1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie aan de Dorpsstraat 30, 32, 34 en 38 te Aarlanderveen te herontwikkelen. Hierbij worden de woningen en de jeugdhaven aan de Dorpsstraat 32 en 34 gesloopt. Hiervoor in de plaats worden twee gebouwen met woningen gerealiseerd, bestaande uit vier eengezinswoningen en vier appartementen. Aan de kerk in het dorpscentrum wordt een nieuwe jeugdhaven gebouwd met als belangrijkste functie een multifunctionele ontmoetingsruimte.
Het voorgenomen initiatief is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Woondoeleinden' en 'Maatschappelijke doeleinden' van het bestemmingsplan 'Aarlanderveen', waarnaar in de geldende beheersverordening 'Aarlanderveen 2018' wordt verwezen. Om de beoogde ontwikkeling van de woningen en de nieuwe jeugdhaven bij de kerk juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op de locatie aan de Dorpsstraat 30, 32, 34 en 38 te Aarlanderveen. De planlocatie ligt in het dorpscentrum van Aarlanderveen, nabij de kerk van de Nederlands Hervormde Gemeente Aarlanderveen. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Aarlanderveen, sectie A, percelen 2636, 2637, 3023 (deels), 3158, 3167 (deels) en 3482 (deels).
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt de beheersverordening 'Aarlanderveen 2018', vastgesteld op 12 juli 2018 door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn. In deze beheersverordening wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Aarlanderveen', vastgesteld door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn op 27 november 2008.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan 'Aarlanderveen'.
Uitsnede bestemmingsplan 'Aarlanderveen', plangebied rood omkaderd
Volgens het bestemmingsplan 'Aarlanderveen' beschikken de gronden van het plangebied over de bestemmingen 'Woondoeleinden' en 'Maatschappelijke doeleinden'. De gronden aangewezen voor 'Woondoeleinden' zijn bestemd voor wonen met bijbehorende voorzieningen, waaronder het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep. Het meest westelijke gebouw met de bestemming 'Woondoeleinden' beschikt over de aanduiding 'maatschappelijke doeleinden'. Deze gronden zijn naast wonen mede bestemd voor maatschappelijke doeleinden. De maximale goothoogte is aangeduid met 'B' en bedraagt 4 m.
De voor 'Maatschappelijke doeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van verenigingsleven, cultuur, volksgezondheid, opvoeding, religie, kinderopvang, ruimten ten behoeve van therapie, ontspanning, kantoren, educatie en werkplaatsen met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Tevens beschikken de gronden van de kerk over de aanduiding 'religie', waar een instelling met religieuze achtergrond is toegestaan. De maximale goothoogte is op de verbeelding aangeduid met 'D' en bedraagt 8 m. Daarnaast is het kerkgebouw voorzien van de aanduiding 'monument'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de karakteristieke of cultuurhistorische waarde van het bouwwerk.
Voor het gehele plangebied geldt het 'Parapluplan Archeologie', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn op 28 maart 2019. Uit het 'Parapluplan Archeologie' blijkt dat de gronden van het plangebied beschikken over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Ook geldt het 'Parapluplan Parkeren', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Alphen aan den Rijn op 21 september 2017.
Het realiseren van de vier appartementen, vier eengezinswoningen en de nieuwe jeugdhaven is in strijd met de vigerende beheersverordening 'Aarlanderveen 2018'. Om het beoogde initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie van het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de op het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit de tuin van de woning aan de Dorpsstraat 30, twee woningen aan de Dorpsstraat 32 en 34, een jeugdhaven en de kerk van de Nederlands Hervormde Gemeente Aarlanderveen, gelegen in het dorpscentrum van Aarlanderveen. De navolgende afbeelding toont een situatietekening van de huidige situatie.
Situatietekening huidige situatie (bron: Teken- en adviesbureau J. M. Zevenhoven)
De jeugdhaven is een multifunctionele ontmoetingsruimte. Echter voldoet de jeugdhaven niet meer aan de huidige eisen en die van de toekomst. Tegen de jeugdhaven staan twee-onder-een-kapwoningen die in een matige tot slechte staat verkeren. De navolgende afbeelding toont een impressie van de twee woningen in de huidige situatie.
Impressie van de woningen (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
De kerk in het zuiden van het plangebied betreft een rijksmonument, die gebouwd is in 1905. Met een hek wordt de kerk omheind. De voorzijde van de kerk is georiënteerd op Dorpsstraat met daartussen een zestal bomen (paardenkastanje). Het terrein rond de rijksmonumentale kerk bestaat voornamelijk uit grind met enkele bloembakken, struiken en bomen. De navolgende afbeelding toont een impressie van de kerk.
Impressie van de kerk (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
De kern Aarlanderveen bestaat uit dorpslint van de Dorpsstraat en verlengde daarvan (Noordeinde en Zuideinde). In het dorpscentrum, nabij het plangebied, heeft het dorpslint vertakkingen. Doordat het plangebied in het dorpscentrum van Aarlanderveen ligt, zijn er in de omgeving verschillende functies aanwezig. Het grootste deel bestaat uit woningen, maar er zijn ook horeca en maatschappelijke functies te vinden. Achter de lintbebouwing bevinden zich voornamelijk agrarische gronden.
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden de twee-onder-een-kapwoningen en de jeugdhaven aan de Dorpsstraat 32 en 34 gesloopt en wordt een groot deel van de tuin van Dorpsstraat 30 bouwrijp gemaakt. Op deze plaats worden twee woonblokken met in totaal acht woningen gerealiseerd. Hiervoor is een beeldkwaliteitsplan (Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven, 25 maart 2021, zie
bijlagen bij toelichting 1) opgesteld.
Het westelijke woonblok betreft vier eengezinswoningen, bestaande uit twee hoekwoningen en twee tussenwoningen. De eengezinswoningen beschikken allen over een achtertuin en een berging aan de noordzijde, achter de woning aan de Dorpsstraat 30.
Het oostelijke woonblok bestaat uit vier appartementen, waarvan twee gelijkvloerse appartementen met inpandige berging op de begane grond. Daarnaast worden er op de eerste en tweede verdieping van het gebouw twee maisonnettes gerealiseerd. De twee maisonnettes hebben elk een externe berging op de begane grond en een balkon op de eerste verdieping.
De navolgende afbeeldingen tonen het straatbeeld vanaf het kerkplein en een plattegrond van de begane grond van de woningen.
Ontwerp straatbeeld nieuwe woningen vanaf het kerkplein (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
Ontwerp plattegrond nieuwe woningen (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
Naast de acht woningen bestaat het plan uit een nieuwe jeugdhaven. De nieuwe jeugdhaven wordt direct naast de rijksmonumentale kerk gesitueerd. De jeugdhaven is door middel van een transparante toegangshal verbonden met de kerk. De hoofdfunctie van het gebouw is een multifunctionele ontmoetingsruimte. Aan de hoofdruimte grenzen een keuken, berging en toiletten.
De navolgende afbeelding toont de plattegrond van de bestaande kerk en de nieuwe jeugdhaven.
Ontwerp plattegrond bestaande kerk en nieuwe jeugdhaven (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
De nieuwe jeugdhaven wordt grotendeels transparant uitgevoerd. Materialen uit de naastgelegen kerk, zoals de trappen met hardsteen treden, de dakranden van koper en grote kozijnen met slanke detaillering worden op een nieuwe manier toegepast in de nieuwe jeugdhaven. De blokvorm waar de keuken, het toilet en de berging gesitueerd zijn, wordt uitgevoerd met een gevelbekleding bestaande uit horizontale houten latten.
De navolgende afbeelding toont een impressie van de kerk met de nieuwe jeugdhaven.
Impressie nieuwe jeugdhaven (bron: Teken- en adviesbureau J. M. Zevenhoven)
De navolgende afbeelding toont een situatietekening van het plangebied in de nieuwe situatie.
Situatietekening nieuwe situatie (bron: Teken- en adviesbureau J. M. Zevenhoven)
2.3 Cultuuurhistorische en stedenbouwkundige inpassing
Aarlanderveen is een dorp met een hoge cultuurhistorische kwaliteit. Aarlanderveen is dan ook door de provincie aangewezen als kroonjuweel cultureel erfgoed en is ook opgenomen op de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart als waardevol stedenbouwkundig ensemble. Het planvoornemen (zie
toelichting paragraaf 2.2) past binnen de cultuurhistorische kwaliteiten die Aarlanderveen waardevol maken.
Cultuurhistorische en stedenbouwkundige kenmerken en kwaliteiten van de locatie en de omgeving
Aarlanderveen
Het gebied van de molenviergang Aarlanderveen is een karakteristiek voorbeeld van een lintdorp op oude bovenlanden, omgeven door droogmakerijen. Het hoogteverschil hiertussen is markant: op sommige plekken ligt de polder meer dan vijf meter beneden NAP. Het cultuurhistorisch waardevolle lintdorp Aarlanderveen, een oorspronkelijk in het midden van het veengebied aangelegde ontginningsas, bleef gespaard toen het omringende veen werd vergraven. De lintbebouwing van Aarlanderveen ontwikkelde zich langs de lange ontginningsas Noordeinde-Dorpsstraat-Zuideinde. De aanvankelijk voornamelijk agrarische bebouwing verdichtte zich pas vanaf omstreeks 1900 met de bouw van nieuwe boerderijen, arbeiders- en middenstandswoningen, huizen voor notabelen en het vernieuwde complex rond de RK-kerk. Rond de Hervormde kerk aan de Dorpsstraat was al eerder een vrij dichte bebouwing ontstaan op smalle, diepe kavels. Hier bevonden zich ook enkele dorpswinkels. Pas na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde zich een kleine uitbreidingswijk ten zuiden van het inmiddels gesloten station (Jacob van Damstraat-Van der Leeplein-Kerkvaartsweg), een buurtje met geschakelde eengezinswoningen in een eenvoudige verkaveling.
De cultuurhistorische kwaliteit van het dorp betreft vooral het polderlint als bewaard gebleven structuur in een open droogmakerijenlandschap. Naast behoud van die structuur als geheel is het van belang dat ontwikkelingen zich voegen naar de bestaande kenmerken van het lint. Het lint kenmerkt zicht door hoofdzakelijk aaneengesloten of dicht op elkaar staande bebouwing van één en af en toe twee bouwlagen met een kap. Korrelgrootte, kapvorm, goot- en nokhoogte, rooilijn en/of kaprichting wisselen per pand van elkaar. Het bebouwingsbeeld is hierdoor zeer gevarieerd. Dit geldt voor het lint als geheel. Het lint kent een doorkruising met de N231. De Stationsstraat is een haakse as ontwikkeld door de aanleg van een treinstation in 1915.
Locatie en omgeving
De omgeving van de planlocatie vormt binnen het lint een bijzonder ensemble. Het is het kerngebied van de ontginning van het dorp. De bebouwing staat hier het dichtst op elkaar, de kavels zijn smal en diep en het gebied herbergt voorzieningen die van belang zijn voor het dorp als geheel. De locatie zelf neemt een bijzondere positie in binnen het lint doordat het lint rond de locatie wordt doorsneden door twee haakse structuren; de Stationsweg en de N231. Daarnaast zorgt de invulling van de locatie met een kerk en bijbehorend plein ervoor dat de locatie geen onderdeel is van de klassieke lintbebouwing maar juist een bijzonder en afwijkend gebiedje hierbinnen dat een plek als dorpshart vormt.
De kerk met bijbehorende pleinruimte onderbreekt het aaneengesloten bebouwingsbeeld aansluitend op de hoek van Dorpsstraat en Stationsweg. De kerk staat terugliggend ten opzichte van de lintbebouwing op een voet van halfverharding en groen die omheind is met een gebogen hekwerk. De ruimte tussen deze voet en het lint wordt begeleid met zes grote paardenkastanjes. De kerk is met de voorzijde naar het lint gericht en is een rijksmonument uit 1905. Het uiterlijk van deze kruiskerk in nieuw-historiserende bouwstijl cultuurhistorisch waardevol en neemt de kerk een beeldbepalende positie in binnen het lint. Ten slotte zijn het verzetsmonument aan de voorzijde van de kerk en de priesterzerk aan de zuidzijde bijzonder elementen op het plein.
Inpassing planvoornemen
De appartementen en woningen zijn gesitueerd op een langgerekt, smal en diep kavel en vervangen de bestaande lintbebouwing op dat perceel. Ze sluiten daarmee aan op de bestaande structuur aan het lint en behouden daarmee de huidige ruimtelijke situatie. Het voorste deel van de bebouwing staat los van het achterste deel, waardoor het als individueel element aan het lint herkenbaar is en aansluit op de korrelgrootte van de lintbouwing. De bouwmassa van het voorste deel bedraagt twee lagen met een schilddak en voegt zich goed naar de schaal en het gevarieerde karakter van de bebouwing aan de Dorpsstraat. Het achterste deel heeft een bouwmassa van twee lagen met een zadeldak. Door het langgerekte karakter ontstaat er een wand die de pleinruimte versterkt en met zijn bouwmassa goed aansluit op het achterliggende pand op nummer 36.
De aanbouw aan de kerk heeft een bouwhoogte van één bouwlaag en staat los van kerk door een transparante vormgeving van het schakelstuk. De voorzijde van de aanbouw is eveneens transparant uitgevoerd en verder is er met het gebruik van rood koper, hardsteen en rode baksteen aansluiting gezocht bij de kerk. Door de materiaalkeuze, de slanke detaillering en de beperkte bouwmassa is de aanbouw duidelijk ondergeschikt aan de kerk en blijft de kerk het beeldbepalende element aan het plein. Door de terugliggende positie achter het verzetsmonument is de aanbouw ook ondergeschikt aan de aanwezige lintbebebouwing. Door de situering van de aanbouw aan de noordzijde blijft de ruimte rond de monumentale priesterzerk onaangetast. Daarnaast zorgt de situering van de aanbouw er voor dat de kenmerkende hoge ramen van de kerk zichtbaar blijven vanaf de Dorpsstraat en wordt de bestaande achterdeur de nieuwe verbindingsdeur, zodat bouwkundige aanpassingen aan de kerk beperkt blijven. Ten slotte staat de aanbouw op ruime afstand van het verzetsmonument en wordt dit monument door groen ingekapseld. Het monument blijf dan ook als zelfstandig object op het plein herkenbaar. Zodoende zorgt de aanbouw voor een passend beeld aan het lint en het plein en kan er een jeugdhaven gerealiseerd worden zonder dat er ingrijpende aanpassingen aan het monumentale interieur van de kerk plaats hoeven te vinden.
Voor de wijziging (aanbouw) aan het beschermde rijksmonument is in het voortraject in verschillende stadia preadvies uitgebracht door de Centrale Erfgoedcommissie van Dorp, Stad en Land. Deze commissie acteert namens de gemeente als monumentencommissie conform de Erfgoedwet. De aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de aanbouw zal in het vervolg voor advies worden voorgelegd aan deze commissie, waarin de afgegeven preadviezen worden meegenomen. Tevens zal met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) worden besproken of de aanvraag binnen de ministeriële adviesplicht valt. Indien deze adviesplicht geldt, dan zal de aanvraag ook voor advies worden voorgelegd aan de RCE.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Aangezien de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt er ingegaan op het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) en in
toelichting paragraaf 3.1.4 wordt er ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 en 1 juli 2014 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:
- het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
- zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).
Planspecifiek
Zoals op onderstaande afbeelding af te lezen is, ligt de projectlocatie in de zone van het beperkingengebied van het LIB met de aanduiding nummer 5.
Uitsnede beperkingengebied bebouwing LIB (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied ligt in zone 5 van het beperkingengebied, zoals genoemd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB). Artikel 2.2.1d van het LIB geeft daarbij aan dat op de gronden die aangewezen zijn met zone 5 geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. Echter is het plangebied gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
Externe veiligheid
Daarnaast moet op grond van artikel 2.2.1d van het LIB gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Voor de onderbouwing van mogelijk gevaar kan gebruikt worden gemaakt van het 'Stappenplan LIB5 voor externe veiligheid', dat is opgesteld in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Deze stappen zijn als volgt:
- Er wordt bepaald of een aanvraag omgevingsvergunning of een initiatief past binnen het bestemmingsplan en welke overige wet- en regelgeving van toepassing is.
- Er wordt geïnventariseerd welke elementen een rol spelen voor het desbetreffende initiatief.
- Er wordt beoordeeld of overleg met de veiligheidsregio noodzakelijk is.
- Deze stap heeft als resultaat een concrete tekst die in de onderbouwing van de omgevingsvergunning dan wel in de plantoelichting wordt opgenomen om aan de motiveringsplicht te voldoen.
Ad 1)
Uit de voorliggende paragraaf en de overige paragrafen van deze toelichting volgt dat het initiatief niet past binnen het bestemmingsplan, in LIB 5 ligt en in overeenstemming is met overige wet- en regelgeving.
Ad 2)
Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Bij het voorgenomen plan neemt de intensiteit van het ruimtegebruik nauwelijks toe. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan. In en nabij het plangebied ontbreken deze objecten. De kans op een vliegtuigongeval nabij het plangebied is zeer klein. Deze kans is in ieder geval kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten de zone 3 van het beperkingengebied. Een kans van 1 op de 1 miljoen per jaar is dusdanig gering dat het risico aanvaardbaar wordt geacht.
Om de risico's bij een vliegtuigongeval zo laag mogelijk te houden kunnen maatregelen ten behoeve van de bestrijdbaarheid van de gevolgen, zoals het verbeteren van vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten, en de zelfredzaamheid van personen, zoals voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen, getroffen worden. Het plangebied is goed te ontvluchten en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het uitgangspunt voor de beoogde woningen is dat bewoners zichzelf en anderen goed kunnen redden. Er worden geen functies voorzien voor personen met een minder fysieke gesteldheid, die daardoor een beperkte zelfredzaamheid hebben. Verder is het advies aan personen om bij een vliegtuigongeval niet te gaan kijken, afstand te houden bij brand vanwege hitte, giftige rook en mogelijk vrijkomende gevaarlijke stoffen en 112 te bellen.
Ad 3)
De Veiligheidsregio Hollands Midden zal in het kader van het vooroverleg een advies uitbrengen.
Ad 4)
Aan de motivering van stap 4 liggen de volgende overwegingen ten grondslag:
- Vergelijking met andere risico's en risicoprofiel: zoals bovenstaand is toegelicht is de waarschijnlijkheid van een vliegtuigongeval zeer beperkt. Vergeleken met andere risicobronnen, zoals reguliere branden, verkeersongevallen en wateroverlast, is het risico zeer laag. Met het voorgenomen plan verbetert de ruimtelijke kwaliteit. In de toekomstige situatie wordt meer levendigheid verwacht, wat een positief effect op de sociale veiligheid heeft. Er wordt geadviseerd het risico op een vliegtuigongeval, vergeleken met andere risico's en rekening houdend met de positieve uitwerking van het plan, aanvaardbaar te achten.
- Beschrijving van de maatregelen, zelfredzaamheid en vluchtroutes: de locatie is bereikbaar voor hulpdiensten vanaf de noordzijde (Nieuwkoopseweg (N231) en Dorpsstraat), de westzijde (Stationsweg) en de zuidzijde (Dorpsstraat). De initiatiefnemer zal de toekomstige bewoners van de beoogde woningen informeren over de risico's en over hoe zij moeten handelen bij vliegtuigongeval. De vluchtroutes bevinden zich in drie windrichtingen. Circa 50 m ten westen van het plangebied is open water aanwezig dat gebruikt kan worden voor de bluswatervoorziening. Het beoogde plan zal voldoen aan de veiligheidseisen die volgen uit het Bouwbesluit 2012 en eventueel het advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden.
Geluid
Er dient vermeld te worden dat sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn hebben de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Er moet blijken dat de initiatiefnemer zich realiseert dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Initiatiefnemer zal de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen hierover tijdig en juist informeren. Deze informatievoorziening kan vastgelegd worden in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Alphen aan den Rijn en de initiatiefnemer. De initiatiefnemer kan de informatievoorzieningen met een kettingbeding vastleggen in de koopovereenkomst tussen de initiatiefnemer en de toekomstige bewoners.
3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De voorgenomen herontwikkeling maakt acht woningen mogelijk, wat een toename van zes woningen is ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast wordt de jeugdhaven verplaats naar een nieuw gebouw naast de kerk. Gezien het aantal woningen en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt het project niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Onder bestaand stedelijk gebied wordt conform artikel 1.1.1 eerste lid onder h van het Bro verstaan: het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied bevindt zich in het dorpscentrum van Aarlanderveen waar verschillende stedelijke functies aanwezig zijn. Het plangebied kan dan ook aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie is in werking getreden op 1 augustus 2020. De Omgevingsvisie bestaat uit 4 onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendig meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
- Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
- Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
- Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'Veencomplex - veen'. Een groot deel van Zuid-Holland bestaat uit veengronden met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Daarnaast vinden we hier een groot aantal bestaande en voormalige plassen. De voormalige plassen zijn drooggemalen en staan bekend als droogmakerijen. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling. De beoogde ontwikkeling vindt plaats in bebouwd gebied. De ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op het veen en de diepe veenpakketten.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een 'Droogmakerij (veen)'. Een aantal droogmakerijen is niet geheel uitgeveend. Ten opzichte van de droogmakerij met klei als ondergrond is de droogmakerij met veen in de ondergrond waterrijker, vaak kleinschaliger (vooral de kavelmaat) van opzet en is de bodem minder draagkrachtig. Dit is terug te zien in het gebruik en het beeld van de droogmakerijen. Richtpunten hierbij zijn:
- Bewaren verkavelingspatroon. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
- Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
Doordat het plangebied in reeds bebouwd gebied ligt heeft de ontwikkeling geen invloed op het verkavelingspatroon en de lengtesloten. Ook heeft het geen invloed op de weidsheid van de poldereenheden.
Laag van de stedelijke occupatie
Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van de stad, kern of het dorp. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoefte van deze tijd. De jeugdhaven wordt tegen de bestaande kerk gebouwd. De karakteristieken van de kerk blijven hierbij behouden.
Laag van de beleving
De kaart 'Laag van de beleving' geeft weer dat het plangebied is gelegen binnen 'Kroonjuweel Aarlanderveen en molenviergang'. Het gebied van de molenviergang Aarlanderveen is een karakteristiek voorbeeld van een lintdorp op oude bovenlanden, omgeven door droogmakerijen. Richtpunten die hierbij horen zijn het waarborgen van de herkenbaarheid en samenhang van de open droogmakerijen, dijken, bebouwingslint Aarlanderveen, molenviergang en omgeving. Tevens dient het contrast tussen bovenland en droogmakerijen behouden te blijven of versterkt te worden. Met de ontwikkeling blijven de karakteristieken van Aarlanderveen behouden. De ontwikkeling vindt plaats in de kern van het dorp. De nieuwe woningen en de jeugdhaven zullen het dorp Aarlanderveen versterken.
- Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Holland Plassengebied'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
Kwaliteit in stads- en dorpsgebied
De dorpen in het Hollands Plassengebied verschillen in oorsprong, stedenbouwkundige opzet en grootte. Deze verscheidenheid is nog herkenbaar. Het grootste oppervlak van de dorpen bestaat uit uitbreidingen die na 1950 zijn gerealiseerd. Deze uitbreidingswijken kennen een stratenpatroon en verkaveling die meestal primair is gebaseerd op een kwaliteit op wijkniveau met veel aandacht voor een goede auto-ontsluiting en eisen van de moderne woning. Het originele verkavelingspatroon van het landschap is in deze wijken in de regel niet meer zichtbaar in de opzet van de wijk en het directe contact met de omgeving is soms verloren gegaan. Nieuwe ontwikkelingen passen qua maat en schaal in het dorp en sluiten aan op de typologie aan bebouwingsvormen en functies. De nieuwe woningen en de jeugdhaven worden ingepast, zodat deze aansluiten op de bebouwing in de omgeving en de karakteristieken van het dorp.
Identiteitsdragers van Zuid-Holland
In het Hollandse Plassengebied zijn veel molens behouden gebleven. De molens zijn van verre af te zien en vormen herkenningspunten waarop men zich kan oriënteren. Zij zijn daarmee typisch voor de streek. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de zichtbaarheid van de molens in stand gehouden te worden. Doordat er in de huidige situatie al bebouwing aanwezig is rond het plangebied de wordt het zicht op de molens niet belemmerd.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 augustus 2020 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Het plangebied ligt binnen het kroonjuweel cultureel erfgoed van Aarlanderveen, waarvoor beschermingscategorie 1 voor ruimtelijke kwaliteit geldt. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op perceelniveau en past bij de aard en de schaal van het gebied. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in
toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten voldoet. Met name de inpassing binnen de historische gaafheid van het lint is hierbij van belang. In
toelichting paragraaf 2.3 wordt hier nader op ingegaan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Bij het voorgenomen plan is in
toelichting paragraaf 3.1.4 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de locatie niet groter is dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
20 Ke-contour Schiphol
Artikel 6.14 stelt dat voor de gronden binnen de 20 Ke-contour een bestemmingsplan uitsluitend binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan voorzien in nieuwe woningen. Het plangebied bevindt zich in het dorpscentrum van Aarlanderveen, waarmee gesteld kan worden dat de locatie in bestaand stads- en dorpsgebied ligt. Het realiseren van nieuwe woningen is hier dan ook toegestaan.
Wanneer een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op gronden binnen de 20 Ke-contour, moet volgens artikel 6.14 lid 3 rekenschap worden gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en dienen de redenen te worden vermeld die er toe hebben geleid dat op de locatie nieuwe woningen worden toegestaan. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn hebben de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De initiatiefnemer realiseert zich terdege dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Hij zal de toekomstige bewoners van de beoogde woningen hierover tijdig en juist informeren. Deze informatievoorziening kan vastgelegd worden in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Alphen aan den Rijn en de initiatiefnemer. De initiatiefnemer kan de informatievoorzieningen met een kettingbeding vastleggen in de koopovereenkomst tussen de initiatiefnemer en de toekomstige bewoners.
Woningbouw wordt op de betreffende locatie als passend gezien. De locatie bevindt zich immers in het dorpscentrum van Aarlanderveen. Tevens komt het plan tegemoet aan het krappe woningaanbod in Aarlanderveen en draagt het bij aan de lokale leefbaarheid. In
toelichting paragraaf 3.1.3 is ingegaan op het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB).
Bescherming molenbiotoop
Ten noorden van het plangebied bevindt zich een traditionele windmolen. De afstand tot molen 'De Morgenster' bedraagt ca. 340 m, waarmee de woningen binnen de zogenaamde 'molenbiotoop' liggen.
Molenbiotopen zijn in de Omgevingsverordening beschermd om voldoende windvang en zicht op de molen te waarborgen. Binnen een straal van 100 m tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting. In artikel 6.25 lid 1 onder b.2 van de Omgevingsverordening is bepaald dat binnen bestaand stads- en dorpsgebied de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer bedraagt dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Buiten het bestaand stads- en dorpsgebied moet gerekend worden met de verhouding 1/100.
Het plangebied ligt op 340 m afstand van molen De Morgenster. Over de eerste 300 m vanaf molen in zuidzuidoostelijke richting geldt de 1/100 regel. Vanaf 300 m afstand, het gebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is de 1/30 regel van toepassing. De onderste punt van de verticaal staande wiek bevindt zich op een hoogte van 5,05 m +NAP. Het maaiveld ter plaatse van het beoogde bouwplan heeft een hoogte van circa 0,4 m -NAP. Op basis van deze gegevens wordt de volgende hoogte berekend: 0,4 + 5,05 + (300/100) + (40/30) = 9,78 m.
Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van een maximale bouwhoogte van 11 m en overschrijdt hiermee de maximaal toegestane bouwhoogte op basis van de regels in artikel 6.25 lid 1 onder b2 met 1,22 m. Bij een breedte van de gevel van 40 m komt dat overeen met een toe te voegen oppervlak van 1,22 * 40 = 48,8 m².
In het onderhavige geval wordt de afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk uit artikel 6.34 toegepast. Om de volgende redenen wordt de overschrijding van de hoogte acceptabel bevonden en wordt de windvang en zicht op de molen niet onevenredig aangetast:
- de afstand tot de molen is relatief groot (ruim meer dan 300 m);
- tussen de molen en de planlocatie zijn beplantingen aanwezig die niet meegenomen worden bij de berekening, maar in de praktijk wel hun uitwerking hebben op de windvang van de molen;
- de overschrijding is gering (minder dan één volledige bouwlaag) en valt ruim binnen de 100 m².
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3.1 Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031
De structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031 is opgesteld in juni 2013. In de visie wordt het ruimtelijk beeld voor Alphen aan den Rijn in 2031 geschetst. Daarbij is niet alleen gekeken naar ruimtelijke ordening maar zijn ook componenten vanuit een sociale, maatschappelijke en economische invalshoek meegenomen.
In de toekomstvisie is onderscheid gemaakt tussen de Intense Stad, de Vitale Dorpen en het Waardevol Landschap. Deze drie elementen vormen een drie-eenheid waarbij sprake is van een contrastrijk samenspel. In de toekomstvisie wordt dit als volgt verwoordt:
In 2031 is Alphen aan den Rijn een gemeente die zich onderscheidt door het contrastrijke samenspel tussen de intense stedelijkheid van Alphen aan den Rijn, de bijzondere leefmilieus in haar vitale dorpse kernen en het grote economische en recreatieve potentieel van een waardevol landschap.
Water en groen zijn beeldbepalende elementen die de basis vormen voor een duurzame, economische en ruimtelijke ontwikkeling en een aantrekkelijke leefomgeving. Binnen de gemeente is er een sterke fysieke en programmatische relatie tussen stad en buitengebied met attractieve en toegankelijke groen- en waterstructuren.
Vitale dorpen
De authentieke en vitale dorpen zijn bijzondere parels in de gemeente. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn met respect voor de cultuurhistorie, maat en schaal zorgvuldig ingepast in de verschijningsvorm van de dorpen. De prachtige ligging in het Groene Hart biedt volop mogelijkheden voor een gezonde levensstijl. Voorzieningen om de gezondheid te bevorderen, zoals sport- en wellnessvoorzieningen of plekken waar streekeigen, duurzaam geproduceerde voedselproducten worden verkocht of genuttigd, zijn als economische dragers in de dorpen en het omliggende buitengebied aanwezig. Bedrijvigheid met een verkeersaantrekkende werking en/of zwaar vrachtverkeer zijn in de nabijheid van provinciale wegen geconcentreerd.
Planspecifiek
Het beoogde initiatief voorziet in de ontwikkeling van acht nieuwe woningen en een nieuwe jeugdhaven. Met de ontwikkeling wordt rekening gehouden met de karakteristieken van het omliggende gebied en het dorpscentrum van Aarlanderveen. Volgens de structuurvisiekaart is het plangebied gelegen in het gebied 'Vitale dorpen'. De gemeente Alphen aan den Rijn richt zich met deze uitvoeringsstrategie op een aantal centrale opgaven:
- het versterken van de ruimtelijke identiteit van de dorpen;
- het ontwikkelen van aantrekkelijke en duurzame woonkwaliteit;
- het benutten van de aanwezige ondernemersgeest;
- het toegankelijk en bereikbaar zijn van voorzieningen.
Met het voorliggende initiatief worden de verouderde woningen en jeugdhaven gesloopt. Hiervoor in de plaats worden acht nieuwe duurzame woningen en een nieuwe jeugdhaven teruggebouwd. Het plan vergroot de woningvoorraad binnen de gemeente. Daarbij wordt de jeugdhaven weer toegankelijk en bruikbaar. De nieuwe jeugdhaven sluit aan op de naastgelegen kerk, waarbij de karakteristieken van de kerk terugkomen in de jeugdhaven. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in lijn is met de Structuurvisie Alphen aan den Rijn 2031.
3.3.2 Welstandsnota
De Welstandsnota is in 2015 herzien waarmee het welstandsbeleid is vereenvoudigd. De welstandsnota is opgesteld als naslagwerk en bevat verschillende beoordelingskaders. Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Met de verschijningsvorm van een bouwwerk wordt iedere voorbijganger geconfronteerd. Het beleid is opgesteld vanuit de gedachte, dat welstand een bijdrage levert aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving.
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Daarbij is het van belang aanvragers door middel van de welstandsnota van tevoren op de hoogte te stellen van de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
De redelijkheid van welstand is beredeneerd aan de hand van een kwaliteitskaart. Hierop zijn waardevolle plekken en de ruimtelijke samenhang tussen de verschillende gebieden in beeld gebracht. Aan de hand van deze kaart is bepaald waar welstand bij moet dragen aan de ruimtelijke kwaliteit en waar een meer terughoudende inzet gepast is.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van het welstandsgebied 'Dorpslint (2A)'. Dit welstandsgebied wordt hieronder nader beschreven.
Aarlanderveen
De kern van Aarlanderveen is een verhoogd dijklint met aan beide zijden watergangen. Veel kavels worden daarom ontsloten door een brug of een dam. Ter plaatse van het dorpscentrum ligt het water achter de bebouwing, waardoor ook dit dorpslint in het centrum het kenmerkende stenige karakter heeft. Tegenwoordig wordt het dorp in tweeën gedeeld door de provinciale weg van Alphen naar Nieuwkoop. Enkele achterterreinen, met name aan de noordzijde, zijn later ingevuld met enkele rijen seriematige woningen. Beeldbepalende elementen zijn onder andere het voormalige stationsgebouw en de molen.
Waarde
De linten vormen in de regel de entree en ruggengraat van de dorpen. Ze zijn gezichtsbepalend vanaf het land en deels ook vanaf het water. De waarde van de dorpslinten is vooral gelegen in het afwisselende beeld van de gegroeide structuur met gevarieerde dorpse bebouwing aan in stenigheid variërende linten. Diverse panden en objecten, waaronder voormalige boerderijen, zijn cultuurhistorisch waardevol. Een deel hiervan is aangewezen als monument.
Uitgangspunten
De dorpslinten zijn gebieden met een bijzonder welstandsniveau. Het beleid is gericht op het beheer en behoud van het aanwezige historische karakter met gevarieerde lintbebouwing in een samenhangende structuur. Variatie zonder verrommeling is uitgangspunt. Bij de advisering zal onder meer aandacht geschonken worden aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Criteria
In de welstandsnota zijn criteria opgesteld omtrent de ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur, welke de gemeente hanteert bij de beoordeling van bouwplannen. De nieuwe woningen en jeugdhaven zullen voldoen aan de criteria uit de welstandsnota. Er wordt aangesloten op de karakteristieken van de bebouwing in de omgeving en het dorpscentrum van Aarlanderveen. Ook de bouwmassa is passend in het dorp. Wat betreft de jeugdhaven wordt er gebruik gemaakt van karakteristieke elementen uit de naastgelegen kerk. Ook hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten op de naastgelegen bebouwing.
3.3.3 Dorpsplan Aarlanderveen 2018-2022
De gemeente Alphen aan den Rijn heeft vooruitlopend op een bestemmingsplan voor de dorpen binnen het grondgebied een strategische visie opgesteld. Per dorp is een afzonderlijke, maar wel integrale visie opgesteld. Met deze integraliteit wil de gemeente vooruitlopen op de komst van de Omgevingswet. Dit dorpsplan bevat richtinggevende ambities en speerpunten.
Aarlanderveen laat zich karakteriseren als een typische kleine plattelandsgemeenschap die vitaal wil blijven, ondanks de vergrijzing en de toenemende druk op bestaande voorzieningen. Daar staat tegenover dat mensen zeer benaderbaar zijn en zich betrokken tonen bij elkaar. Een mooi voorbeeld van de sociale cohesie en de organisatiekracht zijn de Aarlanderveense feesten, die jaarlijks het hele dorp op z’n kop zetten en ook veel bezoekers van buitenaf trekken.
De grootste zorg in Aarlanderveen is het tekort aan passende en betaalbare woningen voor jonge gezinnen en ouderen. Die grote vraag bleek bijvoorbeeld overduidelijk bij de vier starterswoningen die onlangs op het terrein van Dolder zijn gebouwd en die in een mum van tijd verkocht waren. Nieuwbouw (of verbouw) is niet alleen belangrijk voor de bedrijvigheid van lokale vakmensen, maar heeft ook een positief effect op de leefbaarheid en de vitaliteit van het dorp. De woningmarkt zit momenteel muurvast en nieuwe woningen zouden de doorstroming weer op gang kunnen brengen, met alle positieve effecten van dien voor de bevolkingssamenstelling en dus ook voor het voorzieningenaanbod. Dit speerpunt is echter niet eenvoudig te realiseren vanwege de geldende wettelijke beperkingen. Dit betekent dat iedere mogelijkheid van inbreiding op een creatieve manier moet worden benut.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van acht woningen, bestaande uit vier eengezinswoningen en vier appartementen. De eengezinswoningen zijn huurwoningen in de vrije sector. De appartementen bestaan uit twee betaalbare en twee dure appartementen. Het woningprogramma voorziet met de betaalbare appartementen en de eengezinswoningen in de behoefte aan betaalbare woningen. Verder wordt een bijdrage geleverd aan het krappe woningaanbod in het dorp. Tevens wordt er een nieuwe jeugdhaven gerealiseerd naast de kerk in het dorpscentrum van Aarlanderveen. Hierdoor wordt de jeugdhaven een multifunctionele voorziening. Daarmee wordt aangesloten op de visie van de gemeente om inbreiding op een creatieve manier te benutten.
3.3.4 Duurzaamheidsprogramma 2017-2020
Het duurzaamheidsprogramma 2017-2020 is op 23 november 2017 door de gemeenteraad vastgesteld en is leidend voor de uitvoering van duurzaamheid binnen de gemeente.
In het duurzaamheidsprogramma is beschreven wat de ambitie van de gemeente is en wat de gemeente wil bereiken in de periode 2017 t/m 2020. Een aanzienlijk aantal duurzaamheidsprojecten is reeds in uitvoering of wordt op dit moment opgepakt. Om de duurzaamheidsambities uit het Alphens beleid te behalen is echter versnelling nodig. Het bestaande actieprogramma is daarom herzien en verbreed. Het actieprogramma bestaat nu inhoudelijk uit zeven thema's:
- energie;
- duurzaam wonen;
- duurzame mobiliteit;
- duurzaam ondernemen;
- klimaatadaptatie & Green City;
- duurzame scholen & verenigingen;
- duurzame gemeentelijke organisatie.
Duurzaam wonen
Voor nieuwbouw geldt inmiddels de verplichting om woningen aardgasloos aan te leggen. Verder is het streven om woningen energieneutraal te realiseren, en in het beste geval zelfs energieleverend. De energiehuishouding van de bestaande woningvoorraad van woningcorporaties en van particuliere eigenaren is verduurzaamd door energiebesparende maatregelen en zonnepanelen op daken.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt acht nieuwe woningen mogelijk. De woningen worden aardgasloos aangelegd en worden voorzien van duurzame materialen en systemen. Voor de jeugdhaven geldt dat er gebruik gemaakt wordt van duurzame materialen en er worden materialen uit de kerk hergebruikt. De definitieve duurzaamheidsmaatregelen zullen in het vervolg nader uitgewerkt worden.
In elk geval zal voldaan aan de huidige wet- en regelgeving. Zo stelt het Bouwbesluit eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. Per 1 januari 2021 moet voldaan worden aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk acht woningen en een nieuwe jeugdhaven. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de milieugevolgen, waaronder de aspecten bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de drie selectiecriteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn in beeld gebracht in een aparte aanmeldnotitie (Buro SRO, SR200178, 10 mei 2021, zie
bijlagen bij toelichting 2). Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldingsnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt een functiewijziging naar een strenger bodemgebruik plaats. Om die reden dient met een verkennend bodemonderzoek aangetoond te worden of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Uit het uitgevoerde verkennend en nader bodemonderzoek (Lankelma, 2001069, 13 november 2020, zie
bijlagen bij toelichting 3) volgen de volgende resultaten.
Grond
In het grondmengmonster MM1 (bovengrond) zijn analytisch licht verhoogde gehalten met cadmium, kobalt, koper, kwik, nikkel en PAK aangetoond, alsmede lood en zink in gehalten boven ½ (S+I). In het grondmengmonster MM2 (bovengrond) zijn lood en zink aangetroffen in gehalten boven ½ (S+I). Daarnaast zijn licht verhoogde gehalten met koper en kwik aangetoond.
In het grondmengmonster MM4 (ondergrond) zijn licht verhoogde gehalten met koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel en zink aangetoond.
Uitsplitsingen
In het grondmonster B01 (3-53 cm-mv) zijn lood en zink aangetoond boven de interventiewaarden. In het grondmonster B05 (0-50 cm-mv) is lood aangetoond boven de interventiewaarde. Het zinkgehalte overschrijdt ½ (S+I), doch niet de interventiewaarde. In de grondmonsters B02, B03, B04, B09, B10 en B11 (bovengrond) wordt ten hoogste ½ (S+I) overschreden voor lood en/of zink.
Grondwater
In het grondwater uit peilbuis B01 is analytisch een licht verhoogd gehalte met barium aangetoond. Deze overschrijdt de streefwaarde doch niet de interventiewaarde.
Asbest in grond
In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een indicatieve inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.
Nader bodemonderzoek
Ter plaatse van de boringen B102, B105, B106, B107, B109, B111, B205 en B212 t/m B214 is lood aangetoond boven de interventiewaarde. In alle overige geanalyseerde grondmonsters zijn lood en/of zink ten hoogste aangetoond in gehalten boven ½ (S+I). In de boringen B104, B203, B207 en B209 is de einddiepte bereikt.
Op basis van de analyseresultaten en de XRF-gegevens kan worden geconcludeerd dat de verontreinigingen met lood en zink vrijwel het gehele terrein achter de woningen van nummer 30 t/m 34 beslaat. Vermoedelijk heeft dit te maken met een in het verleden opgebrachte ophooglaag. De verontreiniging beslaat een oppervlakte van circa 500 m² en heeft een maximale diepte van 1,5 m-mv. Het volume sterk verontreinigde wordt ingeschat op 750 m³.
Conclusie
Uit het onderzoek is gebleken dat er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van Dorpsstraat 30 t/m 34. De bodem op deze deellocatie dient te worden gesaneerd om het geschikt te maken voor het voorgenomen gebruik. Ter plaatse van Dorpsstraat 38 is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en kan de nieuwbouw plaatst vinden zonder een bodemsanering.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met het voorliggende plan worden er geluidgevoelige objecten volgens artikel 1 Wgh mogelijk gemaakt, namelijk woningen. Ten noorden van het plangebied ligt de Nieuwkoopseweg (N231). De planlocatie ligt binnen de onderzoekszone van deze weg, waarmee een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer noodzakelijk is. Uit het uitgevoerde onderzoek (Adviesburo Van der Boom, 20-205, 5 oktober 2020, zie
bijlagen bij toelichting 4) volgt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Nieuwkoopseweg (N231) op de hoogst geluidbelaste gevel ten hoogste 53 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de gevels van vier woningen.
Het verlagen van de geluidbelasting door het aanbrengen van een stil wegdek is niet kosteneffectief. De woningen worden reeds van de weg afgeschermd door de tussenliggende bebouwing; aanvullende afscherming van de vier woningen is op deze locatie stedenbouwkundig niet haalbaar. Voor vier woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van ten hoogste 49 - 53 dB op de gevels voor wegverkeer op de Nieuwkoopseweg (N231). Ten minste de zuidgevel van de woningen is geluidluw. Aan deze gevel is een geluidluwe buitenruimte mogelijk. Daarmee wordt voor de woningen voldaan aan de Beleidsregel Hogere waarden regio Midden-Holland.
Bij het toetsen of sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en de Beleidsregel Hogere waarden regio Midden-Holland. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex artikel 110-g Wgh. De gevels van twee appartementen en vier woningen ondervinden een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek. Voor deze gevels zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 63 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering voor deze gevels bedraagt dan GA;k 30 dB.
In
toelichting paragraaf 3.1.3 is aandacht voor het Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Hieruit volgt dat er op de planlocatie sprake is van luchtverkeergeluid. De provincie Zuid-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn hebben de beleidsregel ‘Wonen en Vliegen 20 Ke-contour Schiphol’ vastgesteld. In deze beleidsregel is vastgelegd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de plicht die volgt uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Er moet blijken dat de initiatiefnemer zich realiseert dat er geluidhinder vanwege luchtverkeer op zal treden. Initiatiefnemer zal de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen hierover tijdig en juist informeren.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen herontwikkeling bestaat uit een nieuwe jeugdhaven en zes woningen meer dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Zoals in
toelichting paragraaf 4.10.1 staat beschreven zal de toename van de verkeersgeneratie die door de ontwikkeling veroorzaakt wordt relatief laag zijn. Het project is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2017 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 18,9 μg/m³, 11,5 μg/m³ en 16,8 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De Nieuwkoopseweg (N231) is niet aangemerkt als transportroute voor gevaarlijke stoffen, waarmee ervan uit wordt gegaan dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg beperkt is.
De Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) heeft een advies d.d. 26 april 2021 uitgebracht, waarmee invulling is gegeven aan artikel 9 van het Bevt. De VRHM concludeert dat er ten aanzien van de fysieke veiligheid aandachtspunten zijn. Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten te beperken en/of de zelfredzaamheid van de aanwezigen en het optreden van de hulpdiensten te verbeteren, adviseert de VRHM het volgende:
- In 2019 is door de VRHM een analyse gemaakt voor de 10 kilometerzone van vliegvelden. De planlocatie bevindt zich binnen deze zone. Uit de regionale analyse is gebleken dat het treffen van aanvullende maatregelen niet in verhouding staat tot het aanwezige risico. Voor het beoogde plan trekt de VRHM opnieuw deze conclusie.
- Over de Nieuwkoopseweg (N231) vindt in beperkte mate het transport van gevaarlijke stoffen plaats. Bij een calamiteit kan een toxische wolk vrijkomen. Voor het scenario toxische wolk adviseert de VRHM dat bewoners het mechanische ventilatiesysteem in de eigen woning eenvoudig centraal uit kunnen zetten.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. De omgeving van het plangebied wordt, gezien de ligging nabij diverse bedrijven en/of instellingen, aangemerkt als een gemengd gebied.
Planspecifiek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat er ter plaatse van de gevoelige bestemmingen, in dit geval woningen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is gekeken of er voldaan wordt aan de richtafstanden.
Het plangebied is gelegen in het dorpscentrum van Aarlanderveen waar verschillende functies aanwezig zijn, zoals wonen, maatschappelijk, horeca en bedrijvigheid. Om die reden kunnen de richtafstanden uit de VNG-publicatie, met uitzonering van het aspect gevaar, met één afstandstap worden verminderd.
In onderstaande tabel staan de bedrijven en functies in de omgeving van het plangebied aangegeven.
Activiteit/bedrijf | Adres | SBI-2008 | Milieucategorie | Richtafstand in gemengd gebied (m) | Afstand tot woningen (m) |
Kerk en jeugdhaven | Dorpsstraat 38 | 9491 | 2 | 10 | 5 |
Café | Dorpsstraat 40 | 563 | 1 | 0 | 43 |
Dorpshuis | Dorpsstraat 53 | 94991 | 2 | 10 | 13 |
De voorgenomen ontwikkeling ligt niet in de nabijheid van een agrarisch bedrijf. Het aannemersbedrijf dat in het verleden aan de Dorpsstraat gevestigd was (minimaal 60 m ten zuiden van de beoogde woningen) is niet meer actief. Het rioolgemaal nabij Dorpsstraat 24 betreft een ondergrondse put met een kleine pomp. Dit is activiteit die passend is in een woonomgeving en die geen nadere beschouwing behoeft.
In bovenstaande tabel is af te lezen dat er ruim wordt voldaan aan de richtafstand voor het café.
De kerk aan de Dorpsstraat ligt op relatief korte afstand van de nieuwe woningen. Een kerkgebouw veroorzaakt geluid vanwege de kerkklokken, kerkdienst, de voertuigbewegingen en het parkeren. Met de situering van de inrit tot het kerkplein aan de zuidwestzijde rijden er geen auto's direct nabij de beoogde woningen. Er zullen bij het kerkgebouw wekelijks twee diensten plaatsvinden. Verder zijn er bijeenkomsten met een kleiner aantal bezoekers in de jeugdhaven. Op deze momenten zal er lichte geluidhinder veroorzaakt worden. Er komen bezoekers met de auto, maar ook met de fiets of te voet. Gezien de aard en de omvang van de bijeenkomsten, het aantal bijeenkomsten en de relatief korte duur van een bijeenkomst kan gesteld worden dat de geluidhinder die hierdoor veroorzaakt zal worden minimaal is. Deze minimale geluidhinder wordt beschouwd als passend in een dorpscentrum. Een goed woon- en leefklimaat is hierbij niet het geding.
Ook het dorpshuis aan de Dorpsstraat 53 bevindt zich op een korte afstand van de beoogde woningen, maar er wordt met ca. 13 m tot de maatschappelijke bestemming wel voldaan aan de gestelde richtafstand van 10 m. Het dorpshuis zelf bevindt zich meer achter op het terrein op een afstand van ca. 28 m van de beoogde woningen. Naar het dorpshuis komen bezoekers met de auto, maar ook met de fiets of te voet. Gezien de aard en de omvang van de activiteiten in het dorpshuis kan gesteld worden dat de geluidhinder die hierdoor veroorzaakt zal worden minimaal is. Direct nabij het dorpshuis bevindt zich een kiosk, die incidenteel gebruikt wordt voor uitvoeringen en andere evenementen. Ook dit gebruik wordt beschouwd als passend in een dorpscentrum.
Gelet op het voorgaande kan er gesteld worden dat het aspect milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- onttrekken en lozen van grondwater;
- het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente hanteert deze voorkeursbehandeling voor hemelwater en afvalwater ook in haar gemeentelijk rioleringsplan, waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat. Het gemeentelijk beleid staat in het Gemeentelijk Watertaken Programma 2021-2024.
Planspecifiek
Verharding
In stedelijk gebied dient er conform het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland bij een toename van meer dan 500 m² aan verharding gecompenseerd te worden in de vorm van nieuw oppervlaktewater. Doordat er bestaande bebouwing gesloopt wordt en de woningen op dezelfde plek teruggebouwd worden neemt het verhard oppervlak beperkt toe. Ook met de realisatie van de nieuwe jeugdhaven zal er niet meer dan 500 m² aan verhard oppervlak toegevoegd worden, zoals ook blijkt uit de navolgende tabel. Watercompensatie in de vorm van nieuw oppervlaktewater is dan ook niet noodzakelijk.
In de navolgende tabel is de oppervlakte aan verharding in de huidige en toekomstige situatie weergegeven.
| Oppervlakte in m² |
Huidige situatie | |
Bebouwing | 504 |
Oppervlakteverharding | 189 |
Totaal verharding huidige situatie | 693 |
| |
Toekomstige situatie | |
Bebouwing | 831 |
Oppervlakteverharding | 210 |
Totaal verharding toekomstige situatie | 1.041 |
| |
Toename verharding | 348 |
Watergangen en waterkeringen
Met de ontwikkeling worden er geen watergangen gedempt. Binnen het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Hemelwater en afvalwater
Voor de jeugdhaven geldt dat het hemelwater wordt afgekoppeld en zal infiltreren in de bodem. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt. De woningen zullen worden aangesloten op een hemelwaterriool dat loost op het oppervlaktewater. Hiervoor wordt een nieuw (particulier) hemelwaterriool aangelegd vanaf de woningen naar de watergang achter Dorpsstraat 36. Voor de afvoer van het afvalwater worden de jeugdhaven en woningen aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Grondwater
Het is relevant of er door de beoogde ontwikkeling kans bestaat op toekomstige grondwateroverlast. Op de planlocatie zijn bij de gemeente geen meldingen van grondwateroverlast bekend. De inschatting is dat deze ook niet zullen ontstaan door de ontwikkeling. Daarvan uitgaande zijn geen aanvullende maatregelen benodigd.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met het voorliggende plan wordt er bebouwing gesloopt. Om aan te tonen of de planlocatie van betekenis is voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming (Wnb) is een quickscan (Natuurbank Overijssel, 2711 1.1, 1 maart 2021, zie
bijlagen bij toelichting 5) uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging van het plangebied op enige afstand van het Natuurnetwerk Nederland en de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve invloed op wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland en leiden de voorgenomen activiteiten daarom niet tot wettelijke consequenties. Een negatief effect op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van de quickscan niet uitgesloten worden. Mogelijk leiden voorgenomen activiteiten tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten vast te kunnen stellen, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden.
Voor de voorgenomen ontwikkelingen is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Buro SRO, SR200178, 4 november 2020, zie
bijlagen bij toelichting 6). In deze berekening is zowel de gebruiksfase als de bouwfase meegenomen. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat er geen depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j op de omliggende Natura 2000-gebieden is. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het naastgelegen Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck'. Daarmee is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Het plan is uitvoerbaar voor wat betreft stikstofdepositie.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene en weinig kritische beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar vermoedelijk bezetten verschillende grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een vaste verblijf- en/of voortplantingsplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kunnen beschermde diersoorten gedood worden en vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen van beschermde diersoorten beschadigd en vernield worden. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en ‘beschadigen/vernielen van vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen’. Deze vrijstelling geldt niet voor vogels. Vogels mogen niet gedood worden en bezette vogelnesten mogen niet negatief beïnvloed worden.
Om te voorkomen dat de rugstreeppad zich gaat vestigen in het plangebied, wanneer potentiële voortplantingsplaatsen ontstaan tijdens de bouwfase, zoals ondiepe plassen, wordt geadviseerd het gebied ‘glad’ te houden. Hierdoor ontstaan geen geschikte voortplantingswateren en dan de rugstreeppad het terrein niet koloniseren. Als dat niet gegarandeerd kan worden, kan ervoor gekozen worden een amfibieënscherm te plaatsen rondom de potentiële voortplantingswateren en plekken waar rugstreeppadden een vaste rustplaats bezetten, zoals een losse, zandige bodem.
In het kader van de zorgplicht dienen de werkzaamheden uitgevoerd te worden met zo min mogelijk negatief effect voor beschermde dieren. Om vleermuizen (en andere in de nacht actieve dieren) niet onnodig te verstoren wordt geadviseerd alleen te werken tussen zonsopkomst en zonsondergang en eventuele verlichting tijdens de bouw- en gebruiksfase zo af te stellen dat alleen gebouwen aangelicht worden. Hierbij moet er zorg voor gedragen worden dat in ieder geval de watergang ten westen van het plangebied niet aangelicht wordt.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
4.9.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Volgens het geldende 'Parapluplan Archeologie', vastgesteld op 28 maart 2019, beschikken de gronden van het plangebied over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Archeologisch onderzoek is vereist bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Met de herontwikkeling worden deze normen overschreden. Derhalve is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Transect, 2981, 29 januari 2021, zie
bijlagen bij toelichting 7) uitgevoerd.
Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Het plangebied bevindt zich immers binnen de historische kern van Aarlanderveen en is op basis van topografische kaarten in ieder geval vanaf de 17e eeuw bebouwd geweest met woningen in het noorden en een kerk met kerkhof in het zuiden. De oorsprong van de kerk gaat terug tot een houten kerk uit de Late Middeleeuwen, die in de 13e of 14e eeuw is vervangen door een stenen gebouw. Rondom de kerk heeft altijd een kerkhof gelegen, dat in 1905 zou zijn geruimd. Voor de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen geldt een lage archeologische verwachting. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het pleistocene dekzand zich op een diepte van ca. 10,0 m -NAP bevindt. Het is mogelijk dat in de top van het dekzand resten aanwezig zijn uit de periode Laat-Paleolithicum en Mesolithicum. Gezien de grote diepteligging valt dit buiten het bereik van het onderzoek. Gedurende het Mesolithicum en Neolithicum bevond het plangebied zich in een waddengebied, dat geen mogelijkheden tot bewoning bood. Vanaf het Neolithicum is het gebied sterk vernat en heeft veenvorming plaatsgevonden. Bewoning gedurende het Neolithicum – Vroege Middeleeuwen is mogelijk in dergelijke veengebieden, al concentreert deze zich op ontwaterd veen en op oevers van hoger gelegen inversieruggen. Aan de hand van geologisch-geomorfologisch kaartmateriaal blijkt dat dergelijke landschappelijke elementen niet in het plangebied te verwachten zijn.
Het veldonderzoek heeft de hoge archeologische verwachting voor de periode Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd bevestigd. Er zijn ongeroerde cultuurlagen aangetroffen. Deze lagen kunnen worden gerelateerd aan de bebouwing van de kerk uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd en de omringende bebouwing. In het zuiden van het plangebied kunnen ook resten van het voormalige kerkhof worden aangetroffen. Er zijn in dit gebied geen verstoringen waargenomen die duiden op een volledige ruiming van het kerkhof.
In het plangebied bestaat het voornemen nieuwe woningen (400 m²) en een jeugdhaven (125 m²) te realiseren. De realisatie hiervan zal bodemingrepen met zich meebrengen. In het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat er bij de realisatie van de nieuwbouw rekening moet worden gehouden met de archeologische resten. Ter plaatse van de nieuwe jeugdhaven en appartementen wordt tot 40 cm -Mv gegraven. Dit is ruim binnen het archeologisch relevante niveau. Hierom wordt geadviseerd om in deze gebieden een vervolgonderzoek uit te voeren. Dit kan het beste in de vorm van een proefsleuvenonderzoek ter plaatse van de geplande verstoringen (IVO-P conform KNA-protocol 4003). Ook wordt geadviseerd de sloop van de bestaande bebouwing onder archeologische begeleiding te laten plaatsvinden (circa 175 m²). Aan de hand van dit onderzoek kan de daadwerkelijke aan- of afwezigheid, aard, omvang en datering van archeologische resten in het plangebied worden vastgesteld. Voor gravend archeologisch onderzoek, zoals een archeologisch proefsleuvenonderzoek, dient de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Alphen aan den Rijn dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.
Ter plaatse van de nieuwe woningen en de sanering zal tot maximaal 20 cm -Mv worden gegraven. Gezien de minimale ontgravingsdiepte is geen sprake van een onevenredige verstoring van een eventueel archeologisch niveau. Het is aannemelijk dat de bovenste 20 cm onderdeel is van een moderne bouwvoor en recent bij tuinaanleg en onderhoud is omgewoeld. Daarom wordt geadviseerd om in deze zone bodemingrepen tot maximaal 20 cm -Mv vrij te geven van archeologisch vervolgonderzoek. Wel geldt dat, wanneer tijdens de grondwerkzaamheden in het plangebied onverhoopt toch archeologisch relevante zaken tevoorschijn komen, deze conform de Erfgoedwet moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag. Indien bij de planvorming, of tijdens de sanering zelf, blijkt dat er toch dieper moet worden gegraven dan 20 cm -Mv, wordt geadviseerd om ook deze zone mee te nemen bij het in te stellen vervolgonderzoek.
Ter bescherming van de hoge archeologische verwachting is aan de gronden in het plangebied in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toegekend.
4.9.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Voor de gehele gemeente is een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. De locatie bevindt zich in een stedenbouwkundig ensemble van waarde. Het gebied van de Dorpsstraat en Dorpskerk te Aarlanderveen dateert uit de periode 1600 tot 1940. Het is het kerngebied van het ontginningsdorp Aarlanderveen dat bestaat uit lintbebouwing langs een deel van de hoofdstructuur, de Dorpsstraat en de Hervormde kerk. Het straatdeel wordt gekenmerkt door smalle diepe kavels en dicht opeenstaande huizen. De omgeving van de kerk vormt een kleine pleinvormige onderbreking in de lintstructuur en een concentratie van bijzondere voorzieningen (kerk, winkels, horeca, muziektent).
Binnen het plangebied bevindt zich een rijksmonument: de Nederlands Hervormde kerk aan de Dorpsstraat 38. De kerk is gebouwd in het jaar 1905. De bouwstijl van de kerk is 'nieuw-historiserend'. Aan de kerk wordt een nieuw volume ter uitbreiding gerealiseerd.
Met de beoogde ontwikkeling wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de cultuurhistorische elementen in de omgeving. De nieuwe woningen zullen qua maat, schaal en stijl passend zijn in de omgeving. De bouw van de nieuwe woningen sluit uit bij het pleinachtige karakter rondom de kerk. Door het toevoegen van deze woningen komt de kerk geheel vrij in de ruimte te staan, omsloten door bebouwing. De nieuw te bouwen ‘jeugdhaven’ wordt tegen de rijksmonumentale kerk gebouwd. Het ontwerp van het nieuwe volume sluit in materialisering aan bij het bestaande kerkgebouw.
In
toelichting paragraaf 2.3 is nader beschreven op welke wijze het beoogde plan past binnen de cultuurhistorische kwaliteiten die Aarlanderveen waardevol maken.
Het aspect cultuurhistorie veroorzaakt geen belemmeringen voor het voorliggende initiatief. De beoogde ontwikkeling voegt zich in het cultuurhistorische karakter van het dorpslint. De nieuwbouw van woningen vergroot het pleinachtig karakter rondom de kerk. De aanbouw van het nieuwe volume sluit aan op het bestaande kerkgebouw.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt in totaal acht woningen en een jeugdhaven mogelijk. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Er wordt uitgegaan van de gemiddelden in de categorieën 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.
In de onderstaande tabel staat de verkeersgeneratie die de ontwikkeling met zich meebrengt weergegeven.
Soort woning/functie | Aantal woningen/m² | CROW verkeersgeneratie | Totale verkeersgeneratie |
Koop, huis, tussen/hoek | 4 | 7,4 | 29,6 |
Koop, appartement, midden | 4 | 6,0 | 24,0 |
Jeugdhaven en kerk | - | - | 9,7 |
Totaal | | | 63,3 |
In de huidige situatie zijn de jeugdhaven en kerkdienst al aanwezig. Echter worden deze voertuigbewegingen in het kader van het voorliggende bestemmingsplan wel inzichtelijk gemaakt. Tijdens de zondagochtenddienst van de kerk zijn er ca. 26 voertuigbewegingen en tijdens de zondagavonddienst ca. 14 voertuigbewegingen. Op overige dagen zijn er geen vaste diensten. Het kerkgebouw veroorzaakt dan ook gemiddeld 5,7 voertuigbewegingen per etmaal. De gebruikers en bezoekers van de jeugdhaven komen voornamelijk te voet, met de fiets en met de auto. Voor de jeugdhaven wordt uitgegaan van gemiddeld 4 voertuigbewegingen per etmaal. Ondanks dat de kerk en de jeugdhaven niet gelijktijdig gebruikt worden, wordt een worstcasebenadering toegepast en uitgegaan van gemiddeld 5,7 + 4 = 9,7 voertuigbewegingen per etmaal voor de jeugdhaven en de kerk.
De nieuwe woningen, jeugdhaven en kerk veroorzaken in de toekomstige situatie een verkeersgeneratie van 63,3 voertuigbewegingen per etmaal. Gezien de relatief lage toename kan gesteld worden dat deze opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
Op 28 januari 2020 is de 'Nota parkeernormen en parkeervoorzieningen 2020 gemeente Alphen aan den Rijn' vastgesteld. Om de totale extra parkeerbehoefte door het initiatief te bepalen is een vergelijking gemaakt van de huidige situatie en de toekomstige situatie. De bebouwde kom van Aarlanderveen staat in de nota aangegeven als zone 'd'.
Huidige situatie
In de navolgende tabel staat het aantal benodigde parkeerplaatsen in de huidige situatie beschreven.
| GBO in m² | Aantal woningen | Parkeernorm (bewoners en bezoekers) | Aantal parkeerplaatsen |
Woningen | 100-130 | 2 | 1,8 | 3,6 |
Kerk en jeugdhaven | | | | 13 |
Totaal | | | | 16,6 |
De parkeerbehoefte van de kerk en de jeugdhaven is op het maatgevende moment, de zondagochtenddienst, gelijk aan 13 parkeerplaatsen. Op andere momenten dan het maatgevende moment is de parkeerbehoefte lager dan 13 parkeerplaatsen (zie Notitie Parkeren, Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven, 8 februari 2021, zie
bijlagen bij toelichting 8). Ook op momenten dat alleen de jeugdhaven in gebruik is en de kerk niet is de parkeerbehoefte lager.
Zoals in bovenstaande tabel is af te lezen is er in de huidige situatie voor de twee woningen aan de Dorpsstraat 32-34 een parkeerbehoefte van 3,6 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte van de woningen, de kerk en de jeugdhaven bedraagt 16,6 parkeerplaatsen.
Toekomstige situatie
De navolgende tabel toont het aantal benodigde parkeerplaatsen in de toekomstige situatie.
| GBO in m² | Aantal woningen | Parkeernorm (bewoners en bezoekers) | Aantal parkeerplaatsen |
Appartement | 50-80 | 3 | 1,4 | 4,2 |
Appartement | 80-100 | 1 | 1,6 | 1,6 |
Woningen | 100-130 | 4 | 1,8 | 7,2 |
Subtotaal woningen | | | | 13,0 |
Gewogen parkeerbehoefte woningen | | | | 11,46 |
Kerk en jeugdhaven | | | | 13 |
Totaal | | | | 26,0 |
Totaal gewogen parkeerbehoefte | | | | 24,46 |
De bovenstaande tabel laat zien dat er in de toekomstige situatie een parkeerbehoefte van 26 parkeerplaatsen is, waarvan 13 parkeerplaatsen voor de beoogde woningen. De parkeerkeerbehoefte van de kerk en de jeugdhaven wijzigt niet, omdat deze functies in de huidige al aanwezig zijn en de parkeerbehoefte met de nieuwe jeugdhaven niet toeneemt.
Wanneer rekening gehouden wordt met aanwezigheidspercentages, kan de gewogen parkeerbehoefte bepaald worden. Als maatgevende moment voor de woningen wordt de werkdagavond aangehouden. Voor bewoners kan op dat moment een aanwezigheidspercentage van 90% gehanteerd worden. Voor bezoekers (0,3 parkeerplaatsen per woning) wordt uitgegaan van een bezoekerspercentage van 80%. Daarvan uitgaande is de gewogen parkeerbehoefte gelijk aan 11,46 parkeerplaatsen (afgerond 12 parkeerplaatsen).
De navolgende afbeelding toont de nieuwe situatie met daarin 12 parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen aan de Dorpsstraat. Tevens zijn hier 6 parkeerplaatsen ingetekend ten behoeve van de woningen aan de Stationsweg 2-4.
Nieuwe situatie parkeren woningen (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
Tijdens de zondagochtenddienst als maatgevende moment moeten er voldoende parkeerplaatsen zijn binnen en rondom het plangebied. Op de navolgende afbeelding staan de parkeerplaatsen voor de woningen en de benodigde parkeerplaatsen voor de kerk en jeugdhaven weergegeven. In totaal zijn er 22 parkeerplaatsen aanwezig op het kerkplein en langs de Dorpsstraat. Langs de Nieuwkoopseweg (N231) zijn minimaal 3 parkeerplaatsen aanwezig. Daarmee er wordt in de parkeerbehoefte voorzien.
Nieuwe situatie parkeren woningen, kerk en jeugdhaven (bron: Teken- en adviesbureau J.M. Zevenhoven)
Aansluitend op het 'Parapluplan Parkeren' wordt er in de planregels een regeling opgenomen die verplicht stelt dat er voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd worden. Er kan geconcludeerd worden dat er voldoende ruimte is voor het benodigde aantal parkeerplaatsen. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling.
Fietsparkeren
Voor religiegebouwen geldt in 'rest bebouwde kom' een norm van 0,4 fietsplaatsen per zitplaats. Bij de kerk zijn fietsenrekken voor 60 fietsen aanwezig. Daarnaast is het mogelijk fietsen buiten de fietsenrekken te stallen. De ervaring is dat er ruim voldoende fietsparkeerplaatsen aanwezig zijn voor het aantal bezoekers dat de kerk heeft.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Aan de gronden waarop de bestaande kerk met het aangrenzende kerkplein staat is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend. Op deze gronden is ook de nieuwe jeugdhaven voorzien. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen (met uitzondering van geluidgevoelige objecten), parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen toegestaan.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. Voor de bestaande kerk is de maximale goothoogte (8 m) aangegeven op de verbeelding. Voor de nieuwe jeugdhaven is de maximale bouwhoogte (5 m) aangeduid.
Artikel 4 Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de gronden waarop de woningen en de bijbehorende erven zijn voorzien. Binnen deze bestemming zijn wonen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, en bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Binnen het bouwvlak zijn de maximale goot- en bouwhoogte (respectievelijk 7 m en 11 m) en het maximum aantal wooneenheden (8) aangeduid. Verder zijn bouwregels voor dakkapellen, aan-, uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgenomen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van de hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm en groter dan 100 m² dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze regels hebben betrekking op het overschrijden van bouwgrenzen en ondergronds bouwen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen over de ligging binnen de 20 Ke-contour van de luchthaven Schiphol en binnen de molenbiotoop van de nabijgelegen molen. Vanwege de ligging binnen de molenbiotoop worden beperkingen gesteld aan de maximale bouwhoogte van bouwwerken en de maximale hoogte van nieuw opgaande beplanting.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
Artikel 11 Overige regels
Dit artikel bevat een regeling over parkeren, die overeenkomt met de regeling uit het 'Parapluplan Parkeren'.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
Artikel 13 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met relevante instanties.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan.
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ParticipatieOp vrijdagavond 2 oktober 2020 is er een informatieavond georganiseerd. Dit is aangekondigd in de Belangenaar (blad uitgegeven door de Belangenvereniging Aarlanderveen) en via de nieuwsbrief van de Hervormde Kerk. Vanwege Coronamaatregelen konden geïnteresseerden zich van tevoren opgeven. Er was een gevarieerd gezelschap aanwezig, bestaande uit een aantal omwonenden, leden van de Hervormde Gemeente en woningzoekenden. Het plan werd in zijn algemeenheid positief ontvangen. De woningzoekenden hadden met name inhoudelijke vragen over de nieuwe woningen die dit plan voortbrengt.
Naar aanleiding van de informatieavond zullen de initiatiefnemers nader in overleg treden met de bewoner(s) van Dorpsstraat 26.
De bewoner(s) van Dorpsstraat 36 waren niet aanwezig op de informatieavond, maar aangezien zij direct grenzen aan het plan is er onlangs alsnog een gesprek geweest om eventuele zorgen en aandachtspunten met elkaar te bespreken.
7.1 Vooroverleg
Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland, het hoogheemraadschap van Rijnland en de Veiligheidsregio Hollands Midden.
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft geen bezwaren tegen het plan. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding. Voor de werkzaamheden is geen watervergunning nodig. Naar aanleiding van de reactie van het hoogheemraadschap is
toelichting paragraaf 4.7 aangevuld.
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf donderdag 24 juni tot en met woensdag 4 augustus 2021 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
In
toelichting paragraaf 2.3 is een ambtshalve wijziging doorgevoerd. Deze wijziging betreft de beschrijving van de wijze waarop de gemeentelijke monumentencommissie en/of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de aanbouw aan het rijksmonument om advies gevraagd zal worden.