve gebieden en gebouwen. Zij brengen deze ervaringen in en denken mee over de invulling van de maatlat. De maatlat wordt binnenkort opgeleverd.

Waterbewustzijn
Om te zorgen dat ons gebied beter bestand is tegen de gevolgen van klimaatverandering is het noodzakelijk om de (gebouwde) omgeving hier op aan te passen middels technologische en praktische maatregelen. Het betrekken van de (toekomstige) bewoners is net zo noodzakelijk.

Er zijn verschillende redenen waarom het betrekken van (toekomstige) bewoners en/of gebruikers zo belangrijk en waardevol is. Ten eerste is het belangrijk dat zij zich er (meer) van bewust zijn dat ook zij in hun dagelijkse leven te maken kunnen krijgen met klimaatproblemen, zoals wateroverlast en droogte. Wanneer deze context wordt geschept, groeit het draagvlak en begrip voor deze maatregelen en zal ook de relevantie en noodzaak voor een klimaat adaptieve inrichting toenamen. Het waterbewustzijn neemt toe.

(Toekomstige) Bewoners en/of gebruikers betrekken bij een project kan op verschillende manieren. Van belang is dat er altijd een informatieve basis verstrekt wordt waarop men het waterbewustzijn kan bouwen. De gemeente en/of projectontwikkelaar (in samenwerking met het waterschap) kan ook sturen op advisering van de (toekomstige) bewoners en/of gebruikers. Bijvoorbeeld over nemen van waterbesparende maatregelen binnenshuis (of hergebruik van water) of hoe men de tuin zo kan inrichten dat deze aantrekkelijk is voor diverse dieren. Wanneer de planning dit toe laat is het ook mogelijk om (toekomstige) bewoners en/of gebruikers te betrekken bij het ontwerpproces. Dit kan leiden tot meer creatieve besluitvorming, meer draagvlak en het gevoel van eigenaarschap.

5.2 Watertoetsprocedure

Voor voorliggend plan is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 6. Hieruit blijkt dat het plangebied gelegen is in de beschermingszone van een regionale waterkering (zie ook paragraaf 3.2.3.2). Voor onderhavig plan kan de normale procedure worden doorlopen.

Hemelwater/afvalwater
In de huidige situatie is het plangebied, behalve een klein oostelijk deel nagenoeg geheel verhard. Met voorliggend plan zal het verhard oppervlak afnemen als gevolg van het realiseren van tuinen bij de woningen en het realiseren van de groene corridor in het centrale deel van het plangebied. Compensatie van een toename van verhard oppervlak is daarom niet nodig. Uitgangspunt van het plan is dat hemelwater op eigen terrein wordt geborgen. Hiervoor is in het plangebied voldoende ruimte aanwezig. Het afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater. De woningen worden voor het afvoeren van afvalwater aangesloten op het bestaande rioolnetwerk.

Waterkering
Voorliggend plan voorziet in het mogelijk maken van 2 woningen ter plaatse van een regionale waterkering. Alle activiteiten op, in en langs waterkeringen kunnen de stabiliteit en de waterkerende functie beïnvloeden. Vooral het vergraven van grond en het aanbrengen van belasting. Voor het uitvoeren van handelingen binnen de kernen beschermingszone van een regionale waterkering zijn er regels opgesteld om de waterkering te beschermen. In het vigerende bestemmingsplan is ter bescherming van de waterkering de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering' opgenomen. Op gronden met deze dubbelbestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bedoelde bestemming worden gebouwd met een bouw- en goothoogte zoals in de daar voorkomende andere bestemmingen. Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap 3' is een maximale bouwhoogte van 10 m en maximale goothoogte van 6 m toegestaan. De geldende dubbelbestemming wordt in voorliggend plan overgenomen.

5.2.1 Conclusie

De wateraspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Voor het bouwen nabij een waterkering is een vergunning van het Hoogheemraadschap Rijnland nodig. In die procedure kan worden beoordeeld of het bouwplan een negatief gevolg heeft voor de stabiliteit van de waterkering.

Hoofdstuk 6 Juridische en bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

6.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidigen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).

6.3 Opbouw van de regels

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels' bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels' omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'.

In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen in alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd (afhankelijk van het bestemmingsplan):

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijze van bestemmen

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen', vastgesteld op 11 juli 2013 en herzien in 2014. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Bedrijf', ten behoeve van parkeervoorzieningen voor het ten westen van het plangebied gelegen bedrijf, alsmede mogelijkheden voor water-, groen, speel-, en nutsvoorzieningen;
  • 'Groen', ten behoeve van groenvoorzieningen, watervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en paden.
  • 'Wonen', ten behoeve van het realiseren van twee woningen. Voor de situering van de woningen is een bouwvlak opgenomen. Voor de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte en inhoud van de woningen zijn aanduidingen op de verbeelding opgenomen.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
  • De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', ten behoeve van de instandhouding van waterkeringen en bijbehorende beschermingszones.

In de regels wordt tevens het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie', vastgesteld op 27 januari 2022, van toepassing verklaard.

Voor het voldoen aan de parkeernormen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De ontwikkelingskosten komen in dit geval geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst zijn tevens afspraken met betrekking tot planschade gemaakt. Deze kosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de gemaakte overeenkomst. Voor de latere omgevingsvergunning(en) worden aparte leges geheven. Deze zijn niet in de overeenkomst opgenomen.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 Inspraak, vooroverleg en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg zoals genoemd in artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening  hebben de provincie Zuid Holland, de Veiligheidsregio Midden Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland gereageerd op het plan. Vanwege het overleg met de provincie in het voortraject was de provincie akkoord met het plan. Op verzoek van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn enkele aanpassingen gedaan in de waterparagraaf van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn de initiatiefnemers verzocht in overleg te treden met Rijnland vanwege het bouwen in een waterkering en de daarvoor benodigde vergunning. De beoordeling van de Veiligheidsregio Midden Holland heeft niet geleid tot veranderingen in het plan. De reacties van de overleginstanties zijn waar noodzakelijk verwerkt in het bestemmingsplan.

8.2 Inspraak

Voor onderhavig plan is geen formele inspraakprocedure gehouden. De direct omwonenden zijn over het plan geïnformeerd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 21 december 2023 tot en met woensdag 31 januari 2024 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. Zie voor een samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop de nota van zienswijzen in bijlage 7. Verder zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, zie hiervoor bijlage 8.