Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oostkanaalweg naast 10, Aarlanderveen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.AVoostkanaalweg10-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers zijn voornemens om op de locatie ten noorden van de Oostkanaalweg 10 te Aarlanderveen een nieuwe woning mogelijk te maken. Initiatiefnemers wonen op dit moment in de woning aan de Oostkanaalweg 10 en zijn voornemens om een nieuwe volledig duurzame woning te realiseren op de kavel ten noorden van de bestaande woning. Het betreffende perceel is op dit moment in gebruik als tuin bij de bestaande woning.
 
Het initiatief is op dit moment niet mogelijk volgens het bestemmingsplan ‘Buitengebied Aarlanderveen’. De locatie is voorzien van de bestemming ‘Agrarisch met waarden - landschap 3’. Op de inventarisatiekaart is de locatie aangewezen voor ‘Agrarisch gebied met landschappelijke waarden’. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient de inventarisatiekaart aangepast te worden met een partiële herziening van het bestemmingsplan (postzegelbestemmingsplan). Het betreffende perceel moet op de nieuwe inventarisatiekaart voor ‘Wonen’ aangewezen worden. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft het principeverzoek op 8 juni 2022 positief beoordeeld. Daarbij zal gebruikt worden van de (vervanger van) ruimte voor ruimte regeling en zal contingent van elders ingezet worden om de nieuwe woning mogelijk te maken.
 
In de toelichting op het bestemmingsplan wordt uiteengezet waarom het aanvaardbaar is om voor dit specifieke plan het bestemmingsplan te wijzigen. De toelichting geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het project past in een breder ruimtelijk verband en perspectief.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Oostkanaalweg 10 te Aarlanderveen. Het plangebied valt onder de kadastrale gemeente Aarlanderveen, sectie C, perceelnummer 5340. De plangrens volgt de perceelsgrens aan de noord-, zuid- en westzijde, aan de oostzijde wordt een andere grens getrokken. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 8.400 m².  Het plangebied bevindt zich in het veenweidelandschap gelegen ten oosten van Alphen aan den Rijn en ten westen van de kern Aarlanderveen. Ten noordwesten van het plangebied ligt de provinciale weg de Oostkanaalweg/N207.
 
Navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied (rode cirkel, bron: Google.com/maps)
 
Globale plangrens plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 11 juli 2013. De gronden van het plangebied hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap 3'. Deze gronden zijn bestemd voor weidebouw, melkveehouderij en het behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurlijke waarden. Het plangebied beschikt niet over een bouwvlak. 
 
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3', waar de gronden over beschikken, zijn met het parapluplan 'Archeologie' komen te vervallen. Het parapluplan 'Archeologie' is vastgesteld op 28 maart 2019. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming mede bestemd voor doeleinden ter bescherming van veiligstelling van de archeologische waarden.
 
Verder is op 17 juli 2014 het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen - eerste herziening' vastgesteld. Deze partiële herziening vervangt verschillende onderdelen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen'. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om het aanpassen van de toegestane dakhelling van agrarische bebouwing.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen' ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Aarlanderveen' (plangebied: rode omkadering)
 
In aanvulling op de verbeelding is het bestemmingsplan tevens voorzien van een inventarisatiekaart. De inventarisatiekaart geeft aan welke functies er in het gebied aanwezig waren op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de inventarisatiekaart.
 
Uitsnede inventarisatiekaart vigerend bestemmingsplan
 
De vestiging van een woning is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om de nieuwe woning mogelijk te maken dient een nieuw juridisch-planologisch kader te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
Voorts geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan 'Parkeren' vastgesteld op 21 september 2017, door de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn. Hierin zijn de gemeentelijke parkeernormen opgenomen. Dit bestemmingsplan verwijst voor de te hanteren parkeernormen naar het 'Beleid Parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn'.
 
Daarnaast geldt ook het paraplubestemmingsplan 'Cultuurhistorie' vastgesteld op 27 januari 2022 door de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn. In dit plan heeft het plangebied de aanduiding 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden). Dit betekent dat waardevolle landschappelijke verkavelingen en patronen, opgaand groen en waterstaatkundige structuren, patronen en objecten moeten worden behouden. In toelichting paragraaf 4.8.1 is dit nader toegelicht.
 
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie in het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven en in hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied bevindt zich in het veengebied ten oosten van Alphen aan den Rijn en ten westen van de kern Aarlanderveen. De gronden in het plangebied zijn oorspronkelijk in gebruik geweest voor sierteelt. Het perceel bestaat uit twee kavels gescheiden door een sloot. Op dit moment is het perceel volledig ingericht als tuin met grasland en met name op de Noordelijke kavel veel bomen en struiken. Het perceel heeft een eigen toegang (uitrit) vanaf de parallelweg van de N207.
 
Het perceel wordt aan de Noordzijde door een openbare brede groenstrook met veel bomen en struiken van de N207 gescheiden. Aan de Oostzijde grenst het perceel aan de Aarlanderveensche Wetering (of Grote Wetering) en aan de Zuidzijde grenst het aan het perceel waar de huidige woning op staat, te weten Oostkanaalweg 10.
       
Navolgende afbeelding toont de huidige situatie van het plangebied.
 
Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: Google Earth)
2.2 Toekomstige situatie
Het voornemen is om op het agrarische perceel een nieuwe duurzame vrijstaande woning te realiseren, daarnaast is er ook een vrijstaande schuur/garage beoogd. Het voornemen is om een deel van de gronden te voorzien van een woonbestemming, de daar omliggende gronden worden gebruikt als tuin/erf. Het erf stopt op enige afstand van de Grote Wetering. De gronden tussen de wetering en het erf blijven de agrarische bestemming houden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. Daarnaast wordt beoogd om ruimtelijke kwaliteit toe te voegen door naast het behouden en waar mogelijk versterken van het groene karakter zal er extra ruimtelijke kwaliteitswinst worden behaald door het toevoegen van extra waterberging die op een natuurvriendelijke manier wordt ingepast. Er wordt aan de noordzijde van de kavelsloot een rondvormige waterpartij gemaakt met een natuurvriendelijke oever met flauw talud. De slootkant wordt voorzien van riet en daarachter zullen hoge grassoorten geplant worden. 
 
De beoogde beeldkwaliteit van de erfinrichting en de bebouwing is gevat in een bijlage (Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven, 13 november 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6).
 
Op onderstaande afbeelding is een schetsvoorstel van de beoogde situering van de woning en schuur weergegeven. Tevens is een afbeelding weergegeven van de beoogde woning.
 
Schets toekomstige situatie (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
 
Beoogde woning (bron: Teken- en adviesbureau J.M Zevenhoven)
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:  
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan is kleinschalig van aard en heeft geen effecten die van nationaal belang zijn.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. De voorgenomen ontwikkeling maakt één nieuwe woning mogelijk ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De visie bestaat uit 4 onderdelen: 
 
1.       Ruimtelijke hoofdstructuur
 
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov(hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
 
2.       Ambities en sturing
 
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities: 
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
3.       Omgevingskwaliteit
 
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
4.       Beleidskeuzes
 
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Kwaliteitskaart
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van de Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking en richtpunten aan de basis van de 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit', die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. Hieronder worden alle voor het plangebied relevante kaarten besproken.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een Rivierdeltacomplex - rivierklei/veen. Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar. De ontwikkeling van een vrijstaande woning vormt geen belemmering voor het herkenbaar houden van komgronden en oeverwallen.
  
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied is gelegen in een veen(weide)landschap. De structuur in veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Ontwikkelingen dienen rekening te houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen. In het voorliggende plan wordt dit gedaan door de oostzijde van het perceel niet mee te nemen en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap 3' te behouden.
 
Het plangebied is daarnaast voor een klein deel gelegen in Onverveende bovenlanden. Een bovenland is een smalle strook onvergraven veengrond aan weerszijden van een veenstroom of wetering, met een scherpe overgang naar de aangrenzende droogmakerijen. Als het ware een herinnering aan het oude veenlandschap te midden van het nieuwere landschap. De bovenlanden kennen een kleinschalig en relatief besloten en groen karakter. Het deel van het plangebied dat is gelegen in het onverveende bovenland zal niet worden bebouwd. Het groene karakter wordt in de voorgenomen ontwikkeling behouden.
 
Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen in glastuinbouwgebied. Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Ontwikkelingen in de glastuinbouw dienen bij voorkeur bij te dragen aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst. Richtpunten voor glastuinbouwgebieden zijn dat nieuwe ontwikkelingen aan sluiten bij bestaande landschappelijke structuren en waar mogelijk bijdragen aan versterking van de groenblauwe structuur.
 
Het plangebied is al langere tijd niet meer in gebruik ten behoeve van glastuinbouw en wordt op dit moment ook niet meer gebruikt voor andere agrarische doeleinden. Het plangebied is daarnaast gelegen aan de rand van een glastuinbouwgebied. Door de ligging aan de rand van het glastuinbouwgebied is de omvang van de gronden ook beperkt wat het in gebruik nemen van deze gronden ten behoeve van glastuinbouw niet meer rendabel maakt. Daarnaast hebben de ten zuiden gelegen gronden reeds een andere functie gekregen, als bedrijfs- en woonfunctie. Hierdoor is de kans dat de gronden weer in gebruik kunnen worden genomen voor glastuinbouw verder afgenomen, omdat deze bedrijvigheid rekening dient te houden met de naast gelegen woningen. De transformatie van de gronden naar een woonfunctie is dan ook een passende ontwikkeling voor het plangebied.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling heeft betrekking op de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen de gebiedsprofiel 'Hollands Plassengebied'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Water als structuurdrager
Kenmerkend voor de Hollandse Plassen zijn de vele oude vaarwegen in dit gebied, die ook nu nog een belangrijke functie voor de beroepsvaart en recreatieve vaart kennen. Een aantal hoofdvaarroutes is onderdeel van het netwerk van provinciale vaarwegen: Oude Rijn, Rijn-Schiekanaal, Heijmanswetering en het Aarkanaal. Als ontwikkelingen plaatsvinden aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied, dan dragen deze bij aan versterking van hun rustige en voorname karakter. Behoud en versterking van erfgoed langs het water als deel van de identiteit van het gebied. Het plangebied is niet direct gelegen aan de Provinciale vaarweg en heeft geen directe relatie met de vaarweg door de bomen die aan de weg staan.
 
Linten blijven linten
Het plangebied is gelegen aan een veenlint (in onverveend veenweide). Deze linten hebben een gemengd karakter met wonen en werken. Hier en daar is een doorzicht naar het achtergelegen landschap. Op die plekken is het hoogteverschil ervaarbaar tussen veen en aangrenzende droogmakerijen. De bebouwing ligt op één niveau met de directe omgeving. Dit biedt ruimte voor differentiatie dan wel verbreding van het profiel. De ambities voor linten zijn dat er kansen liggen voor ontwikkelingen mits er rekening wordt gehouden met de karakteristieken van het lint: doorzichten op het achterland en een grote verscheidenheid aan functies en inrichtingen. Het voorliggende plan ziet toe op een nieuwe woningen aan het lint, wat past bij de verscheidenheid aan functies. Doorzichten op het achterland zijn ter plaatse niet prominent aanwezig, door de aanwezigheid van bomen in en rond het plangebied. De nieuwe ontwikkeling doet hier dan ook geen afbreuk aan.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie, en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. 
 
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van aanpassen (sub b), omdat de ontwikkeling een wijziging op structuurniveau veroorzaakt. Er is sprake van nieuwbouw van een vrijstaande woning op een kavel, wat is gelegen in sierteelt/glastuinbouw gebied van de provincie Zuid-Holland. De sierteelt/glastuinbouw gronden komen hiermee te vervallen en wonen wordt mogelijk gemaakt. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1  toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
 
Beschermingscategorie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waarvoor beschermingscategorie 3 geldt. In artikel 6.9a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie in het buitengebied in een ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast. In de motivering moeten de volgende kwaliteiten betrokken worden:
  1. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. 
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de transformatie van agrarische gronden ten behoeve van een nieuwe woning. De openheid en de structuur van het landschap zullen in grote mate behouden blijven, omdat er beperkte bebouwing wordt toegevoegd, slechts een vrijstaande woning. De vergezichten blijven bestaan. Op de naast gelegen percelen zijn al meerdere woningen aanwezig en vormt de nieuwe woning hier een aanvulling op. Het plangebied behoudt zijn groene karakter en kenmerkende verschijningsvorm doordat het deel direct grenzend aan de Grote Wetering niet wordt aangepast/getransformeerd. Het plan is daarmee in lijn met artikel 6.9a van de Omgevingsverordening.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling niet is aan te merken als stedelijke ontwikkeling. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
 
Greenports
Op kaart 11 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is het plangebied aangeduid als glastuinbouwgebied artikel 6.15. Dit betekent dat gronden vanuit provinciaal beleid primair voor glastuinbouw zijn aangewezen. Hiervan kan uitsluitend onder strikte voorwaarden worden afgeweken. In lid 4 van dit artikel is het volgende beschreven:
 
In het bestemmingsplan kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast aansluitend aan de randen van het glastuinbouwgebied, alsmede langs de linten waar reeds afwijkende functies aanwezig zijn, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
 
Het plangebied is gelegen aan de rand van een glastuinbouwgebied en de gronden zijn al geruime tijd niet meer in gebruik ten behoeve van glastuinbouw of andere agrarische activiteiten. Door de ligging aan de rand van het glastuinbouwgebied is de omvang van de gronden beperkt wat het in gebruik nemen van deze gronden ten behoeve van glastuinbouw niet meer rendabel maakt. Daarnaast hebben de ten zuiden gelegen gronden reeds een andere functie gekregen, als bedrijfs- en woonfunctie. Hierdoor is de kans dat de gronden weer in gebruik kunnen worden genomen voor glastuinbouw verder afgenomen, omdat deze bedrijvigheid rekening dient te houden met de naast gelegen woningen. De transformatie van de gronden naar een woonfunctie is dan ook een passende ontwikkeling voor het plangebied. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. Daarmee wordt voldaan aan artikel 6.15 lid 4 en kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied worden aangepast.
   
Conclusie 
Gezien het voorgaande kan er geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling mogelijk is onder de Omgevingsverordening.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op 28 maart 2012 is door het Algemeen Bestuur ingestemd met de eerste partiële herziening.
 
De structuurvisie van de regio Holland-Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en versterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving. De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:
  1. Holland-Rijnland als een topwoonregio;
  2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  5. het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het voorliggende plan bestaat uit een kleinschalige ontwikkeling waarbij een vrijstaande woning wordt gerealiseerd. Het realiseren van nieuwe woningen sluit aan op het kernpunt 'Holland Rijnland als topwoonregio'. De planlocatie ligt aan het lint van de Oostkanaalweg, tussen Aarlanderveen aan de oostzijde en Alphen aan den Rijn aan de westzijde. De ontwikkeling betreft slecht de realisatie van een vrijstaande (volledig duurzame) woning op een onbebouwd perceel, waarbij er naast de realisatie van de woning ook landschappelijke kwaliteit wordt toegevoegd door het aanleggen van extra waterberging. Dit wordt gedaan door middel van het aanleggen van een rondvormige waterpatij aan de noordzijde van de kavelsloot die natuurvriendelijk wordt ingepast.
 
Gesteld kan worden dat het initiatief in lijn is met de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland.
 
3.3.2 Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023
Het is dringen op de woningmarkt in Holland Rijnland. Net als in andere delen van Nederland stapelen de vraagstukken zich op. De tekorten zijn groot, met name in het betaalbare koop-, sociale huur- en middeldure huursegment. De koopprijzen zijn hard gestegen en de wachttijden voor sociale huurwoningen zijn langer, waarbij een grote diversiteit aan doelgroepen met smart wacht op een geschikte woning. Om die redenen is in juli 2023 de nieuwe regionale woonagenda vastgesteld: Regionale Woonagenda Holland Rijnland 2023. Dit document vervangt de vorige woonagenda uit 2017.
 
Met de nieuwe regionale woonagenda willen de gemeenten het wonen in de regio versterken. Dat gebeurt door meer te sturen op een goed evenwicht tussen vraag en aanbod op de regionale woningmarkt en door keuzes te maken die de kwaliteit van wonen in de regio versterken. Er worden specifieke opgaven geagendeerd, zoals het bouwen van voldoende sociale huurwoningen, het huisvesten van de vergrijzende bevolking en bijzondere doelgroepen als gevolg van de extramuralisering en de huisvestingsopgave voor groepen die tussen wal en schip vallen. Een nieuwe regionale woonagenda helpt de gemeenten door het geven van kaders en richting bij het realiseren van deze opgaven.
 
Sinds de woonagenda uit 2017 zijn goede stappen gezet in de woningproductie. In de periode van 2015 tot 2020 zijn 14.384 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad (inclusief sloop). De provinciale Woningbehoefteraming uit 2021 valt echter aanzienlijk hoger uit dan de laatste raming uit 2019. Dit betekent dat verder versneld dient te worden. De woningbehoefte komt uit op 30.500 nieuwe woningen vergeleken met 22.800 in de vorige prognose. Voor de periode 2021-2030 zijn er plannen voor circa 36.500 woningen (direct uitvoerbaar, passende kansen en plannen op basis van afspraken). Rekening houdend met planuitval en -vertraging (30%), is de ruimte om plannen te programmeren 39.650 woningen. Daarbij wordt de woningbouwopgave als vertrekpunt van de programmering gezien en nadrukkelijk niet als contingent. Het is een richtsnoer voor het ontwikkelen en realiseren van plannen, met focus op de juiste kwaliteiten en de juiste locaties.
 
Uit het woningmarktonderzoek komt een duidelijke opgave naar voren om sterker in te zetten op betaalbaarheid. Het wordt van belang geacht om doelgroepen met lage- en middeninkomens die in de huidige woningmarkt nauwelijks aan bod komen perspectief te bieden. Naast een groeiende behoefte aan sociale huur wordt een tekort aan woningen voor middeninkomens gesignaleerd.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van een vrijstaande woning. In de subregio Oost, waar de gemeente Alphen aan den Rijn onder valt in de woonagenda, wordt de woningbehoefte geraamd op 9.500 - 11.000 woningen. Met het voorliggende plan wordt er een bijgedragen aan het realiseren van nieuwe woningen die voorzien in deze behoefte.
 
Gezien het voorgaande past het plan binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de gemeente Alphen aan den Rijn.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn
Op 27 januari 2022 is de omgevingsvisie voor de gemeente Alphen aan den Rijn vastgesteld. Alphen aan den Rijn is een "Groene Gemeente met Lef". In het kader van de Omgevingswet is in deze omgevingsvisie beschreven welke kwaliteiten (zoals het groene karakter) de gemeente wil borgen en aan welke ontwikkelingen ze (met lef) ruimte willen bieden, om zo de leefomgeving toekomstbestendig te maken.
 
In de omgevingsvisie worden 10 kernkwaliteiten beschreven en daarna 10 trends en ontwikkelingen. Vervolgens is aan de hand van vijf ontwikkelrichtingen de visie op de toekomst beschreven. In de ontwikkelrichtingen zijn de belangrijkste richtinggevende keuzes uiteengezet. Dit resulteert in 20 doelen en de daarbij horende belangrijkste opgaven en prioriteiten van de omgevingsvisie. Dit zijn de doelen waar men de komende jaren hard aan gaat werken. Deze 5 ontwikkelrichtingen luiden als volgt:
  1. Duurzaam ondernemen
  2. Landschappelijke verstedelijking
  3. Waardevol buitengebied
  4. Samen sterker
  5. Gezonde vergroening
De visiekaart staat centraal in de omgevingsvisie. Daarnaast is, omdat er gestreefd wordt naar zo inzichtelijk en voorspelbaar mogelijk beleid in de omgevingsvisie, voor diverse typen gebieden en kernen een nadere uitwerking gemaakt. De gebiedsgerichte vertaling biedt de benodigde detaillering voor doorwerking in onder andere het omgevingsplan en is essentieel voor de functionaliteit als afwegingskader.
   
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling maakt een nieuwe vrijstaande woning mogelijk. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de kern Aarlanderveen. In de omgevingsvisie het waardevol buitengebied een ontwikkelrichting. Hierin zijn er vier hoofddoelen geformuleerd:
  1. Stimuleren nieuwe verdienmodellen: gericht op verduurzaming;
  2. Omgaan met klimaatverandering en bodemdaling;
  3. Behoud en versterking biodiversiteit;
  4. Sturen op Groene Hart kwaliteiten. 
Het voorliggende initiatief is vloeit niet direct voort uit een van de hoofdoelen, wel kan er bij het vierde hoofddoel worden aangesloten. De kwaliteiten van het groene hart dienen meegewogen te worden, aangezien het gebied sterk in verandering is. Nieuwe ruimtelijke ingrepen zoals woningbouw worden gekoppeld aan het versterken van de landschappelijke kwaliteiten. De nieuwe woning is slechts een beperkte ingreep in het landschap, mede met de erfinrichting en het ongewijzigd laten van het deel dat direct grenst aan de Grote wetering.  
 
De ontwikkeling vindt plaats binnen het deelgebied: Buitengebied: Glastuinbouwgebied. De glastuinbouw heeft prioriteit in dit gebied. De gemeente ziet echter ook kansen voor bijvoorbeeld verbreding naar toerisme, opwekking duurzame energie, wateropvang en natuurontwikkeling. Ook wordt er gezocht naar ruimte voor woningen. In principe is er beleidsmatig gekozen dat er geen afname van areaal van glastuinbouw mag plaatsvinden.
 
Het voorliggend initiatief ziet echter toe op het toevoegen van een woning binnen het glastuinbouwgebied door middel van de ruimte voor ruimte regeling. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt elders contingent aangekocht waarmee op basis van de 'Ruimte-voor-Ruimte regeling Greenport Regio Boskoop' één woning toegevoegd kan worden. Er kan aangesloten worden bij de uitgangspunten van deze regeling. Als basis geldt dat voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² bedrijfsgebouwen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2.25 ha boom- en sierteelt één compensatiewoning, met een inhoud van 750 m3, mag worden gebouwd. Voor de locatiekeuze moet afgeweken worden van dit beleid omdat de ontwikkeling niet plaats vindt in of direct grenzend aan een woonkern, in een transformatiegebeid of op de saneringskavel zelf. Op het aangekochte perceel vindt een kwalitatieve verbetering plaats, zoals toegelicht in toelichting paragraaf 2.2.
 
Daarmee is er een lichte afname van het glastuinbouw/boom- en sierteelt areaal. De gronden zijn al langere tijd niet meer in gebruik voor  glastuinbouw/boom- en sierteelt en de zuidelijk gelegen percelen hebben ook een andere functie. Daardoor is het niet meer aannemelijk dat de gronden van het plangebied nog gebruikt gaan of kunnen worden voor glastuinbouw/boom- en sierteelt. Daarnaast is het plangebied ook gelegen aan de rand van het glastuinbouw/boom- en sierteelt gebied en is de omvang dusdanig beperkt dat een duurzame bedrijfsvoering van deze gronden niet aannemelijk is.  
 
Er kan geconcludeerd worden dat de omzetting van het plangebied naar een woonbestemming ten behoeve van een vrijstaande woning passend is in de lijn van de Omgevingsvisie Alphen aan den Rijn.
 
3.4.2 Woonvisie 2021-2025
In de Woonvisie 2021-2025 (2021) is de visie van de gemeente Alphen aan den Rijn op het wonen voor de periode tot en met 2025 vastgelegd. Sinds het vaststellen van de vorige woonvisie in 2016 is de druk op de woningmarkt sterk toegenomen en is veel regelgeving veranderd.
 
Met de woonvisie wordt aansluiting gezocht bij de omgevingsvisie "Een groene gemeente met lef". In deze woonvisie geeft de gemeente aan hoe zij zich op het gebied van wonen door willen ontwikkelen tot een knooppunt van landschap en stad met vitale kernen. Deze uitdagingen pakken zij aan door te innoveren, experimenteren en te vernieuwen. Oftewel, met 'Lef' werken aan een toekomstbestendige woonomgeving.
 
De woonvisie is een uitwerking en verdieping van de Omgevingsvisie. De ambities en opgaven uit de Omgevingsvisie worden op het thema wonen nader uitgewerkt. Vier thema's vormen de speerpunten van de Woonvisie, te weten:
  1. Voldoende bereikbare woningen.
  2. Aandacht voor senioren en bijzondere doelgroepen met een zorgvraag.
  3. Gezonde vergroening en landschappelijke verstedelijking.
  4. Verduurzaming van de gebouwde omgeving.
Planspecifiek
Met het voorliggende plan wordt een vrijstaande woning gerealiseerd in het buitengebied van Aarlanderveen. In de woonvisie is aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor grondgebonden bouwen in het landschap. Daarmee wordt er aansluiting gezocht bij thema 3 van de woonvisie. Voor Aarlanderveen geldt dat er niet direct woonmilieus en woningtypen zijn gespecificeerd waar behoefte aan is. Dit ligt met name aan de grote van deze kern en zodoende is er dan ook aangegeven dat er hier vooral maatwerk geldt. In die zin sluit het voorliggende plan aan op de woonvisie.
 
Er kan geconcludeerd worden dat wordt aangesloten op de uitgangspunten van de Woonvisie 2021-2025 van Alphen aan den Rijn.
 
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen, wat in de praktijk genomen wordt bij besluit tot terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één nieuwe woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Dit besluit wordt opgenomen als bijlage bij de aanvraag omgevingsvergunning. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken moet aangetoond worden of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen en tuin). Om die reden is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (Lankelma, 20 januari 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Navolgend zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven.
 
In de periode voor 1999 zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie en in de nabije omgeving geen boomgaarden aanwezig geweest. Omdat in de late jaren ‘90 geen organochloorbestrijdingsmiddelen werden gebruikt, wordt de locatie als niet-verdacht beschouwd op OCB’s in de grond.
 
De onderzoekslocatie is gelegen binnen een gebied waar een toemaakdek aanwezig is. Van het toemaakdek is bekend dat er verhoogde gehalten met zware metalen voorkomen. Omdat bij de in de omgeving van de onderzoekslocatie uitgevoerde bodemonderzoeken ten hoogste licht verhoogde gehalten met zware metalen zijn aangetoond, wordt het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
 
Conclusie
Gezien de uitkomsten van het historisch bodemonderzoek kan er geconcludeerd worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied aan de Oostkanaalweg 10 ligt niet binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein of in de in de nabijheid van een spoorlijn. Het plangebied ligt wel binnen de onderzoekszone van een weg, namelijk de Oostkanaalweg (N207). Dit betekent dat er een akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door Weel geluidadvies (kenmerk: ZEV 22.23, d.d. 11-09-2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
De geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woning aan de Oostkanaalweg naast 10 bedraagt ten gevolge van het wegverkeer op de Oostkanaalweg maximaal Lden=58 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt met 5 dB overschreden. Gedurende de planvorming is al rekening gehouden met deze geluidbelasting, er is een dove gevel aanwezig. De achtergevel is geluidluw, de geluidbelasting bedraagt daar minder dan 48 dB, uitgaande van de geluidbelasting van alle wegverkeerswegen. Aan deze gevel is een buitenruimte in de vorm van een terras of tuin aanwezig. Hiermee voldoet het plan aan het Hogere waardebeleid van de gemeente. Bron- en overdrachtmaatregelen zijn te kostbaar gelet op de projectomvang; het gaat hier om één woning.
 
Het college van B&W van Alphen aan de Rijn dient voor de woning een hogere waarde vast te stellen van Lden=53 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Oostkanaalweg.
 
Hogere waarde
Het hogere waardebeleid stelt eisen aan het ontwerp en de indeling van de woning. Een van deze eisen is dat er maximaal één dove gevel is toegestaan. Omdat de geluidbelasting zowel op de noord- als westgevel wordt overschreden zijn er twee dove gevels nodig. De nieuwe woning wordt op deze locaties voorzien van twee dove gevels (de noord- en westgevel). Het college van B&W is bevoegd om af te wijken van dit beleid, mits er een goede motivatie is. Navolgend worden de overwegingen belicht.
 
Stedenbouwkundige aspecten
De N207 ligt ongeveer onder 45 graden met de verkaveling van het perceel. Binnen stedenbouw en welstand wordt een oriëntatie voorgeschreven die de verkaveling volgt. Het ontwerp waarin de woning met voorgevel evenwijdig stond aan de N207 voldeed niet aan het beleid en kon geen goedkeuring ontvangen. Er kan derhalve niet een andere oriëntatie worden gekozen om aan de eisen uit de Wet geluidhinder te voldoen.
 
Woonkwaliteit
Een van de eisen uit het hogere waardebeleid is de aanwezigheid van een geluidluwe gevel. Bij een geluidluwe gevel kunnen ramen en deuren open zonder dat er geluidhinder ontstaat. De woning beschikt over een volledig geluidluwe gevel aan de achterzijde. De woonkwaliteit is hiermee gewaarborgd. Een eventuele verandering in oriëntatie zal een slechter leefmilieu voor de toekomstige bewoners opleveren. Achter de twee dove gevels liggen voornamelijk verkeersruimten, een technische ruimte en sanitaire ruimten.
 
Afschermende maatregelen
De combinatie van de hoger gelegen en omhoog lopende N207 in combinatie met de woning met goothoogte van 6 meter en bouwhoogte van maximaal 10 meter zal een dusdanig hoge afscherming opleveren welke financieel en met name stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is.
 
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
 
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met het beoogde plan wordt een nieuwe woning toegevoegd. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte aard en omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. 
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid plangebied bedragen respectievelijk maximaal 15,9 µg/m³, 8,5 μg/m³ en 16,4μg/m³. Daarmee worden de wettelijke normen niet overschreden.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De beoogde nieuwe woning is een kwetsbare inrichting. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)
 
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied en de omgeving ervan geen vervoer plaatsvindt van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Wel liggen er in de nabijheid van het plangebied enkele risicovolle inrichtingen. De dichtstbij gelegen inrichting bevindt zich op circa 330 m afstand van het plangebied. Het betreft een opslag propaantank, waarvoor een aandachtsgebied van 150 m geldt. Het plangebied is op voldoende afstand van deze inrichting gelegen, waardoor deze inrichting geen invloed heeft op de beoogde ontwikkeling. De overige inrichtingen liggen op grotere afstand, waardoor geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit risicovolle inrichtingen.
 
Daarnaast loopt aan de Westelijke zijde, langs het plangebied de provinciale weg N207, de afstand tot aan het plangebied is circa 30 m. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet weg. Deze weg heeft geen PR 10-6 risicocontour en ook geen PAG2. Deze aspecten vormen derhalve geen belemmering. Aangezien het plangebied op minder dan 200 meter van deze weg is gelegen, is de hoogte van het groepsrisico wel een aandachtspunt. Uit de quickscan van de Omgevingsdienst Midden-Holland blijkt dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. Er hoeft geen risicoberekening uitgevoerd te worden. Deze beperkte verantwoording hoogte groepsrisico is opgesteld door Kragten (d.d. 8 november 2023, zie bijlagen bij toelichting Bijlage 3). Op grond van de omvang van het plan (realisatie van één woning) zal het plan geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico.      
Van de N207 zijn geen telgegevens bekend. In de inventarisatie van de Omgevingsdienst is niet nader ingegaan op de stoffen die over deze weg vervoerd worden. Echter op grond van de inrichtingen in de omgeving wordt ervan uitgegaan dat over deze weg brandbare en toxische vloeistoffen (LF en LT) en brandbare gassen (GF3) vervoerd worden. Als gevolg van deze stoffen ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze weg. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (plasbrand, toxisch en BLEVE scenario) worden meegenomen in een beperkte verantwoording.
 
Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met de volgende scenario’s.
 
BLEVE-scenario
Een BLEVE is een afkorting voor “Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion” (kokende vloeistof-gasexpansieexplosie). Er bestaat een koude en een warme BLEVE. Bij een koude BLEVE explodeert de tank meteen. Bij een warme BLEVE explodeert de tank als gevolg van een brandhaard.
 
Toxisch scenario
Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagen met toxische stoffen het begeeft als gevolg van
bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Een toxische plas zal vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.
 
Plasbrand scenario
Een plasbrand kan ontstaan als gevolg van het instantaan falen van een tank(wagon) op de route vervoer gevaarlijke stoffen. Bij het instantaan falen van een tank met zeer brandbare vloeistoffen zal een plas met zeer brandbare vloeistoffen ontstaan die bij ontsteking tot een plasbrand leidt. De ontwikkeling van dit scenario zal vrij snel plaatsvinden waardoor vluchten niet altijd mogelijk is. Slachtoffers zullen vooral vallen onder de mensen in de plas of in de directe omgeving van de plas. Daarnaast bestaat er de kans op brandoverslag naar gebouwen die in de directe omgeving van het incident zijn gelegen.
 
Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid
De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” van brandweer Nederland.
 
De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019” van brandweer Nederland. Daarnaast heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden haar eigen beleidsdocument ten aanzien van de bluswatervoorziening en bereikbaarheid (Bluswatervoorziening en bereikbaarheid Veiligheidsregio Hollands Midden, versie 1.1, september 2023).
 
Ten aanzien van de bluswaterwinning nabij het plangebied wordt door de Veiligheidsregio aangegeven dat voldoende open water aanwezig, waardoor voor het plangebied, gezien de ligging in het buitengebied, sprake is van een acceptabele situatie ten aanzien van de brandbestrijding.
 
Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico’s voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats van het incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden.
 
Door de Veiligheidsregio wordt aangegeven dat het plangebied vanuit het Regionale dekkingsplan is gelegen in een buurt met de classificatie ‘Categorie 3’ met het overheersende kenmerk ‘Verspreid liggende woningen’ / ‘Verspreid liggende gebouwen voor zelfredzame personen’. De nieuwe ontwikkeling past binnen het profiel van de vastgestelde categorie.
 
De referentiewaarde voor deze categorie is 15 minuten. De daadwerkelijke opkomsttijd ligt hier ruim binnen. Er zijn in het kader van het Dekkingsplan geen aanvullende voorzieningen benodigd, de te verwachten preventieve voorzieningen en opkomsttijd voldoen aan de uitgangspunten van het Dekkingsplan.
 
Bestrijdbaarheid per scenario
Een koude BLEVE is niet te bestrijden omdat de tankwagen meteen explodeert. Gezien de snelle ontwikkeltijd zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding zal daarom gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden. Voor het voorkomen van een warme BLEVE dient een aangestraalde tankwagen of -container tijdig te worden gekoeld en de brandhaard te worden geblust. Hiervoor dient voldoende bluswater nabij de risicobron aanwezig te zijn.
 
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxisch scenario niet relevant. Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
 
In geval van een plasbrand zal de inzet van de brandweer vooral gericht zijn op blussen van de plasbrand en eventuele secundaire branden. Zoals reeds genoemd valt slechts een klein deel van het plangebied is binnen het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen. Bovendien is voor deze weg geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.
 
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
 
Mobiliteit van de aanwezigen
Binnen het plangebied wordt één woning gerealiseerd. Uitgangspunt is dat de aanwezige personen zich bij een eventuele dreigende situatie zelfstandig of met hulp van overige aanwezigen in veiligheid kunnen brengen.
 
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Binnen het invloedsgebied van een BLEVE-scenario is vluchten het uitgangspunt waarbij gerealiseerd dient te worden dat indien daadwerkelijk een BLEVE dreigt, de vluchttijd bijzonder kort is. In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de weg af te richten. Op die manier worden vluchtende personen afgeschermd door de bebouwing binnen het plangebied alsmede de andere aanwezige bebouwing tussen plangebied en de weg.
 
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich buiten bevinden (PGS 3).
 
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Aangezien sprake is van nieuwbouw wordt op grond van de vigerende bouwregelgeving voldoende aandacht geschonken aan de luchtdichtheid van de woning. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden.
 
Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. Op basis van het bestaande wegennet kan haaks op de bron gevlucht worden.
 
Bij een plasbrand komen mensen die zich binnen de plas bevinden te overlijden. Personen die zich buiten de plas maar in de directe omgeving van de plas bevinden, zijn over het algemeen in staat te vluchten. Het advies dat aan personen wordt gegeven in de bouwwerken is ontvluchten aan een zijde die van de plasbrand af gericht is.
 
Bovengenoemde punten ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dienen voor advies te worden voorgelegd aan de regionale Brandweer dan wel de Veiligheidsregio. De aanvullende adviezen van de brandweer of veiligheidsregio dient de gemeente Alphen aan den Rijn mee te wegen in haar besluitvorming.
 
Advies Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft advies uitgebracht ten aanzien van het voorliggende plan.
  • Ten aanzien van de bereikbaarheid voor hulpdiensten is de locatie tot aan het plangebied goed bereikbaar. In de Toelichting is echter niet uitgewerkt hoe hulpdiensten tot nabij de nieuwe woning kunnen komen. In verband met de afstand op eigen terrein (ruim meer dan 40 meter) wordt geadviseerd een nadere uitwerking te laten maken.
  • Ten aanzien van de bluswaterwinning is er nabij het plangebied geen brandkraan aanwezig. Wel is er voldoende open water aanwezig welke ook bruikbaar is voor de offensieve brandbestrijding. Gezien de ligging in het buitengebied is dit een acceptabele situatie.
  • Het plangebied is vanuit het Regionale dekkingsplan gelegen in een buurt met de classificatie ‘Categorie 3’ met het overheersende kenmerk ‘Verspreid liggende woningen’ / ‘Verspreid liggende gebouwen voor zelfredzame personen’. De nieuwe ontwikkeling past binnen het profiel van de vastgestelde categorie. De referentiewaarde voor deze categorie is 15 minuten. De daadwerkelijke opkomsttijd (prognosetijd ligt hier ruim binnen. Er zijn in het kader van het Dekkingsplan geen aanvullende voorzieningen benodigd, de te verwachten preventieve voorzieningen en opkomsttijd voldoen aan de uitgangspunten van het Dekkingsplan.
  • Naast het scenario ‘Gebouwbrand’ zijn er geen andere scenario’s relevant (denk hierbij aan externe veiligheid en overstromingsrisico). De provinciale weg N207/Oostkanaalweg maakt geen deel uit van het Basisnet. Dit betekent dat er een slechts beperkt aantal vervoersbewegingen over deze weg plaats vindt. Daarbij merk ik op dat specifiek voor het plangebied niet van de benoemde risicobronnen (paragraaf 4.5 van de Toelichting) kan worden afgevlucht. Het eenvoudig kunnen afsluiten van de (mechanische) ventilatie bij een gifwolk is reeds in de uitwerking van de Toelichting benoemd.
Bereikbaarheid op eigen terrein
Het betreft een enkele woning aan een doodlopende toegangsweg op eigen terrein. De toegangsweg bestaat uit een verhard pad van minimaal 3,25 meter breed en is geschikt voor voertuigen met een massa van tenminste 15 ton. Daarnaast beschikt de toegangsweg over een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter en heeft de toegangsweg een doeltreffende afwatering. Aan het eind van de toegangsweg, ter plaatse van de woning, is de weg ten minste 4,5 meter breed en is er voldoende plaats voor het opstellen van de diverse voertuigen en het keren van deze voertuigen.
 
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een belemmering voor de beoogde ontwikkeling. 
 
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. De omgeving van het plangebied wordt, gezien de ligging nabij diverse bedrijven en/of instellingen, aangemerkt als een gemengd gebied.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een nieuwe woning aan de Oostkanaalweg naast nr. 10 in Aarlanderveen. Met de beoogde ontwikkeling wordt een milieugevoelige bestemming mogelijk gemaakt. De planlocatie ligt aan het bebouwingslint van de Oostkanaalweg met verschillende functies in de omgeving, zoals wonen en (agrarische) bedrijvigheid. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan het de omgeving van het plangebied daarmee aangemerkt worden als een 'gemengd gebied'. De richtafstanden worden hierdoor verlaagd met één afstandstap. Om te bepalen welke bedrijven er in de omgeving van het plangebied zijn gevestigd is gebruik gemaakt van de inventarisatiekaart bij het geldende bestemmingsplan. Op deze kaart zijn geen milieucategorieën opgenomen voor de bedrijfsbestemmingen. Daarnaast zijn ook in de regels van het bestemmingsplan geen milieucategorieën opgenomen voor de diverse bedrijven. De volgende bedrijven en milieubelastende activiteiten zijn gevestigd rondom het plangebied.
 
Oostkanaalweg 9
Ten zuiden van het plangebied is een bedrijf gevestigd dat op de inventarisatiekaart de aanduiding opslag heeft. In de regel zijn opslaggebouwen aan te merken als categorie 2 bedrijven, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 10 m geldt. De afstand van het plangebied tot aan deze bedrijvigheid is minimaal 45 m. Zodoende wordt er ruim voldaan aan de richtafstand en is er geen hinder te verwachten ten aanzien van dit bedrijf en dat er sprake is van goed woon- en leefklimaat.
 
Oostkanaalweg 8 
Ten zuiden van het plangebied zijn verschillende agrarische bedrijven gevestigd, het betreft kwekerijen. De nieuwe woning wordt op circa 50 m afstand van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf gerealiseerd. Er vindt op dit moment geen vollegrondsteelt plaats, waardoor aangenomen kan worden dat er geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Wel staan er diverse kassen op deze percelen, die mogelijk voor lichthinder kunnen zorgen. Gezien de beoogde ligging van de nieuwe woningen ten opzichte van deze kassen en overige bebouwing die daar tussen is gelegen kan verwacht worden dat lichthinder geen grote invloed heeft op de nieuwe woning. Tevens dienen de aanwezige bedrijven (kwekerijen), op dit moment al rekening te houden met de aanwezige woningen in de omgeving. De nieuwe woning zal deze bedrijven dan ook niet beperken in hun bedrijfsvoering.
 
Ten oosten van Grote Wetering zijn ook agrarische gronden gelegen, de dichtstbijzijnde gronden zijn in gebruik als grasland en zijn op ten minsten 50 m afstand van het plangebied gelegen. Op grotere afstand, circa 150 m, worden wel gewassen geteeld waarbij mogelijk gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Gezien de grote afstand zijn negatieve effecten ten aanzien van het plangebied echter uitgesloten. 
  
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de realisatie van een nieuwe woning op het perceel aan de Oostkanaalweg 10 te Aarlanderveen.
 
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij: 
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden. 
Maar ook aan: 
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak. 
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Met het voorliggende plan wordt één vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd met een oppervlakte van circa 270 m². Daarnaast wordt er verharding aangelegd in de vorm van parkeerplaatsen, een inrit en overige erfverharding. In landelijk gebied is conform de eisen van het hoogheemraadschap van Rijnland bij een toename aan verharding van meer dan 500 m² compensatie vereist in de vorm van nieuw open water. Onderstaande tabel toont het verschil aan verharding van de bestaande situatie ten opzichte van de nieuwe situatie.
 
Bestaand 
Bebouwing0,00
Verharding557,09
Totaal557,09
  
Nieuw 
Bebouwing268,23
Verharding668,51
Totaal936,74
  
Toename verhard oppervlak379,65
 
De toename aan verharding zal door het voorliggende plan niet meer dan 500 m² bedragen, waarmee watercompensatie niet nodig is.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater gescheiden afgevoerd wordt en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het gescheiden afvoeren van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Voor de woning geldt dat het hemelwater gescheiden afgevoerd wordt en het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel ter plaatse van de Oostkanaalweg 10. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland.
 
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen of in de nabijheid van een regionale waterkering ligt. Er zijn dan ook geen negatieve effecten van het voorliggende plan op waterkeringen.
 
Duurzaamheid
In het kader van duurzaamheid is initaitefnemer voornemens om regenwater op te vangen en in de droge perioden te gebruiken voor de beregening van de beplanting. Daarnaast zal het overtollige water worden afgevoerd naar de aangrenzende sloten. Ook in periode met veel regenval kan het water naar de sloten worden afgevoerd zonder dat dit zal leiden tot wateroverlast in het plangebied. Wat betreft doorgte is de grondwaterstand in het plangebied hoog genoeg dat het niet te verwachten is dat dit zal leiden tot problemen als verdroging in het plangebied.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Cultureel erfgoed
4.8.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft op 27 januari het paraplubestemmingsplan Cultuurhistorie vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de cultuurhistorisch waardevolle elementen uit de Cultuurhistorische Waardenkaart opgenomen. Deze waardevolle elementen zijn gewaardeerd in een drietal waarderingsklassen:
  1. zeer hoge waarde of monumentwaarde;
  2. hoge waarde of beeldbepalende waarde;
  3. gemiddelde waarden of beeldondersteunende waarden.
Vervolgens zijn de elementen voorzien van een bijbehorend beschermingsregime, te weten:
  • dubbelbestemmingen Bouwwerken;
  • dubbelbestemming Ensembles;
  • dubbelbestemming Werk(zaamheden).
Deze dubbelbestemmingen zijn op de verbeelding weergegeven en de bijbehorende regels bieden bescherming voor de waardevolle elementen. Op deze wijze is het bij een ontwikkeling op een bepaald perceel direct zichtbaar (op de verbeelding) of hier sprake is van een dubbelbestemming met bijbehorende beschermingsregels en dus een cultuurhistorisch waardevol element.
 
In het parapluplan heeft het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie – Uitvoeren werk(zaamheden)’. Deze bestemming houdt in dat specifieke waarden van de cultuurhistorische waardevolle objecten met en zeer hoge, hoge of gemiddelde cultuurhistorische waardering behouden, versterkt en beschermd dienen te worden. Hieronder worden o.a. verstaan de landschappelijke verkavelingen en patronen, waterstaatkundige structuren, elementen en objecten, infrastructurele elementen, patronen en objecten en opgaand groen. Uit de cultuurhistorische waardenkaart, onderdeel landschap, blijkt dat de drooggemaakte polder aan de westzijde van Aarlanderveen een zeer hoge waarde heeft. Behoudens de aanleg van de Nieuwkoopseweg betreft dit een zeer gaaf bewaard gebleven droogmakerij, waarbij vooral de molenviergang opvalt.
 
Het voorliggende plan maakt een nieuwe vrijstaande woning mogelijk die landschappelijk ingepast wordt, zoals ook te zien is op de inrichtingstekening in bijlagen bij toelichting bijlage 6. Daarbij worden de landschappelijke verkaveling en patronen, waterstaatkundige sturcturen, elementen en objecten, infrastructurele elementen, patronen en objecten en opgaand groen niet aangetast.
 
Daarnaast zijn binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
In het bestemmingsplan ‘Parapluplan Archeologie’ heeft het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’. Archeologisch onderzoek is niet vereist bij bodemingrepen niet dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld en over een totale oppervlakte kleiner dan 1.000 m². Met het voorliggende initiatief worden deze normen niet overschreden, een archeologisch onderzoek is daarom niet vereist.
 
Geconcludeerd kan worden dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Indien tijdens de graafwerkzaamheden toevalsvondsten worden aangetroffen, dient dit gemeld te worden bij het bevoegd gezag. Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor het beoogde initiatief.
 
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de  Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de  tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ een vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van een nieuwe woning en de herinrichting van het plangebied mogelijk. Het is mogelijk dat er met het voorliggende plan gevolgen zijn voor beschermde flora en fauna en beschermde gebieden. Om deze reden is er een ecologische quickscan uitgevoerd door Natuurbank Overijssel (kenmerk: 5054 versie 1.0, d.d. 15-06-2023, aangevuld op 08-11-2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
 
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied en mogelijk nestelen er vogels in de platanen. Amfibieën en grondgebonden zoogdieren bezetten geen vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats in het plangebied. Vleermuizen bezetten ook geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het onderzoeksgebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
 
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de platanen worden gekapt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten. De niet-bewoonde ooievaarspaal wordt verplaatst naar een locatie op grotere afstand van de nieuw te bouwen woning. Deze verplaatsing wordt buiten de voortplantingsperiode van ooievaars uitgevoerd om te voorkomen dat een mogelijk bezet nest wordt verstoord tijdens de werkzaamheden.
 
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de voorkomende soorten deels af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties. Tevens dienen de werkzaamheden afgestemd te worden op de voortplantingsperiode van vogels.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Zuid-Holland. Echter, gelet op de aard van de (planologische) wijzigingen en de afstand tot Natura 2000-gebied, dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden middels een AERIUS-berekening. Een toename van de stikstofdepositie ten gevolge van een projectontwikkeling kan immers een negatief effect sorteren op kwetsbare en gevoelige habitattypen. Om het effect op beschermde Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5).
 
Met de berekening voor de gebruiksfase is de toekomstige situatie in beeld gebracht. Met betrekking tot wegverkeer wordt uitgegaan van een totale verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen in licht verkeer en 0,02 voertuigbewegingen in zwaar verkeer per etmaal. De nieuwe woning wordt gasloos uitgevoerd en is dan ook niet meegenomen in de berekening. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van NOx emissie van <1 kg/j en een NH3 emissie van <1 kg/j. Uit de berekening blijkt dat er in de nieuwe situatie geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn.
 
De berekening van de bouwfase is uitgevoerd op basis van de uitstoot van de mobiele werktuigen en voertuigbewegingen die tijdens de bouwfase plaatsvinden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er in totaal sprake is van NOx emissie van 23,3 kg/j en een NH3 emissie van 1,0 kg/j. Uit de berekening blijkt dat er in de nieuwe situatie geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn.
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Met het oog op de Wet natuurbescherming (Wnb) is het plan derhalve uitvoerbaar.
 
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Niet gesprongen explosieven
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks conventionele explosieven gevonden. Onder Conventionele Explosieven wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Voorheen werden CE ook wel aangeduid als Niet Gesprongen Explosieven. Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen.
 
Planspecifiek
Om te onderzoeken of niet gesprongen explosieven op de locatie van het plangebied relevant zijn is er gekeken wat er bekend is over de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in Aarlanderveen en omgeving. Hiervoor is gekeken naar de VEO Bommenkaart die raadpleegbaar is op https://www.explosievenopsporing.nl/veo-bommenkaart/. Daarop is te zien dat voor het plangebied er een vooronderzoek is uitgevoerd door Saricon.
 
Uit dit onderzoek is gebleken dat het plangebied onverdacht is op ontplofbare oorlogsresten. Het is dan ook niet noodzakelijk om aanvullend onderzoek uit te voeren naar ontplofbare oorlogsresten. Als men bij graafwerk toch stuit op een verdacht object, zijn alsnog passende maatregelen nodig.
 
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt daarmee geen belemmering voor het voorliggende plan.
 
4.11 Verkeer en parkeren
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Om de toename aan verkeersbewegingen te berekenen wordt beschouwd wat er mogelijk wordt gemaakt met het herziene bestemmingsplan. Volgens de Nota parkeernormen en voorzieningen 2020 van de gemeente Alpen aan den Rijn behoort het plangebied tot de categorieën 'buitengebied' en 'weinig stedelijk'. In de navolgende tabel wordt de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie weergegeven.
 
Soort woningAantal woningenVerkeersbewegingenTotaal
koop, huis, vrijstaand
18,28,2
Totaal  8,2
  
De totale verkeersgeneratie van de nieuwe woning bedraagt 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. De woning wordt ontsloten via een reeds bestaande eigen in- en uitrit op de Oostkanaalweg, vanwaar uit de rotonde op Provincialeweg N207/N460 bereikt kan worden. Gelet op de beperkte toename aan verkeer kan gesteld worden dat de bestaande verkeersstructuur deze toename kan opvangen.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Nota parkeernormen en voorzieningen 2020 Alphen aan den Rijn
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft haar parkeernormen vastgelegd in de Nota parkeernormen en voorzieningen 2020. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan dit beleid.
 
Planspecifiek
Volgens de Nota parkeernormen en voorzieningen 2020 van de gemeente Alpen aan den Rijn behoort het plangebied tot de categorieën 'buitengebied' en 'weinig stedelijk'. In de navolgende tabel wordt de parkeernorm in de nieuwe situatie weergegeven.
 
Soort woningAantal woningenParkeernormTotaal
opp gbo > 16012,02,0
Totaal  2,0
 
Volgens de nota parkeernormen zijn er 2 parkeerplaatsen nodig voor de beoogde nieuwe woningen. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in dit aantal parkeerplaatsen.
 
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
 
4.12 Duurzaamheid
Zowel de rijksoverheid als de gemeente Alphen aan den Rijn heeft de ambitie om in 2050 vrij te zijn van fossiele brandstoffen en energie- en klimaatneutraal te zijn. In het actieprogramma 2017 – 2020 “Doorbraakplan voor een duurzaam Alphen op weg naar 2050; een groene stad met lef!” zijn de ambities nader uitgewerkt in concrete tussendoelen:
  • In 2020 wekt Alphen aan de Rijn 14% van zijn energieverbruik duurzaam op (een verdubbeling ten opzichte van 2014);
  • In 2020 heeft Alphen 50% meer aansluitingen met zonne-energie t.o.v. 2016;
  • Vanaf 2018 is nieuwbouw aardgasloos, energieneutraal en afgestemd op de omgeving;
  • Om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen streeft Alphen aan den Rijn naar een verbeterde opvang en afvoer van regenwater en het dempen van hittestress, onder andere door groene daken en groene gevels;
  • Voor de transitie naar een circulaire economie streeft Alphen ernaar in 2025 50% van de grondstoffen circulair in te zetten en in bouwprojecten meer hergebruikte materialen in te zetten, waaronder circulair beton.
Sinds 1 juli 2018 de wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) in werking is getreden, worden nieuwe kleinverbruikers (zoals woningen) in principe niet meer aangesloten op het aardgasnet. Vanaf 1 januari 2021 is de scherpere energieprestatienorm van “Bijna energieneutraal gebouwd” ofwel de BENG-norm van kracht.
 
Alphen aan den Rijn heeft het Energieakkoord Holland Rijnland 2017 – 2025 en het convenant Regionale energiestrategie 2018 – 2025 Midden-Holland ondertekend. Beide regio’s streven naar een energieneutraal, klimaatbestendige en fossiele energie vrije regio, waarin ruimte is gereserveerd voor het opwekken van duurzame energie.
 
Voorts heeft de gemeente het 'Convenant klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland' ondertekend. Daarin wordt het belang van klimaatadaptief bouwen benadrukt en om daarin gezamenlijk op te trekken om te leren en te versnellen. Gestreefd wordt naar minder wateroverlast, meer biodiversiteit, minder hittestress, minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan, minder bodemdaling en minder nadelige gevolgen ervan dan er voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling van het woningbouwplan was. Vanuit de provincie zijn voorbeelden voor werkmethoden en bestekken beschikbaar.
 
Bij het maken van een nadere invulling voor duurzaamheid in nieuwbouwprojecten maakt de gemeente Alphen aan den Rijn gebruik van het instrument GPR Gebouw. Samenwerkingspartners van de gemeente kunnen ondersteuning vanuit de gemeente krijgen bij de toepassing van dit instrument.
 
Woonvisie 2021-2025
In de woonvisie wordt in thema 4 de ambitie tot verduurzaming uiteengezet. In 2050 moet Alphen aan den Rijn CO2 neutraal zijn. Om dit te bereiken wil de gemeente investeren in energiebesparing en klimaatadaptie in gebouwen, woningen en de rest van de gebouwde omgeving (straten, pleinen etc.). Ook moet de warmtevoorziening van gebouwen zelf worden verduurzaamd. Hierbij wil de gemeente bijvoorbeeld kijken naar alternatieve bronnen. Er worden vier richtingen en opgaven onderscheiden die kunnen bijdragen aan de verduurzaming. Tot slot is een uitvoeringsagenda opgesteld om deze opgaven te realiseren.
 
Duurzaamheidsprogramma 2021-2030
Het duurzaamheidsprogramma 2021-2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma is op 25 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente. De ambitie van de gemeente Alphen aan den Rijn is om in 2050 fossiele brandstofvrij en energie- en CO2-neutraal”. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma zijn de ambities uitgewerkt:
  • Gebruik of opwek van 20% hernieuwbare energie in 2030, onder andere door meer zonnepanelen;
  • Energieneutrale en aardgasloze nieuwbouw;
  • Het bevorderen van emissieloos vervoer;
  • Het bevorderen van circulair bouwen en van het gebruik van circulaire materialen.
Planspecifiek
Om te voldoen aan de gemeentelijke en landelijke duurzaamheidsambities zal de nieuwe woning voldoen aan de BENG-normen, waarbij het streven is om een volledig duurzame woning te realiseren. Zowel op het gebied van energie neutraal zijn als het gebruik van duurzame materialen.
 
Gesteld kan worden dat er voldoende aandacht is voor duurzaam bouwen en klimaat. Tevens worden de genoemde ambities verder uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.4 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
 
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Agrarisch met waarden - landschap 3 (Kortsteekterweg)
De gronden zijn bestemd voor weidebouw, melkveehouderij en het behoud en de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Daarnaast is in dit plan specifiek de functie wonen mogelijk gemaakt. De bouwmogelijkheden voor een woning zijn als volgt: de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 6 en 10 m, de dakhelling van de woning ligt tussen de 15 en 65 graden. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³ en per bouwvlak is slechts één woning toegestaan.
 
Waarde - Archeologie 4
Deze gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor doeleinden ter behoud en bescherming van de archeologische waarden.
 
Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)
Conform het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' is ter bescherming van het cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - Uitvoeren werk(zaamheden)' opgenomen.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen aan de initiatiefnemer worden doorbelast. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de ontwikkeling verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit initiatief zal met het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Alphen aan den Rijn worden geregeld. Hierin zal opgenomen worden dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen, kan in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
De direct naast gelegen woning Oostkanaalweg 10 is de woning van initiatiefnemer. Initiatiefnemer is bij de eigenaren van de woningen aan de Oostkanaalweg 9 en 8 langs geweest om het voorgenomen plan toe te lichten. Beiden hebben positief gereageerd op het voorgenomen plan en zijn benieuwd naar de verdere uitwerking. Zij hebben daarom gevraagd of initiatiefnemer hen op de hoogte wil houden van het vervolg.
 
7.1 Vooroverleg
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van het wettelijk vooroverleg opgenomen.
 
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.